31 444 IXB
Jaarverslag en slotwet ministerie van Financiën 2007

nr. 5
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 18 juni 2008

De vaste commissie voor Financiën1 heeft over het Jaarverslag 2007 van het Ministerie van Financiën (Kamerstuk 31 444 IXB, nr. 1) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

Deze vragen, alsmede de daarop op 17 juni 2008 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Blok

De wnd. griffier van de commissie,

Vente

1

Op welke wijze is in 2007 in Europees verband getracht om een eind te maken aan de continue concurrentiegedreven verlaging van belastingtarieven voor bedrijven in de landen van de Europese Unie (de race-to-the-bottom)?

De constatering dat sprake is van een verlaging van de belastingtarieven voor bedrijven is, zo gesteld, geen punt van zorg. Verlaging van de nominale tarieven gaat doorgaans immers gepaard met een verbreding van de grondslag of een andere vorm van lastenverzwaring voor het bedrijfsleven. De keuze tussen een brede grondslag met lage tarieven of een smallere grondslag met hogere tarieven wordt door iedere lidstaat afzonderlijk gemaakt. Nederland onderneemt in EU-verband geen initiatieven om enkel over de hoogte van de tarieven van de winstbelasting tot afspraken te komen. Dit ligt anders als het voornemen van de Commissie om te komen tot een geharmoniseerde grondslag in Europa realiteit zou worden, terwijl de tariefstelling volledig vrij blijft. In dat geval zou een lager tarief ook daadwerkelijk tot een lagere belastingdruk leiden. Daarom is Nederland, evenals enkele andere lidstaten zoals Duitsland en Frankrijk, van oordeel dat grondslagharmonisatie ook een discussie over minimum tarieven in de winstbelasting noodzakelijk maakt. Tot die tijd is de ontwikkeling van de opbrengst van de winstbelasting als percentage van het BBP een veel zinvoller grootheid als het gaat om de verdeling van de belastingdruk. Ook internationale ontwikkelingen in de samenstelling van de belastingmix, bijvoorbeeld de verhouding tussen directe en indirecte belastingen, zijn in dat verband belangrijke gegevens.

2

Is in internationaal verband (bijvoorbeeld in EU-verband) in 2007 wel eens gesproken over de mogelijkheid accijns te gaan heffen op vliegtuigkerosine?

Zo ja, met welke resultaten, zo neen, waarom niet?

Nederland heeft de afgelopen jaren bij diverse internationale gelegenheden aangegeven voorstander te zijn van een kerosinebelasting. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gewezen op de Ecofin Raad van april 2005, waar de toenmalige minister van Financiën heeft aangegeven dat een kerosinebelasting wenselijk is om de bestaande verstoringen tussen de verschillende vormen van transport te verhelpen. Tevens kan worden gewezen op de Ecofin Raad van november 2007 waarbij de introductie van de Nederlandse vliegbelasting uiteen is gezet. Bij de verschillende discussies is echter gebleken dat zowel een mondiale als een Europese kerosinebelasting op dit moment geen haalbare kaart is. Dit laat onverlet dat Nederland in de toekomst uit blijft dragen voorstander te zijn van een kerosinebelasting.

3

Zijn de doelen waarop de huidige Corporate Governance Code is gericht nog onverkort actueel en compleet?

Voor het goed functioneren van de Corporate Governance Code is het van belang dat deze wordt gemonitord en wordt aangepast aan de actualiteit. Om die reden heeft het kabinet een Monitoring Commissie ingesteld onder leiding van de heer Frijns. De Monitoring Commissie heeft tot officiële taak de actualiteit en bruikbaarheid van de Code te bevorderen en de naleving ervan door de Nederlandse beursvennootschappen en institutionele beleggers te monitoren. Met het oog hierop is afgesproken dat de Monitoring Commissie jaarlijks een rapport over de naleving uitbrengt. De Monitoring Commissie heeft sinds 2005 jaarlijks een rapport uitgebracht waarin de naleving van de Code werd gemonitord. Daarin heeft de Commissie diverse aanbevelingen gedaan en aanbevelingen aan de wetgever gedaan om de transparantie van de zijde van aandeelhouders te vergroten. Recentelijk heeft de Monitoring Commissie voorstellen gedaan voor aanpassing van de Code, die nog geconsulteerd zullen worden. Dit proces heeft ertoe bijgedragen en draagt er toe bij dat de Code up to date blijft.

4

Is nu het nalevingpercentage van de code 95%? Wanneer wordt de hoofddoelstelling van de code Corporate Governance, 100% naleving, gehaald?

De naleving van de Code door beursvennootschappen is van 92% in 2005 gestegen naar 95% in 2007. Hoewel het kabinet van mening blijft dat de naleving 100% dient te zijn is een nalevingpercentage van 95% erg fors. Deze stijgende lijn laat zien dat zelfregulering door middel van de Code werkt. Uiteraard blijft het streven een naleving van 100%. Opgemerkt dient overigens te worden dat naleving van de Code door institutionele beleggers pas sinds 1 januari 2007 verplicht is. Bij die groep is nog sprake van aanloopverschijnselen en wordt in de komende jaren een grote stijging verwacht.

5

Hebben de gesignaleerde problemen wat betreft de toetsing aan de contra-informatie, alsmede de beveiliging van gegevens geleid tot meer onregelmatigheden bij de Belastingdienst?

Tegen hoeveel mensen zijn op grond hiervan disciplinaire maatregelen genomen?

Hoeveel ontslagen zijn op grond hiervan gemeld aan de Algemene Rekenkamer?

Er is geen verband tussen beide genoemde zaken. In 2007 zijn 35 meldingen van integriteitbreuken geregistreerd. Dit is ten opzichte van de voorgaande jaren een daling. In het Beheersverslag 2007 van de Belastingdienst staat een overzicht van het aantal en de aard van de gemelde integriteitbreuken in 2004 tot en met 2007 (Kamerstukken II 2007/08, 31 200 IXB, nr. 19).

