31 424 (R 1854)
Wijziging van het op 14 juli 1967 te Stockholm totstandgekomen Verdrag tot oprichting van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom, en van tien andere verdragen op het gebied van de intellectuele eigendom; Genève, 1 oktober 2003

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 maart 2008

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 15 april 2008. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk van Aruba te kennen worden gegeven uiterlijk op 15 mei 2008.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de 1 oktober 2003 te Genève totstandgekomen Wijziging van het op 14 juli 1967 te Stockholm totstandgekomen Verdrag tot oprichting van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom, en van tien andere verdragen op het gebied van de intellectuele eigendom (Trb. 2006, 156 t/m 165, Trb. 2006, 214, Trb. 2007, 20 en Trb. 2007, 46).

Een toelichtende nota bij deze wijzigingsverdragen treft u eveneens hierbij aan.

Voor zes van deze wijzigingsverdragen wordt de goedkeuring voor het gehele Koninkrijk gevraagd. Voor vijf van deze wijzigingsverdragen wordt de goedkeuring voor Nederland en Aruba gevraagd.

Aan de Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en Aruba is verzocht hogergenoemde stukken op 15 april 2008 over te leggen aan de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba.

De Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen en van Aruba zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

TOELICHTENDE NOTA

1. Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

Op 1 oktober 2003 is te Genève in het kader van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (World Intellectual Property Organization; WIPO) besloten tot de volgende wijzigingen:

a. opheffing van de WIPO-Conferentie;

b. bijstelling van het vergaderritme van de Algemene Vergaderingen;

c. een nieuw bijdragesysteem.

Deze wijzigingen van 1 oktober 2003 hebben behalve voor

1. het op 14 juli 1967 te Stockholm tot stand gekomen Verdrag tot oprichting van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (OMPI /WIPO), zoals gewijzigd op 28 september 1979 (laatstelijk Trb. 2006, 156; hierna het «WIPO-verdrag»), ook gevolgen voor een tiental andere verdragen op het gebied van de intellectuele eigendom, te weten:

2. het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom van 20 maart 1883, zoals herzien te Brussel op 14 december 1900, te Washington op 2 juni 1911, te ’s-Gravenhage op 6 november 1925, te Londen op 2 juni 1934, te Lissabon op 31 oktober 1958 en te Stockholm op 14 juli 1967, zoals gewijzigd op 28 september 1979 (laatstelijk Trb. 2006, 157; hierna: «Herzien Verdrag van Parijs»);

3. de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst van 9 september 1886, aangevuld te Parijs op 4 mei 1896, herzien te Berlijn op 13 november 1908, aangevuld te Bern op 20 maart 1914, herzien te Rome op 2 juni 1928, te Brussel op 26 juni 1948, te Stockholm op 14 juli 1967 en te Parijs op 24 juli 1971, en gewijzigd op 28 september 1979 (laatstelijk Trb. 2006, 158; hierna: «Herziene Berner Conventie»);

4. de Schikking van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken van 14 april 1891, zoals herzien te Brussel op 14 december 1900, te Washington op 2 juni 1911, te ’s-Gravenhage op 6 november 1925, te Londen op 2 juni 1934, te Nice op 15 juni 1957 en te Stockholm op 14 juli 1967 en zoals gewijzigd op 28 september 1979 (laatstelijk Trb. 2006, 159; hierna: «Herziene Schikking van Madrid»);

5. de Akte van Stockholm 14 juli 1967 ter aanvulling van de Overeenkomst (Schikking) van ’s-Gravenhage van 6 november 1925 betreffende het internationale dépôt van tekeningen en modellen van nijverheid, herzien te Londen op 2 juni 1934, en te ’s-Gravenhage op 28 november 1960 (aangevuld door de Aanvullende Akte van Monaco van 18 november 1961), zoals gewijzigd op 28 september 1979 (laatstelijk Trb. 2006, 160; hierna: «Aanvullende Akte van Stockholm»);

6. de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien te Stockholm op 14 juli 1967 en te Genève op 13 mei 1977 en gewijzigd op 28 september 1979 (laatstelijk Trb. 2006, 161; hierna: «Herziene Overeenkomst van Nice»);

7. de Overeenkomst van Locarno van 8 oktober 1968 tot instelling van een internationale classificatie voor tekeningen en modellen van nijverheid, zoals gewijzigd op 28 september 1979 (laatstelijk Trb. 2006, 162; hierna: «Overeenkomst van Locarno»);

8. het op 19 juni 1970 te Washington tot stand gekomen Verdrag tot samenwerking inzake octrooien, met Reglement, zoals gewijzigd op 28 september 1979 (Trb. 2006, 214 en laatstelijk Trb. 2007, 46; hierna: «Verdrag samenwerking octrooien»);

9. de Overeenkomst van Straatsburg van 24 maart 1971 betreffende de internationale classificatie van octrooien, zoals gewijzigd op 28 september 1979 (laatstelijk Trb. 2006, 163; hierna: «Overeenkomst van Straatsburg»);

10. de Overeenkomst van Wenen van 12 juni 1973 tot instelling van een internationale classificatie van beeldbestanddelen van merken, zoals gewijzigd op 1 oktober 1985 (Trb. 2006, 164, en laatstelijk Trb. 2007, 20; hierna: «Overeenkomst van Wenen»);

11. het Verdrag van Boedapest van 28 april 1977 inzake de internationale erkenning van het depot van micro-organismen ten dienste van de octrooiverlening (met Uitvoeringsreglement), zoals gewijzigd op 26 september 1980 (laatstelijk Trb. 2006, 165; hierna: «Verdrag van Boedapest»).

De wijzigingen van 1 oktober 2003 betreffen in feite nog een twaalfde verdrag, namelijk de Overeenkomst van Lissabon van 31 oktober 1958 betreffende de bescherming van herkomstbenamingen van hun internationale inschrijving, maar bij dat verdrag is het Koninkrijk geen partij.

2. Achtergrond van de wijzigingen

Mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken kunnen de drie bovengenoemde wijzigingen in relatie tot de genoemde elf verdragen als volgt worden toegelicht.

Opheffing van de WIPO-Conferentie

De WIPO-Conferentie (zie artikel 7 van het WIPO-verdrag, zie Trb.1970, 188) was opgericht in een tijd dat de Unies van Parijs en Bern (opgericht door het Verdrag van Parijs en de Berner Conventie) betrekkelijk weinig leden telden. Daarom werd het toen noodzakelijk geacht een orgaan in te stellen dat als leden ook staten van buiten deze Unies zou omvatten die zich niettemin wilden aansluiten bij de internationale gemeenschap voor de intellectuele eigendom. Nadien zijn deze historische omstandigheden gewijzigd en was het aantal leden van de Unies van Parijs en Bern in ruime mate toegenomen. De Conferentie is daardoor in onbruik geraakt. Daarom wordt voorgesteld de Conferentie, als een achterhaald lichaam, op te heffen.

Het belangrijkste gevolg van de voorgestelde opheffing van de Conferentie is, dat de staten, die als partij bij het WIPO-verdrag deelnamen aan de WIPO-Conferentie, maar niet lid waren van één of meer der Unies die door de Algemene Vergadering van de WIPO beheerd werden, thans worden opgenomen in het WIPO-verdrag, en daarmee in de Algemene Vergadering daarvan, maar dan zonder stemrecht over aangelegenheden die een verdrag aangaan waarbij de desbetreffende staat geen partij is.

Bijstelling van het vergaderritme van de Algemene Vergaderingen.

In de loop van de jaren was het bij de WIPO-verdragen regel geworden om gewone zittingen van de Algemene Vergaderingen eerder tweejaarlijks dan jaarlijks te doen plaats vinden. De Coördinatiecommissie van het WIPO-verdrag en de Uitvoerende Commissie van de Unies van Parijs en Bern zijn daarop de uitzonderingen. Overwegend dat twee jaar een te lange interval is voor de zittingen en dat in de praktijk daarom al jaarlijks werd vergaderd, afwisselend in gewone en buitengewone zittingen, is besloten om in de door de WIPO beheerde verdragen erin te voorzien dat de gewone zittingen van de Algemene Vergaderingen van de WIPO en de Algemene Vergaderingen van de Unies die door de WIPO beheerd worden, jaarlijks plaats vinden, en wel in beginsel gedurende dezelfde periode en op dezelfde plaats als de Algemene Vergadering van de Organisatie. In de praktijk komt dit erop neer dat de diverse verdragen achtereenvolgens aan de orde komen in dezelfde vergadering.