6

Wat was de oorzaak van de tegenvallers in de Zorg waarmee dit kabinet in 2007 werd geconfronteerd?

De belangrijkste tegenvallers in de zorg betreffen de posten AWBZ, huisartsen, medisch specialisten en ziekenhuizen. Voor een compleet overzicht met toelichting van de tegenvallers in de zorg kunt u het jaarverslag van VWS of het Financieel jaarverslag van het Rijk blz. 16/17 raadplegen.

7

Waarom worden in het beleidsverslag onder het kopje «beleidsmatige conclusie» in het algemeen slechts feitelijke constateringen opgesomd en eigenlijk geen echte conclusies getrokken?

Waarom worden over het beleidsdoel «corporate governance» geen conclusies getrokken, terwijl het hier toch om een beleidsdoel gaat met een hoge politieke aandachtswaarde?

De aangenomen motie-Vendrik (Kamerstukken II, 2001/02, 28 380, nr. 81) geeft aan dat aan opmerkelijke verschillen beleidsmatige conclusies verbonden moeten worden. Om hier uitvoering aan te geven zijn beleidsmatige conclusies in het jaarverslag ingeperkt tot het afgelopen jaar en eventuele beleidsmatige consequenties worden betrokken bij de Voorjaarsnota (t) en de begrotingsvoorbereiding (t+1). Dit betekent dat in deze stukken wordt aangegeven welke consequenties (te lezen als echte conclusies) in termen van intensiveringen, extensiveringen of voortzetting van het gevoerde beleid noodzakelijk wordt geacht. In het jaarverslag wordt hier niet op vooruitgelopen.

De hoofddoelstelling van het beleidsdoel «corporate governance», waaronder wordt verstaan het vraagstuk over de verdeling van bevoegdheden binnen beursgenoteerde vennootschappen, de wijze waarop daarmee wordt omgegaan en hoe daarover verantwoording wordt afgelegd, is het streven naar een uiteindelijke naleving van 100% van de code Corporate Governance en het inspelen op actuele ontwikkelingen op het terrein van Corporate Governance. Een realisatie van 95% ten opzichte van de uiteindelijke doelstelling 100% is niet slecht en geeft derhalve geen aanleiding om beleidsconclusies te trekken.

8a

Is in de eerste twee maanden van 2007 volgens de oude methodiek administratieve lasten een reductie gerealiseerd van bijna 4%?

Ja.

8b

Klopt het dat volgens de nieuwe systematiek over de volgende 10 maanden sprake zou zijn van een reductie van 3%? Is het totaal 7%?

Nee dat is niet juist. Op pagina 17 van het jaarverslag is toegelicht datop basis van de oude systematiek – in de maanden maart tot en met december ruim 3% is gerealiseerd. In de voortgangsrapportage regeldruk bedrijven, die de Tweede Kamer in mei heeft ontvangen, zijn deze realisaties «omgerekend» naar de nieuwe methodiek.

8c

Hoe kunt u deze twee getallen, tot stand gekomen op basis van een verschillende methodiek, optellen?

De twee genoemde percentages zijn gebaseerd op dezelfde methodiek (zie antwoord hiervoor).

9

Is de realisatie in 2007 op vier van de vijf punten lager dan de streefwaarde?

In welke zin zijn de processen dan toch aanmerkelijk versneld, zoals staat aangegeven?

De vijf prestatie-indicatoren bij dienstverlening waarop gedoeld (Jaarverslag Financiën IXB, blz. 29) hebben betrekking op de door de burger en bedrijven ervaren snelheid, tijdigheid en bereikbaarheid. Deze indicatoren worden jaarlijks getoetst door middel van enquêtes in de Fiscale Monitor. Het klopt inderdaad dat op vier van de vijf punten de ervaren snelheid, tijdigheid en bereikbaarheid realisatie lager ligt dan de streefwaarde. Waar wordt gesproken over een aanmerkelijke versnelling van processen, gaat het om de concreet gemeten doorlooptijd van een aantal met name genoemde processen, te weten de afgifte van sofinummers, van BTW-nummers en van de verklaringen arbeidsrelatie (VAR). De doorlooptijden voor deze voor burger en bedrijven cruciale processen zijn door de inspanningen van de Belastingdienst aanmerkelijk korter geworden dan voorheen.

10

Hoe ziet herinrichtingsplan voor de Belastingdienst tot 2017 er uit?

Zijn daarin toetsbare doelstellingen per jaar aan te geven?

Het programma Complexiteitsreductie maakt onderdeel uit van de vereenvoudigingsoperatie Belastingdienst. Het plan van aanpak, inclusief de doelstellingen van de vereenvoudigingsoperatie, is op 8 juni 2007 (Kamerstukken II 2006/07, 31 066, nr. 2) aan de Kamer verzonden. Het programma Complexiteitsreductie kent vier hoofddoelstellingen:

1. verbeteren van de dienstverlening aan burgers en bedrijven;

2. waarborgen van de continuïteit van de processen van de Belastingdienst;

3. vergroten van de adaptiviteit, waardoor nieuwe wet- en regelgeving sneller en adequater kunnen worden ondergebracht in de processen en systemen van de Belastingdienst;

4. op een kostenniveau uit komen dat marktconform is.

Afgesproken is dat de Kamer halfjaarlijks wordt geïnformeerd over de voortgang van de vereenvoudigingsoperatie. Inmiddels zijn er twee voortgangsrapportages (18-2-2008, Kamerstukken II 2007/08, 31 066, nr. 30 en 30-5-2008, Kamerstukken II 2007/08, 31 066, nr. 48) ter beschikking gesteld. In deze voortgangsrapportages worden de hoofddoelstellingen vertaald naar concrete activiteiten per jaar.