De bepalingen in de diverse verdragen omtrent de buitengewone zittingen worden niet gewijzigd. Ook blijft de tweejarige termijn voor de begrotingsperiode hierbij ongemoeid.

Nieuw bijdragensysteem

Reeds een aantal jaren was met succes geëxperimenteerd met een eenheidsbijdragesysteem en aanpassingen in de bijdrage-klassen. De wijzigingen in het bestaande bestel hadden positief uitgepakt en geleid tot betrekkelijk lagere lidmaatschapsbijdragen door nieuwe verdragslanden die toetraden tot de door WIPO beheerde verdragen, en tot het toenemen van toetredingen tot die door WIPO beheerde verdragen die zorgden voor bijdragebetaling door verdragslanden. Het thans voorliggende voorstel voor invoering van een eenheidsbijdragensysteem en voor wijzigingen in de bijdrageklassen betreft feitelijk een formalisering daarvan. Deze aanpassingen nopen tot wijzigingen in het WIPO-verdrag en in de zes door de WIPO beheerde verdragen die voorzagen in betaling van bijdragen door verdragslanden, namelijk het Herzien Verdrag van Parijs (bescherming industriële eigendom), de Herziene Berner Conventie (bescherming literaire en artistieke werken), de Overeenkomst van Straatsburg (internationale octrooi classificatie), de Herziene Overeenkomst van Nice (internationale classificatie van goederen en diensten voor de registratie van merken), de Herziene Overeenkomst van Locarno (idem voor industriële tekeningen) en de Overeenkomst van Wenen (idem voor internationale classificatie voor figuratieve elementen van merken).

3. Aanpassing van de elf genoemde verdragen

De drie hierboven in paragraaf 1 aangegeven wijzigingen hebben tot gevolg dat in de elf eerdergenoemde verdragen over intellectuele eigendom de volgende wijzigingen dienen te worden aangebracht. In het hiernavolgende wordt dit per verdrag artikelgewijs toegelicht.

1. Wijziging vande artikelen 6, 7, 8, 9, 11, 17, 20 en 21 van het WIPO-Verdrag (Trb. 2006, 156)

Bepalingen inzake de Algemene Vergadering, artikel 6

De aanpassingen van artikel 6 houden verband met de opheffing van de WIPO-Conferentie (zie de eerste van de in paragraaf 1 aangegeven wijzigingen). Tot de WIPO-Conferentie waren toegelaten alle Staten die partij zijn bij het WIPO-verdrag («lidstaten»), onafhankelijk van het feit of zij wel of niet lid waren van één van de door WIPO beheerde Unies, terwijl de Algemene Vergadering van WIPO alleen die WIPO-lidstaten omvatte die tevens lid waren van één van deze Unies.

Artikel 6, eerste lid, implementeert (deels) de opheffing van de WIPO-Conferentie door alle lidstaten van het WIPO-verdrag als lid toe te laten in de Algemene Vergadering van het WIPO-verdrag. Het zal dus niet langer vereist zijn dat die lidstaten ook nog lid zijn van één van de door WIPO beheerde Unies.

Het tweede lid van artikel 6 zet de bevoegdheden en functies van de Algemene Vergadering uiteen. In verband met de opheffing van de WIPO Conferentie behoefden deze aanpassing. Daartoe zijn de subleden i en vii toegevoegd, welke overeenkomen met de oude bepalingen van het vervallen artikel 7, tweede lid, onder i en iv.

De overige subleden van artikel 6, tweede lid, zijn ongewijzigd gebleven, alleen vernummerd. In het hierna volgende zal aan vernummering van (sub)leden tengevolge van de invoering van nieuwe bepalingen geen verdere aandacht worden geschonken.

Het derde lid van artikel 6 bevat in het nieuwe sublid b de grondregel dat een lidstaat alleen het recht heeft om te stemmen met betrekking tot verdragen waarbij deze aangesloten is. Deze bepaling is noodzakelijk vanwege de opheffing van de WIPO Conferentie en de bepaling dat in de toekomst het lidmaatschap van de Algemene Vergadering ook open staat voor staten die geen lid zijn van één van de door de WIPO beheerde Unies, terwijl de Algemene Vergadering ook functies zal vervullen die ook deze Unies betreffen.

Artikel 6, vierde lid, onder a, betreft het vergaderritme van de Algemene Vergadering (zie de derde van de in paragraaf 1 aangegeven wijzigingen). In plaats van dat de Algemene Vergadering eens in de twee jaar in gewone zitting bijeen komt, zal dit thans ieder jaar zijn. Hiermee wordt aangesloten bij de onder 1 reeds beschreven gegroeide praktijk, dat de Algemene Vergadering om het jaar beurtelings in gewone en buitengewone zitting bijeen komt.

Het oude vijfde lid van artikel 6 is vervallen. De bepaling dat landen die geen verdragspartij bij één der Unies waren, als waarnemer werden toegelaten bij de vergaderingen van de Algemene Vergadering is overbodig geworden.

Bepalingen inzake de WIPO Conferentie, artikel 7

Omdat de WIPO-Conferentie opgeheven wordt, kan dit artikel, waarmee de WIPO-Conferentie werd ingesteld en de samenstelling en taken daarvan waren geregeld, vervallen.

Bepalingen inzake de Coördinatiecommissie, artikel 8

De (oude) bepaling van artikel 8, eerste lid, onder c, dat de positie regelde van staten die geen lid waren van één der door de WIPO beheerde Unies bij besprekingen in de Coördinatiecommissie (CC) met betrekking tot de WIPO-Conferentie, is vervallen vanwege de opheffing van de WIPO-Conferentie. Ook worden geschrapt de verwijzing in artikel 8, derde lid, onder i, naar de advisering door de CC aan de Conferentie en de bepaling van artikel 8, derde lid, onder subparagraaf iii, dat verwijst naar de functie van de CC bij het voorbereiden van de agenda en het ontwerpbegroting van de Conferentie.

Bepalingen inzake het Internationaal Bureau, artikel 9

In het zesde lid van dit artikel is de verwijzing naar de deelname van de Directeur-Generaal aan de vergaderingen van de Conferentie geschrapt.

Bepalingen inzake de financiën, artikel 11

Met de wijzigingen in artikel 11 wordt gevolg gegeven aan de hierboven in paragraaf 2 besproken tweede wijziging van het verdrag, namelijk die van het bijdragesysteem. Er is voor gekozen om de huidige praktijk te formaliseren. Dat houdt in een eenheids-bijdragesysteem voor de Organisatie, met bijdrageklassen die verschillen van die welke zijn neergelegd in de oprichtingsverdragen van de Organisatie en de door de Organisatie beheerde Unies.

Het eerste lid van artikel 11 is dientengevolge opnieuw geredigeerd en het tweede lid van artikel 11 is wat gestroomlijnd teneinde beter aan te sluiten bij de huidige praktijk.

Het derde lid inzake de begroting van de Conferentie wordt geschrapt, en in het nieuwe derde (oude vierde) lid inzake de vaststelling van de bijdrage voor iedere lidstaat is de verwijzing naar de Conferentie vervallen. Voorts wordt bepaald hoe de bijdragen gebaseerd zullen worden op de nieuwe bijdrageklassen.

Het oude zesde lid inzake taksen en gelden verschuldigd voor diensten verleend door het Internationale Bureau op het gebied van juridisch-technische assistentie zal vervallen, aangezien het Internationale Bureau voor dergelijke diensten geen taksen en gelden in rekening brengt.

In het zesde lid van artikel 11, onder c, is thans aan de Algemene Vergadering in plaats van aan de Conferentie de vaststelling opgedragen van het aandeel en de wijze van storting van de eenmalige storting van elke staat die partij is bij het verdrag, maar geen lid is van een Unie.