11a

Wat is de tussenstand ten aanzien van de onderhandelingen in het kader van een gunstig vestigingsklimaat met Brazilië, China, Japan, Saoedi-Arabië, Turkije, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland onderhandelingen?

De gesprekken met deze landen zijn nog gaande. Met sommige van de landen verlopen de onderhandelingen voortvarend, met andere landen verloopt het proces moeizamer. Naar verwachting worden de gesprekken met Saoedi-Arabië, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk binnen afzienbare tijd afgerond, waarna tot ondertekening kan worden overgegaan.

11b

Is het waar dat alleen met de Verenigde Arabische Emiraten een verdrag is gesloten?

Op 8 mei 2007 is een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting naar het inkomen ondertekend met de Verenigde Arabische Emiraten. Daarnaast is op 20 juni 2007 een informatie uitwisselingsverdrag ondertekend door Nederland en Jersey en op 5 februari 2007 werd met Bahrein een verdrag ter verdeling van onder meer de heffingsbevoegheid over luchtvaartinkomsten ondertekend.

11c

Wat is er ten aanzien van de andere landen gebeurd?

In 2007 is tevens onderhandeld met onder meer Bahrein en Qatar over een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting. Dit heeft op geleid tot ondertekening van de beide verdragen op 16 april respectievelijk 24 april 2008.

12

Waarom is het niet gelukt de uitvoeringsmaatregelen Algemene Douanewet in 2007 af te ronden?

Conform de usance worden ontwerpbesluiten pas aan de Raad van State voor advies aangeboden wanneer de Tweede Kamer het wetsvoorstel heeft aangenomen. De voorstellen voor Algemene douanewet en de Aanpassingswet Algemene douanewet zijn op 22 januari 2008 door de Tweede Kamer aangenomen. Kort daarna zijn de ontwerpbesluiten aan de Raad van State voor advies aangeboden.

13

Is er een verklaring voor het feit dat het percentage mensen dat «belasting betalen» als niet vanzelfsprekend ervaart niet is gestegen?

Waarop was de optimistische raming gebaseerd?

Het gaat hier om een kengetal, dat jaarlijks wordt gemeten aan de hand van een enquête. Het gaat er hierbij om wat de mening van burgers en bedrijven is op dit punt; van een raming is geen sprake. In de begroting 2008 is om die reden ook geen streefwaarde meer opgenomen. Er is geen verklaring bekend voor het niet stijgen van dit kengetal in 2007. Overigens bewegen de uitkomsten van de enquête naar compliance zich, met kleine jaarlijkse verschillen, al jaren op een bepaald niveau.

14

Waaruit bestaan de onvolkomenheden in de controlewerkzaamheden van de Nederlandse douane?

Vanwege het niet voldoen aan de norm voor substitutiecontroles over de periode 1999 t/m 2001 heeft de Europese Commissie Nederland een financiële correctie opgelegd van € 26,7 mln. Het betreft controles op landbouwgoederen met exportsubsidie op het moment van het verlaten van het grondgebied van de Europese Unie, waarvoor specifieke normen gelden. Nederland heeft niet het vereiste aantal controles uitgevoerd. Dat kwam ondermeer doordat de Europese Commissie scancontroles niet accepteerde als volwaardige controles, terwijl Nederland daar wel van was uitgegaan ten tijde van de uitvoering van de controles.

15

Zijn wat betreft de verdeelsleutel van rente-uitgaven tussen het Rijk en de sociale fondsen inmiddels goede afspraken over de verdeelsleutel?

Waarom wijken de verwachte en definitieve deelsleutels zo van elkaar af?

De verdeelsleutel van de rente-uitgaven is gekoppeld aan de verdeling van de opbrengsten van de inkomensheffing in een belasting- en een premiedeel. De systematiek van deze verdeling is vastgelegd in de wet financiering sociale verzekeringen. De afwijking tussen de verwachte en de definitieve verdeelsleutels is het gevolg van een wijziging in de berekeningsmethodiek, die in 2007 met de betrokken ministeries en fondsbeheerders is afgestemd en doorgevoerd. Vanaf 2008 zullen de afwijkingen veel beperkter zijn.

16

Hoe verhoudt zich de ervaren duidelijkheid van de correspondentie tot die van andere organisaties zoals UWV en SVB?

Een dergelijke vergelijking kan niet worden gemaakt omdat referentiemateriaal ontbreekt.

17

Waardoor wordt het verschil veroorzaakt tussen «ervaren bereikbaarheid» en «feitelijke bereikbaarheid»?

Welke maatregelen worden getroffen om de bereikbaarheid voor ondernemingen te vergroten?

De score «ervaren bereikbaarheid» komt tot stand op basis van de Fiscale Monitor: een meetinstrument op basis waarvan de Belastingdienst jaarlijks belastingplichtige particulieren, ondernemers en toeslaggerechtigden vraagt naar hun mening en beleving. Feitelijke bereikbaarheid komt tot stand op basis van meetgegevens bij de BelastingTelefoon.

Om ondernemingen qua bereikbaarheid en kwaliteit beter van dienst te kunnen zijn is in oktober 2007 een aparte helpdesk Ondernemingen bij de Belastingtelefoon ingesteld, waarbij in samenwerking met de intermediairs wordt gewerkt aan professionalisering van de dienstverlening voor deze doelgroep.

18

Is de vrijplaatsenproblematiek inmiddels opgelost?

In het oog springend kenmerk van een vrijplaats is dat de overheid zich door de daar gegroeide situatie in zijn taakuitoefening liet belemmeren. De Belastingdienst heeft de terughoudendheid bij de reguliere heffing en inning, waar dit eerder bijvoorbeeld om redenen van dreiging met geweld achterwege werd gelaten, laten varen. Dit betekent dat belastingplichtigen op locaties die als vrijplaats te boek stonden, worden behandeld als alle andere belastingplichtigen. Ook heeft de Belastingdienst op lokaal en regionaal niveau veel geïnvesteerd in samenwerking met andere handhavers, waaronder gemeentes, de politie en het openbaar ministerie. Concreet betekent dit dat de Belastingdienst, daar waar noodzakelijk, handelend optreedt. Daarbij is het de gemeente die het ritme bepaalt bij acties.

19

Voor welk bedrag staat de 1,2% afboekingen vanwege oninbaarheid?

In dit kengetal worden de afboekingen gerelateerd aan de totale belastingen premieopbrengsten. De afboekingen bedragen € 2,4 miljard.

20

Waarom is de doelstelling met betrekking tot het gemiddelde correctiepercentage vpb niet gehaald?

Is dit te wijten aan minder controle of betere compliance?

Het onderhavige kengetal geeft het aantal correcties weer in verhouding tot het totale aantal definitieve aanslagen. Aangezien het aantal definitieve aanslagen per jaar nogal varieert, varieert dit kengetal eveneens. Het kengetal geeft dan ook geen goed beeld als het gaat om correcties. In de begroting 2008 is deze indicator dan ook niet meer opgenomen. Een betere indicator is het aantal correcties weergegeven in verhouding tot het aantal behandelde aangiften in de kantoortoets. In het Beheersverslag Belastingdienst 2007 wordt hierover gerapporteerd. Het aantal kantoortoetsen vennootschapsbelasting (Vpb) was in 2007 hoger dan de planning (realisatie 48 600 versus planning 43 000–47 000). Het aantal kantoortoetsen Vpb met correctie was in 2007 13 000; in 2006 was dit 14 000.

21

Het percentage processen-verbaal, gevolgd door een veroordeling of transactie is gedaald naar 79% en ligt aanzienlijk lager dan de doelstelling van 90%. Hoe komt dit?

Zie antwoord op vraag 22.

22

Wat is de reden dat het percentage van processen-verbaal, gevolgd door een veroordeling of transactie is gedaald, waardoor de doelstelling van 90% niet is gehaald?

Blijft de doelstelling van 90% staan?

In de praktijk zijn er over 2007 meer zaken geseponeerd dan verwacht. De beslissing om te seponeren is voorbehouden aan het OM. De doelstelling van 90% is inmiddels voor de begroting 2008 neerwaarts bijgesteld naar een bandbreedte van 82–85%. Overigens wordt bij sepot wel in veel gevallen actie ondernomen op fiscaal gebied, te weten navordering plus oplegging van boete.

23

Zullen de sancties voor gecertificeerde bedrijven die de fout ingaan groter zijn dan die voor niet-gecerticeerde bedrijven?

Gecertificeerde bedrijven vallen onder een gelijk fiscaal boete- en sanctieregime als een niet gecertificeerd bedrijf. Voor een gecertificeerd bedrijf kan het zich niet houden aan wet- en regelgeving echter ook betekenen dat zijn AEO-status (Authorized Economic Operator) wordt ingetrokken. Alle voordelen hiervan, zoals het gemakkelijker toegang krijgen tot vereenvoudigde douaneprocedures en een lichter controleregime, vallen dan weg.

24

Betekent de afname in het realisatiepercentage bij «Implementatie Europese Richtlijnen» van 87% in 2006 naar 44% in 2007 dat er meerdere richtlijnen bij zijn gekomen terwijl er niet veel meer is geïmplementeerd? Zo nee, hoe moeten we de afname van het percentage in het gerealiseerde dan lezen? Kunt u dit uitleggen?

Dat in 2007 het realisatiepercentage ten aanzien van de implementatie van Europese richtlijnen in de (Nederlandse) nationale rechtsorde is gedaald ten opzichte van de situatie in 2006, vloeit in belangrijke mate voort uit de omstandigheid dat in 2007 beduidend meer Europese richtlijnen dienden te worden geïmplementeerd dan in het daaraan voorafgaande jaar. Echter was, anders dan in 2006, in 2007 geen extra capaciteit beschikbaar voor de implementatie van Europese richtlijnen. Deze combinatie van een verhoogd aantal te implementeren richtlijnen en het gebrek aan capaciteit heeft er in 2007 toe geleid dat een realisatiepercentage van 44% is behaald.

25a

Klopt het dat de regeldruk vanuit Europa waarschijnlijk gestaag verder zal gaan?

Dat er – gelet op de dynamiek van de financiële sector – ook de komende jaren vanuit Europa wetgeving op het terrein van financiële diensten zal worden opgesteld valt zeker niet uit te sluiten. De vraag of en tot welke regeldruk een en ander in Nederland zal leiden valt niet op voorhand te beantwoorden. Van belang is dat alle nieuwe wet en regelgeving die door de Europese Commissie wordt voorgesteld gepaard dient te gaan van een zgn. «impact assessment» die mede van belang kan zijn voor de beslissing om al dan niet tot invoering van die wet- en regelgeving over te gaan. Ook dient te worden aangegeven waarom is gekozen voor Europese in plaats van bv. nationale regulering. Vervolgens dient bij nationale wetsvoorstellen ter implementatie van in Europees verband overeengekomen regelgeving een berekening te worden gevoegd van de lasten die daarmee voor het bedrijfsleven gepaard zullen gaan. Uw Kamer kan daar dus rekening mee houden bij haar beoordeling van die wetsvoorstellen. Er is dus in feite sprake van een dubbele toetsing op de effecten voor bedrijven van nieuwe Europese wet- en regelgeving op financiële dienstverleningsgebied.

Overigens is het mijn stellige verwachting dat vergeleken met de afgelopen (vijf) jaren waarin uitvoering werd gegeven aan de ruim 40 voorstellen uit het Europese Actieplan financiële diensten, de hoeveelheid nieuwe regelgeving vanuit Brussel de komende periode op een lager niveau zal liggen.