Bepalingen inzake wijzigingen van het Verdrag, artikel 17

In artikel 17 zijn in alle leden de verwijzingen naar de Conferentie vervangen door verwijzingen naar de Algemene Vergadering. De verwijzing naar staten die partij zijn bij het WIPO-verdrag, maar geen lid zijn van één der Unies is overbodig geworden, en wordt derhalve geschrapt.

Slotbepalingen, artikel 20

In artikel 20 zijn, in het tweede en derde lid, de verwijzingen naar de Conferentie vervangen door verwijzingen naar de Algemene Vergadering.

Overgangsbepalingen, artikel 21

De verwijzingen naar de Conferentie in het tweede lid, onder a en b, zijn geschrapt.

Inwerkingtreding van de wijzigingen van 1 oktober 2003

Overeenkomstig de bepaling van het derde lid van artikel 17 van het WIPO-verdrag (Trb. 1969, 145) wordt elke wijziging van het verdrag van kracht één maand na ontvangst van mededeling van aanvaarding door 3/4 van de partijen (lidstaten). Daardoor worden alle partijen (lidstaten) gebonden. Aan wijzigingen die financiële verplichtingen inhouden, worden partijen echter alleen gebonden na aanvaarding.

2. Wijziging van de artikelen 13 en 16 van het Herzien Verdrag van Parijs (Trb. 2006, 257)

Bepalingen inzake vergaderritme en financiën

In artikel 13, zevende lid, onder a, is bepaald dat de Algemene Vergadering van de Unie voortaan eenmaal per kalenderjaar in gewone zitting bijeen zal komen.

In artikel 16 zijn de oude bepalingen van het eerste lid, onder a en c, geschrapt en is het oude eerste lid, onder b, thans als eerste lid opnieuw geformuleerd, in lijn met hetgeen hierboven is opgemerkt in paragraaf 2 onder «Nieuw bijdragensysteem», en aansluitend op de invoering van een eenheidsbijdragensysteem en wijzigingen in de bijdrageklassen. In dit verband is ook het oude tweede lid geschrapt, terwijl in het nieuwe tweede (oude derde) lid, in plaats van de «begroting» van de Unie die wordt «gefinancierd vanuit», nu gesproken wordt van de «inkomsten» van de Unie die worden «ontleend aan», waarbij voor ogen staat duidelijk te maken dat de begrotingen van de Unies die door WIPO worden beheerd en dat van de Organisatie in een enkel document op een onderling verbonden wijze aangeboden zullen worden. In volgende artikelleden zijn kleine wijzigingen aangebracht om het beoogde systeem verder ten uitvoer te leggen.

Inwerkingtreding

Overeenkomstig de bepaling van het derde lid van artikel 17 van het Herzien Verdrag (Trb. 1969, 144) worden wijzigingen van artikel 13 (voor het vergaderritme van de Algemene Vergadering) en van artikel 16 (voor de begroting en inkomsten) van kracht na ontvangst van mededeling van aanvaarding door 3/4 van de partijen (landen die lid zijn van de Algemene Vergadering). Daardoor worden alle partijen gebonden. Aan wijzigingen die financiële verplichtingen inhouden, worden partijen echter alleen gebonden na aanvaarding.

3. Wijziging van de artikelen 22 en 25 van de Herziene Berner Conventie (Trb. 2006, 158)

De wijzigingen hebben betrekking op het vergaderritme van de Algemene Vergadering van de Unie en op het bijdragesysteem en zijn geheel in lijn met die welke zijn aangebracht in het Herziene Verdrag van Parijs.

Overeenkomstig de bepaling van het derde lid van artikel 26 van de Herziene Conventie (Trb. 1972, 157) worden wijzigingen van artikel 22 (voor het vergaderritme van de Algemene Vergadering) en van artikel 25 (voor de begroting en inkomsten) van kracht na ontvangst van mededeling van aanvaarding door 3/4 van de partijen (landen die lid zijn van de Algemene Vergadering). Daardoor worden alle partijen gebonden. Aan wijzigingen die financiële verplichtingen inhouden, worden partijen echter alleen gebonden na aanvaarding.

4. Wijziging van de artikelen 10 en 12 van de Herziene Schikking van Madrid (Trb. 2006, 159)

De wijzigingen hebben betrekking op het vergaderritme van de Algemene Vergadering van de Unie en op het bijdragesysteem en zijn geheel in lijn met die welke zijn aangebracht in het Herziene Verdrag van Parijs.

Overeenkomstig de bepaling van het derde lid van artikel 13 van de Herziene Schikking (Trb. 1969, 143) worden wijzigingen van artikel 10 (voor het vergaderritme van de Algemene Vergadering) en van artikel 12 (voor de begroting en inkomsten) van kracht na ontvangst van mededeling van aanvaarding door 3/4 van de partijen (landen die lid zijn van de Algemene Vergadering). Daardoor worden alle partijen gebonden (zonder verdere restricties t.a.v. financiële verplichtingen).

5. Wijziging van de artikelen 2 en 4 van de Aanvullende Akte van Stockholm (Trb. 2006, 160)

De wijzigingen hebben betrekking op het vergaderritme van de Algemene Vergadering van de Unie en op het bijdragesysteem en zijn geheel in lijn met die welke zijn aangebracht in het Herziene Verdrag van Parijs.

Overeenkomstig de bepaling van het derde lid van artikel 5 van de Aanvullende Akte (Trb. 1969, 142) worden wijzigingen van het verdrag (voor het vergaderritme van de Algemene Vergadering: zie artikel 2; voor de begroting en inkomsten: zie artikel 4) van kracht na ontvangst van mededeling van aanvaarding door 3/4 van de partijen (landen die lid zijn van de Algemene Vergadering). Daardoor worden alle partijen gebonden (zonder verdere restricties t.a.v. financiële verplichtingen).

6. Wijziging van de artikelen 5 en 7 van de Herziene Overeenkomst van Nice (Trb. 2006, 161)

De wijzigingen hebben betrekking op het vergaderritme van de Algemene Vergadering van de Unie en op het bijdragesysteem en zijn geheel in lijn met die welke zijn aangebracht in het Herziene Verdrag van Parijs.

Overeenkomstig de bepaling van het derde lid van artikel 8 van de Herziene Overeenkomst (Trb. 1978, 60) worden wijzigingen van artikel 5 (voor het vergaderritme van de Algemene Vergadering) en van artikel 7 (voor de begroting en inkomsten) van kracht na ontvangst van mededeling van aanvaarding door 3/4 van de partijen (landen die lid zijn van de Algemene Vergadering). Daardoor worden alle partijen gebonden. Aan wijzigingen die financiële verplichtingen inhouden, worden partijen echter alleen gebonden na aanvaarding.

7. Wijziging van de artikelen 5 en 7 van de Overeenkomst van Locarno (Trb. 2006, 162)

De wijzigingen hebben betrekking op het vergaderritme van de Algemene Vergadering van de Unie en op het bijdragesysteem en zijn geheel in lijn met die welke zijn aangebracht in het Herziene Verdrag van Parijs.

Overeenkomstig de bepaling van het derde lid van artikel 8 van de Overeenkomst (Trb. 1969, 235) worden wijzigingen van artikel 5 (voor het vergaderritme van de Algemene Vergadering) en van artikel 7 (voor de begroting en inkomsten) van kracht na ontvangst van mededeling van aanvaarding door 3/4 van de partijen (landen die lid zijn van de Bijzondere Unie). Daardoor worden alle partijen gebonden. Aan wijzigingen die financiële verplichtingen inhouden, worden partijen echter alleen gebonden na aanvaarding.

8. Wijziging vande artikelen 53 en 57 van het Verdrag samenwerking octrooien (Trb. 2006, 214 en Trb. 2007, 46)

De wijzigingen hebben betrekking op het vergaderritme van de Algemene Vergadering van de Unie en op het bijdragesysteem en zijn geheel in lijn met die welke zijn aangebracht in het Herziene Verdrag van Parijs.