25b

Betekent dit, nu blijkt dat de druk nu al te groot is, dat dit in de toekomst ook zo zal zijn? Zo ja, wat gaat de regering ondernemen om vertragingen in de toekomst tegen te gaan?

Voorgaande constatering schetst dat op dit moment geen nauwkeurige schatting kan worden gemaakt van de ontwikkeling van de regeldruk voor Nederland als gevolg van Europese richtlijnen. Wel staat vast dat, evenals in 2006, voor 2008 extra tijdelijke capaciteit beschikbaar is gesteld voor de implementatiewetgeving. Deze extra capaciteit strekt tot positieve verwachtingen aangaande realisatiecijfers m.b.t. implementatie van Europese richtlijnen voor het lopende jaar.

26

Waarom is het percentage deelnemingen dat voldoet aan de Code Tabaksblat nog geen 100%?

Het percentage deelnemingen dat voldoet aan de Code Tabaksblat wordt vastgesteld op basis van de volledige portefeuille van staatsdeelnemingen. Tot die portefeuille behoren ook de deelnemingen die geen operationele activiteiten (meer) hebben (bijvoorbeeld lege houdstermaatschappijen) en/of op termijn geliquideerd zullen worden. Om deze redenen is het niet echt opportuun (geweest) om bij deze deelnemingen in te zetten op implementatie van de Code Tabaksblat en is de aandacht vooral uitgegaan naar de implementatie van de Code bij de operationele deelnemingen.

27a

Hoe is het mogelijk aandelen met terugwerkende kracht te verkopen?

Met terugwerkende kracht is hier bedoeld dat voorafgaand aan het verkooptraject is gecommuniceerd aan geïnteresseerde partijen per wanneer de koop geldt. In dit geval lag die datum (januari 2006) vóór de datum waarop de koopcontracten zijn getekend (maart 2007).

27b

Hoever kan zulke terugwerkende kracht gaan?

Dit is afhankelijk van de koopbereidheid van geïnteresseerde partijen. De terugwerkende kracht kan ver terug voeren als geïnteresseerde partijen hiermee op voorhand instemmen.

27c

Hoe wordt voorkomen dat op die manier verantwoordelijkheid wordt ontlopen voor de periode waarvoor de terugwerkende kracht geldt?

Hiervoor geldt hetzelfde als verwoord in het antwoord op de vorige vraag. Geïnteresseerde partijen kunnen tegen een bepaalde prijs die verantwoordelijkheid overnemen van de verkopende partij. Dit maakt dan deel uit van de verkoopprijs.

28

De evaluatie van deelnemingen is stopgezet. Volgens het nieuwe beleid ligt het in beginsel niet in de rede om nog belangen af te stoten. Op welke wijze wordt er nu invulling gegeven aan een beoordeling van deze deelnemingen.

Het nieuwe beleid wordt gekenmerkt door een beheersrelatie ten opzichte van de deelnemingen. Zo wordt op verschillende fronten gestuurd en/of beoordeeld hoe de deelneming zijn financiële en publieke belang realiseert. Dit op de gebieden van strategie, investeringsbeslissingen, bezoldigingsbeleid en vermogensstructuur. Omdat niet op voorhand is uitgesloten dat belangen in deelnemingen in de toekomst nog afgestoten worden, zijn drie beoordelingscriteria opgesteld die zullen worden getoetst voordat afstoting tot de mogelijkheden zal gaan behoren. Deze criteria zien op 1) de toegevoegde waarde dat het aandeelhouderschap als instrument heeft voor de borging van het publiek belang, 2) de waarborgen dat de continuïteit van de dienstverlening door privaat aandeelhouderschap niet in gevaar komt en 3) de toegevoegde waarde dat privaat aandeelhouderschap moet hebben voor de betreffende onderneming en de duurzame kwaliteit van de activiteiten die worden uitgeoefend.

29a

Is er € 66,2 miljoen meer uitgegeven aan programma-uitgaven die met name zijn gegaan naar multilaterale ontwikkelingsbanken en fondsen? Betreft dit (voor een deel) toezeggingen die zijn gedaan ten behoeve van IDA-15?

Nee, IDA-15 zal pas vanaf 2009 uitgaven tot gevolg hebben. De stijging van de uitgaven aan multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen in 2007 zijn het gevolg van aanpassingen in de verzilveringschema’s van reeds aangegane middelenaanvullingen (schuiven tussen jaren). Deze worden op verzoek van Nederland aangepast om onverwachte veranderingen in andere ODA-uitgaven op te vangen. Op deze wijze kan het kabinetsstreven om jaarlijks 0,8% van het BNP voor ODA beschikbaar te stellen verwezenlijkt worden zonder geforceerd onderliggende programma’s te versnellen danwel te vertragen.

29b

Kunt u aangeven waar de extra toezegging aan IDA-15 die in december 2007 is gedaan wordt geautoriseerd, aangezien deze ingaat op 1 juli 2008 en loopt tot en met 30 juni 2011? Is dit bij het jaarverslag 2008 en/of de begroting voor 2009? Zo neen, wanneer dan wel?

Ja, de extra toezegging aan IDA-15 wordt voor het eerst opgenomen in de eerste suppletore begroting 2008, dus niet in jaarverslag 2008 of begroting 2009. De Kamer kan de toezegging dan autoriseren door de begrotingswet aan te nemen. Omdat de eerste uitgaven aan IDA-15 pas gedaan zullen worden in 2009 (hoewel IDA-15 inderdaad al ingaat op 1 juli 2008), levert deze timing geen problemen op.

30a

Hoe verklaart de regering dat de doorlooptijden van verzekeringsaanvragen sterk is gestegen van 52 naar 71 werkdagen?

De doorlooptijden zijn gestegen van 57 dagen in 2006 naar 71 dagen in 2007. De streefwaarde voor 2007 was vastgesteld op 52 dagen. De overschrijding ten opzichte van de streefwaarde deed zich met name voor in de eerste maanden van 2007. De uitvoerder heeft naar aanleiding hiervan maatregelen genomen die ertoe hebben geleid dat de doorlooptijden in de tweede helft van 2007 weer in de buurt van de norm kwamen te liggen. Hierbij valt te denken aan capaciteitsuitbreiding en maatregelen in de proceduresfeer.

Momenteel wordt samen met de exporteurs nader onderzoek gedaan naar oorzaken en oplossingen. Duidelijk is dat de complexiteit van transacties in de loop der jaren sterk is toegenomen. Dit brengt met zich mee dat de verwerking en beoordeling van verzekeringsaanvragen eveneens complexer is geworden. De toegenomen complexiteit leidt ook tot de noodzaak om over ingewikkeldere informatie te beschikken, die vaak moeilijker te verkrijgen is, waardoor het langer duurt voordat zij beschikbaar komt. Om dit te ondervangen zal extra aandacht worden besteed aan de communicatie met de exporteur zodat het voor de exporteur in een vroegtijdig stadium helder is welke informatie aangeleverd moet worden.

30b

Hoe verhoudt dit zich tot de aangekondigde efficiency verbeteringen bij de Export Kredietverzekeringen?

Het aantal bij de uitvoering van de EKV betrokken partijen is inmiddels teruggebracht. De taken op het gebied van de exportkredietverzekering en investeringsgaranties van De Nederlandsche Bank zijn komen te vervallen. Hierdoor kan de faciliteit kostenefficiënter opereren. Ook worden efficiencyverbeteringen behaald doordat een vermindering van het aantal partijen een vermindering van afstemming en coördinatie met zich meebrengt. Daardoor kunnen complexe transacties sneller worden afgehandeld, wat een gunstig effect kan hebben op de behandelduur van een verzekeringsaanvraag. Overigens worden de doorlooptijden niet louter beïnvloed door de behandelduur, maar ook door de mate waarin exporteurs in staat zijn de benodigde informatie tijdig aan te leveren.

31a

Wanneer kan wel gesproken worden van een «structureel positief resultaat»?

De internationale voorwaarde voor kostendekkendheid heeft betrekking op de lange termijn. Economische cycli lopen over tientallen jaren en een te korte meettermijn zou ertoe kunnen leiden dat de resultaten te rooskleurig of te negatief worden weergegeven. De huidige kostendekkendheidsmeting is gebaseerd op polissen uitgegeven in de periode 1999–2007. Om een indruk te krijgen van de robuustheid van het resultaat over deze periode is een negatieve economische schok gesimuleerd. Uit dit stressscenario is gebleken dat het cumulatieve positieve resultaat van € 78 miljoen niet voldoende is om een dergelijke schok op te vangen. Indien blijkt dat het positieve resultaat uit de kostendekkendheidsmeting voldoende groot is om een negatieve economische schok op te vangen in de lopende verzekeringsportefeuille kan worden gesproken van een «structureel positief resultaat».

31b

Met welke stressscenario’s moet dan rekening worden gehouden?

In de kostendekkendheidsmeting wordt rekening gehouden met het risico op de nog lopende verzekeringen door middel van een post «voorzieningen». Door een schok te simuleren in de landenrisico’s, neemt de post voorzieningen toe en het resultaat af. Eén van deze stressscenario’s betreft bijvoorbeeld de verslechtering van alle landen in de portefeuille met één OESO landenklasse.

32

Wat zou over 2007 het feitelijke EMU saldo geweest zijn als wel rekening was gehouden met de rente-uitgaven?

Bij de berekening van het saldo voor 2007 is rekening gehouden met de rente-uitgaven. De rente-uitgaven behoren niet meer tot het uitgavenkader, maar zijn wel nog steeds relevant bij de berekening van het EMU-saldo.

33

In hoeverre is bij beheer en aanschafbeleid (inclusief rijkswagenpark) in 2007 rekening gehouden met milieu en duurzaamheid?

Het departement is ISO 14001 gecertificeerd. ISO 14001 is een internationaal geaccepteerde norm die aangeeft waaraan een goed milieumanagementsysteem zou moeten voldoen. Hierbij staan twee belangrijke uitgangspunten centraal:

• Voldoen aan milieuwet- en regelgeving en de beheersing van milieu-risico’s;

• Streven naar een permanente verbetering van de milieuprestaties.

In alle Europese aanbestedingen worden milieu en duurzaamheid in principe meegewogen. Bij het carrosserie schadeherstel aan een rijksmotorrijtuig wordt in principe zoveel mogelijk gebruik gemaakt van originele gebruikte carrosserieonderdelen, zogeheten «groene onderdelen».

34

Welke grenzen worden gehanteerd bij «binnen de tolerantiegrenzen voor de rechtmatigheid»?

Hoe is vastgesteld wat binnen de grenzen valt?

Worden hier standaard percentages gebruikt? Zo ja, wat zijn die?

De tolerantiegrenzen voor rechtmatigheid zijn afgeleid van de doelstelling maximaal 1% aan rechtmatigheidsfouten op Rijksniveau te hebben. Met de Algemene Rekenkamer is een systematiek overeengekomen die voor deze waarborg zorgt.

De algemene systematiek ziet er als volgt uit:

Totaal van het begrotingshoofdstukFoutenOnzekerheden
≤ € 150 miljoen10%10%
> € 150 miljoen en ≤ € 500 miljoen15 mln15 mln
> € 500 miljoen en ≤ € 1,5 miljard15 mln3%
> € 1,5 miljard1%3%

Per begrotingsartikelFoutenOnzekerheden
≤ € 150 miljoen10%10%
> € 150 mln en ≤ € 500 mln15 mln15 mln
> € 500 miljoen3%3%

De departementale auditdiensten doen in opdracht van iedere minister onderzoek naar de rechtmatigheid van de verplichtingen, inkomsten en uitgaven en van de standen in de saldibalans. De Algemene Rekenkamer maakt gebruik van de resultaten van deze accountantscontrole bij haar eigen oordeelsvorming. Voor het Jaarverslag van het ministerie van Financiën worden deze standaardpercentages gebruikt.

Met deze systematiek is door de Commissie voor de Rijksuitgaven op 6 februari 2008 ingestemd (31 308/29 949 nr. 3). De voorstellen zijn opgenomen in mijn eerdere brief van 20 december 2007 (31 031/29 949 nr. 19) en mijn beantwoording van nadere vragen van de CRU (31 031/29 949 nr. 20) en beantwoording door de Algemene Rekenkamer (31 031/29 949 nr. 21). Gedurende de jaren 2007 en 2008 wordt met deze systematiek geëxperimenteerd.

35a

Wat is inmiddels de stand van zaken met betrekking tot de discussie met de Europese Commissie over de BTW-compensatie?

Thans vindt afronding plaats van het onderzoek naar de omvang van de compensabele BTW, die in Brussel is gedeclareerd. Daarna vindt nog overleg met de Europese Commissie plaats alvorens de uitkomsten bekend worden gemaakt.

35b

Hoe groot is het financiële risico en voor wie is dit: voor de gecompenseerde overheden of voor het Rijk?

De uitkomsten van het onderzoek zijn nog niet bekend. De omvang van het financiële risico dat voortkomt uit het onderzoek is voor rekening van het Rijk, zij heeft zich immers garant gesteld voor gemeenten en provincies voor wat betreft de compensabele BTW, die in Brussel gedeclareerd is.

36 en 37

Welk percentage verwacht u nog terug te ontvangen van de openstaande belastingvorderingen van € 22,8 miljard? Binnen welke termijn?

Hoeveel euro aan belastingvordering wordt oninbaar geacht?

De omvang van het in de toekomst oninbare deel laat zich niet ramen. De onderhavige passage in het jaarverslag is bedoeld als signaal dat een deel van de openstaande vorderingen niet zal worden geïnd. Overigens bestaat het grootste deel hiervan uit het regulier verminderen van aanslagen, omdat minder belasting is verschuldigd dan aanvankelijk bij de voorlopige aanslag was vastgesteld.

38

Wat is de grootte (in categorieën) van de vorderingen op verstrekte toeslagen per huishouden?

De definitieve gegevens kunnen pas worden gegeven nadat het proces van definitief toekennen over 2007 is afgerond. De afgelopen tijd is in achtereenvolgende voortgangsrapportages over toeslagen al informatie verstrekt over de vorderingen, de laatste keer in de halfjaarsrapportage vereenvoudigingsoperatie Belastingdienst (Kamerstukken II 2007/08, 31 066, nr. 48).

39

Wie draait op voor de kosten als een toezichthouder aansprakelijk gesteld wordt voor het onjuist handelen in specifieke gevallen?

Normaliter worden de kosten van de toezichthouder doorberekend aan de sector en aan de overheid. Dit geldt in beginsel ook voor de kosten die voortkomen uit aansprakelijkheidsclaims wegens «inadequaat toezicht». Om te voorkomen dat dit laatste tot onevenredig zware lasten voor de sector leidt, is met de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandsche Bank afgesproken dat de Staat bij claims boven een bepaald (eigen risico) bedrag bijspringt. Het eigen risico bedraagt maximaal 10% van de toezichtbegroting van de betreffende toezichthouder.

Een toezichthouder kan – evenals alle andere deelnemers aan het rechtsverkeer – overigens pas aansprakelijk worden gehouden indien sprake is van een onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). In hoeverre financiële toezichthouders aansprakelijk kunnen worden gesteld hangt – kort gezegd – (met name)1 af van de vraag of een toezichthouder in een concreet geval in redelijkheid tot zijn handelwijze heeft kunnen komen.

Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat ik op dit moment onderzoek laat uitvoeren op het gebied van de aansprakelijkheid van de financiële toezichthouders, de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandsche Bank. Het betreft een aanvullend onderzoek op het onderzoek naar de aansprakelijkheid van toezichthouders dat de minister van Justitie in 2005 en 2006 heeft laten verrichten. Het resultaat van dit onderzoek, het rapport Van Dam2, is begin april 2006 gepubliceerd. Hierin wordt geconcludeerd dat er op dit moment geen reden is voor bijzondere bezorgdheid als het gaat om de aansprakelijkheid van toezichthouders en dat ook niet op afzienbare termijn problemen zijn te verwachten; de rechtspraak heeft zich (tot op heden) terughoudend opgesteld als het gaat om de aansprakelijkheid van toezichthouders. De minister van Justitie heeft deze conclusie onderschreven3. Wel heeft hij een aanvullend onderzoek– in opdracht van de minister van Financiën – aangekondigd naar de vraag of gezien de internationale dimensies verbonden aan de financiële markten de conclusies van het rapport Van Dam zonder meer opgaan voor juist de financiële toezichthouders. De verwachting is dat dit aanvullende onderzoek in de tweede helft van 2008 zal zijn afgerond.

40

Hoe verhoudt het verloop van de overheidsbijdragen voor DNB en AFM zich tot de nieuwe taken die aan de toezichthouders zijn toegewezen?

Tot voor kort maakte de AFM in haar jaarverslagen onderscheid tussen bestaande en nieuwe taken. Dit om duidelijk te maken waarom de toezichtkosten de afgelopen jaren opliepen. Inmiddels is voor de AFM een periode van consolidatie aangebroken. Vandaar dat m.i.v. het verslagjaar 2007 het hier bedoelde onderscheid is komen te vervallen. Daarnaast zij bedacht dat de situatie bij DNB niet vergelijkbaar was met die bij de, toen nog snel groeiende, AFM. De ZBO-verantwoording van DNB bevat zodoende geen onderscheid tussen bestaande en nieuwe taken.

Aan de hand van onderstaande tabel is op te maken hoe de overheidsbijdrage en de toezichtkosten zich de afgelopen jaren hebben ontwikkeld.

Bedragen in euro’s

Jaar AFM DNB
 Bestaande/volgroeide taken Nieuwe taken Overige* Totale kostenOverheidsbijdrage Totale kosten Overheidsbijdrage
200430 179 000 12 423 000 ./. 588 000 42 014 0007 770 000 84 170 000 28 230 000
200533 197 000 21 924 000 664 000 55 785 00013 244 000 87 910 000 22 700 000
200625 757 000 41 973 000 5 519 000 73 249 00018 959 000 90 390 000 14 800 000
2007  8 150 374 82 013 000 22 485 000102 260 000 17 310 000

* voornamelijk afschrijving van eerder geactiveerde (voorbereidings)kosten.

41a

Waar in het AFM-rapport zijn de twee tabellen te vinden met kerncijfers en toezichtskosten?

De kerncijfers zijn verspreid in het jaarverslag van de AFM opgenomen. Zo zijn de cijfers over illegale financiële instellingen terug te vinden in de tabel op pagina 44. De toezichtkosten zijn weergegeven op pagina 136 van het AFM-jaarverslag over 2007.

41b

Wie zijn de aanbieders, genoemd in de tabel over toezichtskosten?

Kan er een uitsplitsing worden gegeven van de verschillende typen aanbieders?

In principe is het antwoord op deze vraag besloten in de tabel op pagina 130 van het jaarverslag van de AFM. Deze tabel maakt melding van verschillende diensten die worden aangeboden door ondermeer kredietinstellingen (w.o. banken), verzekeraars en pensioenfondsen. Zij zijn in die tabel opgenomen met de aanduiding «Aanbieden». Het totaal van de lasten van «Aanbieden» komt echter niet overeen met het totaalbedrag van de lasten van «Aanbieders». Dit omdat onder «Aanbieders» ook de instellingen vallen die in de tabel op pagina 130 zijn aangeduid met «Het verlenen van beleggingsdiensten» (zoals door kredietinstellingen en andere vermogensbeheerders) en het «Optreden als clearinginstelling».

42

Wat was de begroting 2007 voor inhuur van externen?

Waarom is het bedrag aan uitzendkrachten zo hoog?

Waarom uitzendkrachten in plaats van eigen personeel?

In totaal is in 2007 € 171 mln. aan inhuur externen uitgegeven. Het leeuwendeel van deze uitgaven wordt gedaan door de Belastingdienst. In de begroting van de Belastingdienst waren de uitgaven voor uitzendkrachten geraamd op € 151,5 mln. Het verschil van € 19,5 mln. (zie 2e suppletore begroting Kamerstukken II 2007/08, 31 290 IXB, nr. 2) is veroorzaakt door extra uitzendkrachten bij het proces definitief toekennen van Toeslagen.

Het personeelsbeleid van de Belastingdienst is er op gericht om een deel van de formatie flexibel in te vullen met uitzendkrachten om zodoende bij piekwerkzaamheden de bezetting aan te kunnen passen aan het werkaanbod. Dit gebeurt vooral bij de Belastingtelefoon, de massale processen en bij het kantoorproces Toeslagen.

43

Kunt u eenzelfde overzicht geven over de drie voorgaande jaren met betrekking tot de inhuur van externen?

Waar zitten de verschillen in?

Hieronder is een overzicht opgenomen van de inhuur van externen over de afgelopen drie jaar.

Programma- en apparaatskosten (x € 1 000)12005 20062007
Beleidsgevoelig   
1. Interim management 5 95 374
2. Organisatie- en formatieadvies8 139 168
3. Beleidsadvies 6 441 856
4. Communicatieadvisering 34 3 155
(Beleids)ondersteunend   
5. Juridisch advies/ondersteuning 598 745 633
6. Advisering/ondersteuning opdrachtgevers automatisering31 618 25 784 37 562
7. Accountancy, financiën en administratieve organisatie 873 572 102
Ondersteuning Bedrijfsvoering   
8. Uitzendkrachten (formatie & piek)74 565 122 618 130 299
Totaal uitgaven inhuur externen 107 707 150 000 171 149

1 Bij tabel zijn de cijfers van 2004 niet opgenomen omdat deze door definitieverschillen niet vergelijkbaar zijn met cijfers 2005–2007; voor de cijfers over 2004 wordt verwezen naar het Sociaal Jaarverslag (http://www.sociaaljaarverslagrijk.nl).

Het grootste verschil zit in de post uitzendkrachten. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de toenemende inzet van uitzendkrachten voor het verbeteren van de bereikbaarheid van de Belastingtelefoon en het nieuwe kantoorproces Toeslagen.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Vendrik (GL), Blok (VVD), voorzitter, Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Weekers (VVD), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), Van der Burg (VVD), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Heerts (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Halsema (GL), Remkes (VVD), Jonker (CDA), Aptroot (VVD), Van Gerven (SP), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Mastwijk (CDA), De Krom (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Smilde (CDA), Anker (CU), Nicolaï (VVD), De Roon (PVV), Van Dam (PvdA), Smeets (PvdA), Karabulut (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA) en Roefs (PvdA).

XNoot
1

Naast een onrechtmatige gedraging, zijn schade, causaliteit en relativiteit vereisten voor toekenning van schadevergoeding.

XNoot
2

Aansprakelijkheid van toezichthouders, prof. dr. Cees C. van Dam, British Institute of International Comparative Law, 2006. Uitgegeven door het WODC, Ministerie van Justitie.

XNoot
3

Zie Kamerstukken II 2006/07, 31 123, nr. 1.

Naar boven