Overeenkomstig de bepaling van het derde lid van artikel 61 van het Verdrag (Trb. 1973, 20) worden wijzigingen van artikel 53, elfde lid (voor het vergaderritme van de Algemene Vergadering), en van artikel 57 (voor de begroting en inkomsten) van kracht na ontvangst van mededeling van aanvaarding door 3/4 van de partijen (staten die lid zijn van de Algemene Vergadering). Daardoor worden alle partijen gebonden. Aan wijzigingen die financiële verplichtingen inhouden, worden partijen echter alleen gebonden na aanvaarding.

9. Wijziging vande artikelen 7 en 9 van de Overeenkomst van Straatsburg (Trb. 2006, 164 en Trb. 2006, 163)

De wijzigingen hebben betrekking op het vergaderritme van de Algemene Vergadering van de Unie en op het bijdragesysteem en zijn geheel in lijn met die welke zijn aangebracht in het Herziene Verdrag van Parijs.

Overeenkomstig de bepaling van het derde lid van artikel 11 van de Overeenkomst (Trb. 1972, 81) worden wijzigingen van artikel 7 (voor het vergaderritme van de Algemene Vergadering) en van artikel 9 (voor de begroting en inkomsten) van kracht na ontvangst van mededeling van aanvaarding door 3/4 van de partijen (landen die lid zijn van de Bijzondere Unie). Daardoor worden alle partijen gebonden. Aan wijzigingen die financiële verplichtingen inhouden, worden partijen echter alleen gebonden na aanvaarding.

10. Wijziging vande artikelen 7 en 9 van de Overeenkomst van Wenen (Trb. 2007, 20)

De wijzigingen hebben betrekking op het vergaderritme van de Algemene Vergadering van de Unie en op het bijdragesysteem en zijn geheel in lijn met die welke zijn aangebracht in het Herziene Verdrag van Parijs.

Overeenkomstig de bepaling van het derde lid van artikel 11 van de Overeenkomst (Trb. 1974, 208) worden wijzigingen van artikel 7 (voor het vergaderritme van de Algemene Vergadering) en van artikel 9 (voor de begroting en inkomsten) van kracht na ontvangst van mededeling van aanvaarding door 3/4 van de partijen (landen die lid zijn van de Bijzondere Unie). Daardoor worden alle partijen gebonden. Aan wijzigingen die financiële verplichtingen inhouden, worden partijen echter alleen gebonden na aanvaarding.

11. Wijziging vanartikel 10 van het Verdrag van Boedapest (Trb. 2006, 165)

De wijzigingen hebben betrekking op het vergaderritme van de Algemene Vergadering van de Unie en zijn geheel in lijn met die welke zijn aangebracht in het Herziene Verdrag van Parijs.

Overeenkomstig de bepaling van het derde lid van artikel 14 van het Verdrag (Trb. 1978, 90) worden wijzigingen van artikel 10 (voor het vergaderritme van de Algemene Vergadering) van kracht na ontvangst van mededeling van aanvaarding door 3/4 van de partijen (Verdragsluitende Staten). Daardoor worden alle partijen gebonden.

4. Uitvoeringswetgeving

Twee van de drie wijzigingen voor deze WIPO-verdragen hebben betrekking op de interne organisatie van de WIPO en behoeven daarom in het Koninkrijk der Nederlanden geen uitvoeringswetgeving. De derde wijziging betreft het contributiesysteem en behoeft in het Koninkrijk evenmin uitvoeringswetgeving.

5. Financiële gevolgen

De wijziging van het contributiesysteem leidt niet tot wezenlijke financiële gevolgen. In de Koninkrijksverhoudingen zal dit nieuwe contributiesysteem niets wijzigen.

6. Koninkrijkspositie

Voor de wijzigingen van het WIPO-verdrag van Stockholm, het Herzien Verdrag van Parijs, de Herziene Berner Conventie, het Verdrag van Washington, de Overeenkomst van Straatsburg en het Verdrag van Boedapest, wordt de goedkeuring gevraagd voor het gehele Koninkrijk.

Voor de wijzigingen van de Herziene Schikking van Madrid, de Aanvullende Akte van Stockholm, de Herziene Overeenkomst van Nice, de Herziene Overeenkomst van Locarno en de Overeenkomst van Wenen, wordt de goedkeuring gevraagd voor Nederland en Aruba.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven