31 400
Wijziging van enkele wetten op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in verband met het herstellen van wetstechnische gebreken alsmede in verband met het aanbrengen van enkele inhoudelijke wijzigingen

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Dit wetsvoorstel – waarvan de memorie van toelichting mede namens mijn ambtsgenoot van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is opgesteld – strekt tot het herstel van (wets)technische onvolkomenheden in een aantal wetten op het terrein van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Zoals in de considerans en in het opschrift is aangegeven, gaat het in dit wetsvoorstel om het herstel van wetstechnische gebreken en om het aanbrengen van enkele inhoudelijke wijzigingen. De wijzigingen in dit wetsvoorstel gaan over wetstechnische fouten, zoals verschrijvingen, onjuiste verwijzingen of wetswijzigingen waarbij een foutief artikel- of lidnummer werd genoemd. Daarnaast gaat het om technische inconsequenties, bijvoorbeeld doordat een wijzigingswet in diverse wetten steeds dezelfde soort wijziging heeft aangebracht, maar verzuimd is dit in een aantal wetten aan te passen of als door een bepaalde wetswijziging voortaan bepaalde uniforme begrippen zijn gaan gelden maar die ten onrechte nog niet in andere wetten zijn verwerkt. De inhoudelijke wijzigingen gaan over:

1. Artikel VII, onderdeel F (wijziging van artikel 30 van de WMS): Verbetering van het praktisch functioneren van de landelijke geschillencommissie WMS door het mogelijk maken van het benoemen van meer dan één plaatsvervanger.

2. Artikel VIII, onderdelen B en C (wijziging van de artikelen 13 en 15 van de WEC): Grondslag voor het opnemen van kerndoelen voor meervoudige gehandicapte kinderen voor wie het zeer moeilijk lerend zijn een van de handicaps is en de mogelijkheid tot afwijken van de voorgeschreven onderwijsactiviteiten.

3. Artikel VIII, onderdeel G (wijziging van artikel 134a van de WEC), Artikel IX, onderdeeel J (wijziging van artikel 140a, van de WPO), artikel X, onderdeel L (wijziging van artikel 96g1 van de WVO): Eenmalige verlenging van de overgangsregeling kosten administratie, beheer en bestuur, die het voor een gemeentebestuur mogelijk maakt om bij verzelfstandiging van het bestuur van openbare scholen gedurende een beperkte periode een maximaal gelimiteerd bedrag mee te geven zonder dat dit bedrag doorbetaald behoeft te worden aan het bijzonder onderwijs in de eigen gemeente.

4. Artikel VIII, onderdeel I, artikel IX, onderdeel L, artikel X, onderdeel P (wijziging van artikel 162h van de WEC, artikel 176e van de WPO, en artikel 118n van de WVO): De verplichting om een algemene maatregel van bestuur vast te stellen waarin eisen over onafhankelijkheid, deskundigheid en betrouwbaarheid bij de erkenning voor de bevoegheid van een bestuur van een school of een instelling tot het uitvoeren of onder zijn verantwoordelijkheid doen uitvoeren van een geschiktheidsonderzoek, wordt omgezet in een mogelijkheid.

5. Artikel X, onderdelen A, B, C en E (wijziging van de artikelen 10, 10b, 10d en 15 van de WVO): Schrappen van de toevoeging «met bijzondere kenmerken» om meer ruimte te geven voor vrijstellingen van een andere orde.

2. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Het wetsvoorstel bevat voor CFI geen uitvoeringsconsequenties. In het kader van het geïntegreerde toezicht heeft CFI het wijzigingsvoorstel ook voorgelegd aan de Inspectie van het Onderwijs en de Auditdienst OCW. Zowel de Inspectie als de Auditdienst hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben ten aanzien van handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid.

3. Financiële gevolgen

Er zijn geen financiële gevolgen.

4. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A (wijziging van artikel 5 van de Archiefwet 1995)

Doordat selectielijsten doorgaans een aanzienlijk aantal pagina’s in de Staatscourant beslaan, neemt het drukklaar maken ervan veelal een aantal weken in beslag. Deze wijziging maakt het mogelijk om in een besluit tot vaststelling van een selectielijst te bepalen dat de lijst zélf ter inzage wordt gelegd en raadpleegbaar wordt gemaakt via het internet. Deze technische aanpassing, die niet afdoet aan de kenbaarheid van de lijsten, strekt tot kostenbesparingen en tot verbetering van de effectiviteit.

Artikel I, onderdeel B (wijziging van de artikelen 5, 8, 23 en 24 van de Archiefwet 1995)

Deze wijziging brengt de artikelen 5, 8, 23 en 24 van de Archiefwet 1995 in overeenstemming met de grondwettelijke terminologie «Koning».

Artikel II (wijziging van artikel 4a van de Experimentenwet onderwijs)

Artikel III, eerste lid, van de Wet van 14 december 2005 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met verdere decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden (Stb. 2006, 19) en artikel XI van de Wet van 16 juli 2005 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met de invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs (Stb. 423) beoogden beide artikel 4a van de Experimentenwet onderwijs te wijzigen. Door samenloop van deze beide wetsvoorstellen is de wijzigingsopdracht in artikel III van Stb. 2006, 19, onuitvoerbaar geworden, waardoor artikel 4a van de Experimentenwet onderwijs niet op de juiste wijze kon worden aangepast. Artikel II van dit wetsvoorstel trekt dit recht.

Artikel III, onderdeel A (wijziging van artikel 18 van de Leerplichtwet 1969)

Na de invoering van de kwalificatieplicht (Stb. 2007, 203) is er in artikel 4, eerste lid, geen sprake meer van een leerovereenkomst. Verzuimd is artikel 18 hierop aan te passen. De verwijzingen naar onderdeel b en onderdeel c van artikel 4, eerste lid, zijn abusievelijk blijven staan na aanpassing van een eerdere versie van het wetsvoorstel kwalificatieplicht. Het eerste lid van artikel 4 kent die onderdelen niet. De verwijzingen zijn daarom geschrapt.

Artikel III, onderdeel B (wijziging van artikel 19 van de Leerplichtwet 1969)

Door samenloop van Stb. 2007, 203 en Stb. 2007, 298 is de opdracht uit artikel I, onderdeel D, van Stb. 2007, 298, door eerdere inwerkingtreding van Stb. 2007, 203, onuitvoerbaar geworden. Deze wijziging geeft alsnog uitvoering aan deze opdracht.

Artikel IV, onderdelen A, B, C, en D (wijziging van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden)

In het besluit van 20 oktober 2005, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden en van een onderdeel van de Wet dualisering gemeentebestuur zijn ten onrechte artikel XII, onderdelen A en C, artikel XIII, onderdelen V, W, X, Y, en Z, artikel XV, onderdelen FF, GG, HH, II en JJ en artikel LXXIVC van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden van inwerkingtreding uitgesloten.

Wijziging van artikel 2.3.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB) (artikel XII, onderdeel C), wijziging van de artikelen 157, 159, tweede lid, en 161 van de Wet op de expertisecentra (hierna: WEC) (artikel XIII, onderdelen W, X en Z) en wijziging van de artikelen 170, 171, 173, 173a en 175 van de Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO) (artikel XV, onderdelen FF, GG, HH, II en JJ) kunnen niet meer plaatsvinden omdat de artikelen inmiddels zijn gewijzigd, waardoor de opdrachten onuitvoerbaar zijn geworden.

Wijziging van artikel 1.1.2 van de WEB (artikel XII, onderdeel A) en wijziging van de artikelen 156 en 159a, eerste lid, van de WEC (artikel XIII, onderdelen V en Y) kunnen niet meer plaatsvinden omdat deze artikelen inmiddels zijn vervallen. De wijzigingsopdrachten in artikel XII, onderdeel A en in artikel XIII, onderdelen V en Y zijn daardoor onuitvoerbaar geworden.

In artikel LXXIVC worden bovengenoemde artikelen in geval van samenloop met een ander wetsvoorstel aangepast. Aangezien de genoemde artikelonderdelen inmiddels zijn gewijzigd of vervallen, is dit artikel niet langer uitvoerbaar.

Om bovengenoemde redenen zullen de genoemde artikelonderdelen uit de Wet dualisering gemeentelijk medebewindsbevoegdheden moeten vervallen.

Artikel V, onderdeel A (wijziging van artikel 1.3.1 van de WEB)

In de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden is verzuimd het derde lid van artikel 1.3.1 van de WEB aan te passen. Dit onderdeel doet dit alsnog.

Artikel V, onderdeel B (wijziging van artikel 2.3.4 van de WEB)

De wijzigingen in artikel 2.3.4 van de WEB waren ook opgenomen in artikel XII, onderdeel C, van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden. In het Besluit van 20 oktober 2005, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden en van een onderdeel van de Wet dualisering gemeentebestuur werd artikel XII, onderdeel C, uitgezonderd van de inwerkingtreding: het was onuitvoerbaar omdat artikel 2.3.4 inmiddels was gewijzigd. Artikel V, onderdeel B neemt deze omissie weg.

Artikel V, onderdeel C (wijziging van de artikelen 4.2.1. en 4.2.2 van de WEB), artikel VIII, onderdeel A (wijziging van de artikelen 3, 3a en 32 van de WEC), artikel IX, onderdeel C (wijziging van de artikelen 3, 3a, en 32 van de WPO) artikel X, onderdeel G (wijziging van de artikelen 33 tot en met 35 van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: WVO)).

De artikelen 4.2.1 en 4.2.2 van de WEB, de artikelen 33 tot en met 35 van de WVO, de artikelen 3, 3a en 32 van de WEC en de artikelen 3, 3a en 32 van de WPO verwijzen naar een wet die niet meer bestaat: de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag. In de paats daarvan is gekomen: de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Deze onderdelen passen de verwijzing aan.

Op 1 april 2004 was in artikel 53 van de Wet justitiële gegevens opgenomen dat de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag werd ingetrokken. De citeertitel van de Wet justitiële gegevens is vervolgens op 1 september 2004 gewijzigd in de «Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens» bij de Wet van 30 juni 2004 (Stb. 315).

Artikel IX van de Wet op de beroepen in het onderwijs beoogde al in de genoemde artikelen «Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag» te wijzigen in: Wet op de justitiële gegevens. Artikel XLII van de Reparatiewet II Justitie beoogde vervolgens «Wet justitiële gegevens» te wijzigen in: Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Maar deze aanpassingen zijn nooit tot stand gekomen. Artikel IX van de Wet op de beroepen in het onderwijs is met ingang van 30 december 2005 komen te vervallen op grond van artikel VII, onderdeel H, van de Reparatiewet OCW 2005 (Stb. 697). Hierdoor is artikel XLII van de Reparatiewet II Justitie, die op 1 februari 2006 in werking is getreden, onuitvoerbaar geworden.

Artikel VI (wijziging van artikel 28 van de Wet medezeggenschap onderwijs 1992)

Door de Reparatiewet OCW 2005 is in artikel 28 een zin toegevoegd op de verkeerde plaats. Deze wijziging corrigeert dit.

Artikel VII, onderdeel A (wijziging van artikel 11 van de Wet medezeggenschap op scholen (hierna: WMS))

In artikel 11, onderdeel b, van de WMS wordt verwezen naar de artikelen 13, onderdeel b, en 14 onderdeel b, van de WMS. Dit is een onjuiste verwijzing, die nu wordt hersteld.

Artikel VII, onderdeel B (wijziging van artikel 15 van de WMS)

Dit artikel houdt verband met de samenloop van de inwerkingtreding van de Wet van 20 november 2006 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met buitenschoolse opvang (Stb. 590) en de WMS (Stb. 2006, 658). Deze wetten zijn beide per 1 januari 2007 inwerking getreden. Volgens de staatsbladenvolgorde is Stb. 2006, 590 eerder in werking getreden dan Stb. 2006, 658. Dit houdt in dat de wijziging die in artikel IV van die wet is opgenomen, in de WMS is doorgevoerd. In artikel IV stond abusievelijk in artikel 15, derde lid, van de WMS nog een verwijzing naar artikel 13, onderdeel g, terwijl dit tijdens de plenaire behandeling van de WMS in de Tweede Kamer door een aangenomen amendement gewijzigd was in artikel 13, onderdeel h. Abusievelijk is artikel 15, derde lid, in het toenmalige wetsvoorstel «buitenschoolse opvang» op dit punt niet aangepast.

Artikel VII, onderdeel C (wijziging van artikel 18 van de WMS)

Bij de Wet medezeggenschap op scholen (Stb. 2006, 658) is abusievelijk de verwijzing naar de artikelen 38 van de WPO, 38 van de WEC en 40a van de WVO niet opgenomen. Artikel 40 van de WVO is inmiddels vervallen bij de Wet van 14 december 2005 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met verdere decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden (Stb 2006, 19) die op 1 juli 2007 inwerking is getreden (Stb. 2007, 117). Deze aanpassing corrigeert dit.

Artikel VII, onderdeel D (wijziging van artikel 21 van de WMS)

In dit artikel wordt een schrijffout hersteld.

Artikel VII, onderdeel E (wijziging van artikel 24 van de WMS)

Dit is een technische aanpassing. De deelraad krijg geen bevoegdheden overgedragen maar treedt in de bevoegdheden van de medezeggenschapsraad.

Artikel VII, onderdeel F (wijziging van artikel 30 van de WMS)

Gezien het aantal te verwachten geschillen hebben de gezamenlijke organisaties die de invoering van een landelijke geschillencommissie voorbereiden, verzocht het wettelijk mogelijk te maken dat meer dan één plaatsvervanger kan worden benoemd. De wijziging van het tweede lid van artikel 30 van de WMS beoogt dat te regelen. Daarbij zal het aantal plaatsvervangers gelijkelijk zijn verdeeld over de functies waaruit de geschillencommissie is samengesteld. Het is vanzelfsprekend dat de behandeling van een geschil altijd gebeurt in de samenstelling: (plaatsvervangend) voorzitter, (plaatsvervangend) lid landelijke besturenorganisaties en (plaatsvervangend) lid personeelsvakrespectievelijk ouder/leerlingorganisaties.

Artikel 30, derde lid, van de WMS luidt nu als volgt: «De leden en plaatsvervangende leden mogen niet deel uitmaken van het bevoegd gezag of van een medezeggenschapsraad van een school, regionaal expertisecentrum en centrale dienst waarover de commissie haar werkkring uitstrekt».

Als er maar één commissie is, is de zinsnede «waarover de commissie haar werkkring uitstrekt» overbodig. Dit artikel laat deze zinsnede vervallen.

Artikel VIII, onderdelen B en C (wijziging van de artikelen 13 en 15 van de WEC)

De opdracht tot het formuleren van kerndoelen voor het speciaal onderwijs is neergelegd in de Wet van 28 november 2002 tot wijziging van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van een leerlinggebonden financiering en de vorming van regionale expertisecentra (Stb. 631). Artikel 13 van WEC vormt de grondslag voor de uitwerking van de kerndoelen speciaal onderwijs. Echter, in de WEC ontbrak een grondslag voor het opnemen van kerndoelen voor meervoudig gehandicapte kinderen. Deze wordt voor meervoudig gehandicapte kinderen voor wie het zeer moeilijk lerend zijn een van de handicaps is, nu gelegd in artikel 13, vijfde lid. In artikel 15 wordt de mogelijkheid tot afwijken van de voorgeschreven onderwijsactiviteiten uitgebreid tot het vijfde lid van artikel 13. Zo wordt de mogelijkheid om het onderwijs af te stemmen op de behoeften en mogelijkheden van de leerling vergroot.

Artikel VIII, onderdeel D (wijziging van artikel 32 van de WEC)

Bij de Wet van 30 juni 2004 (Stb. 344) is abusievelijk de zinsnede «of tewerkstelling zonder benoeming» niet opgenomen. Deze aanpassing beoogt dit te corrigeren.

Artikel VIII, onderdeel E (wijziging van artikel 62 van de WEC) en artikel IX, onderdeel E (wijziging artikel 59 van de WPO)

Het gaat hier om een verschrijving die nu wordt hersteld.

Artikel VIII, onderdeel F (wijziging van artikel 128 van de WEC)

In artikel 128, zesde lid, van de WEC is abusievelijk nog een verwijzing naar artikel 9 van het Formatiebesluit WEC opgenomen. Dit laatste artikel is vervallen en artikel 37, eerste lid van het Besluit bekostiging WEC is daarvoor in de plaats gekomen. Daarnaast is in de aanhef de zinsnede «dat door een commissie voor de indicatiestelling toelaatbaar is verklaard tot een van de onderwijssoorten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, die door de school wordt verzorgd» vervallen. Deze zinsnede was door een te ruim geformuleerde wijzigingsbepaling in artikel I, onderdeeel FF, van de Wet regeling LGF (Stb. 2002, 631) in de aanhef van artikel 128, zesde lid terecht gekomen.

Artikel VIII, onderdeel G (wijziging van artikel 134a van de WEC), artikel IX, onderdeel J (wijziging van artikel 140a, van de WPO), artikel X, onderdeel L (wijziging van artikel 96g1van de WVO)

In de artikelen 134a van de WEC, 140a van de WPO en 96g1 van de WVO is het gemeentelijk beleid bij verzelfstandiging van het openbaar onderwijs in een gemeente geregeld. Het gaat om de overgangsregeling kosten administratie, beheer en bestuur. De overgangsregeling maakt het voor een gemeentebestuur mogelijk om bij verzelfstandiging van het bestuur van openbare scholen gedurende een beperkte periode een maximaal gelimiteerd bedrag mee te geven zonder dat dit bedrag doorbetaald behoeft te worden aan het bijzonder onderwijs in de eigen gemeente. Het bedrag blijft buiten de overschrijdingsregeling. De regeling loopt voor alle besturen met scholen die op grond van de WVO, de WPO of de WEC worden bekostigd af na 31 december 2008.

Voorgesteld wordt de regeling eenmalig (en inhoudelijk ongewijzigd) te verlengen met twee jaar. Dat betekent voor het voortgezet en het primair onderwijs tot en met 31 december 2010.

Door de toenemende regierol van de gemeenten in het onderwijs krijgen gemeenten een dubbelrol als zij ook het bevoegd gezag zijn van het openbaar onderwijs. Daarom kiezen veel gemeenten alsnog voor verzelfstandiging van het openbaar onderwijs. In de praktijk blijkt de verzelfstandiging van het openbaar onderwijs vaak een ingrijpend proces. Een aantal gemeenten heeft eerst enkele jaren nodig om zaken in eigen beheer goed te regelen alvorens het bestuur over te dragen. De invoering van lumpsum in het primair onderwijs is voor sommige gemeenten overweging geweest om nu tot verzelfstandiging over te gaan. Tegelijkertijd hebben veel gemeenten de invoering van lumpsum eerst achter de rug willen hebben, om de complexiteit van het gelijktijdig uitvoeren van twee ingrijpende operaties te vermijden. Voor veel gemeenten komt de afloop van de regeling net te vroeg. Natuurlijk was van begin af aan duidelijk wanneer de regeling zou eindigen, maar veel gemeenten hebben de complexiteit op het terrein van exploitatie- en vermogenscheiding onderschat, evenals de herschikking van werkzaamheden bij de gemeentelijke afdeling onderwijs. Door samenloop met andere zaken, zoals de al genoemde invoering van lumpsum in het primair onderwijs, maar ook de nieuwe verplichting om een jaarrekening op te stellen, is er bij veel gemeenten zo’n vertraging ontstaan dat zij geen gebruik meer kunnen maken van de bedoelde overgangsregeling. Deze gemeenten willen graag verlenging, omdat de verzelfstandiging van het openbaar onderwijs voor deze gemeenten anders leidt tot moeilijk op te lossen financiële problemen.

Bij het ontwerp van de regeling is destijds gezocht naar een mogelijkheid om de gemeente de gelegenheid te bieden een extra vergoeding te geven aan te verzelfstandigen openbaar onderwijs, zonder spanning te creëren in de gelijke behandeling met het bijzonder onderwijs. Daarom is gekozen voor een limiet aan de extra vergoeding in hoogte en in tijd. Ook is de looptijd van zes jaar in de wet vastgelegd. Vertegenwoordigende organisaties van gemeenten en openbaar onderwijs vragen nu om verlenging van de regeling met twee jaar. Zij hebben daarvoor eerder genoemde argumenten aangedragen. Omdat deze verlenging opgevat zou kunnen als een inbreuk op de gelijke behandeling van openbaar en bijzonder onderwijs, is dit voorstel besproken met de vertegenwoordigende organisaties van het bijzonder onderwijs en met de VO-raad. Met uitzondering van de besturenorganisaties voor het katholiek onderwijs, gaan zij akkoord met de voorgestelde eenmalige en inhoudelijk ongewijzigde verlenging van de regeling met ten hoogste twee jaar.

Artikel VIII, onderdeel H (wijziging van artikel 143 van de WEC) en artikel IX, onderdeel K (wijziging van artikel 148 van de WPO)

Bij de Wet van 16 juli 2005 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met de invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs (Stb. 423) zijn de artikelen 148, eerste lid, van de WPO en 143, eerste lid, van de WEC aangepast.

Deze artikelen regelen waarvoor schoolbesturen de onderwijsbekostiging mogen gebruiken. De opsomming van mogelijkheden is bij de genoemde wetswijziging vormgegeven in een zo genoemde kan-bepaling. Maar «kunnen» betekent hier ook «moeten», in overeenstemming met de desbetreffende wetgeving die gold voorafgaand aan de invoering van de lumpsumfinanciering. Met de voorgestelde tekst mag een schoolbestuur geen andere uitgaven doen dan ter dekking van de kosten die de wet opsomt.

Artikel 148, tweede lid, van de WPO en artikel 143, tweede lid, van de WEC zijn in overeenstemming gebracht met de Wet van 1 juni 2006, houdende wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de vraagfinanciering voor schoolbegeleiding en de bekostiging van het onderwijs aan zieke leerlingen (Stb. 297) en de Wet van 16 juli 2005 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met de invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs (Stb. 423). Door eerdere inwerkingtreding van Stb. 2005, 423, bevatte Stb. 2006, 297 een onuitvoerbare opdracht. Met deze wijziging wordt dit opgelost.

Artikel VIII, onderdeel I (wijziging van artikel 162h van de WEC), artikel IX, onderdeel L (wijziging van artikel 176e van de WPO) en artikel X, onderdeel P (wijziging van artikel 118n van de WVO)

Instellingen die geschiktheidsonderzoeken als bedoeld in de artikelen 176c van de WPO, 162f van de WEC en 118l van de WVO willen gaan uitvoeren, moeten worden erkend door de minister. Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de beroepen in het onderwijs kan de minister deze instellingen alleen erkennen als zij voldoen aan criteria met betrekking tot onafhankelijkheid, deskundigheid en betrouwbaarheid die moeten worden neergelegd in een algemene maatregel van bestuur. Instellingen die al voor de inwerkingtreding van genoemde wet zijn erkend om zulke onderzoeken te verrichten, blijven die bevoegdheid houden tot de inwerkingtreding van bovenbedoelde algemene maatregel van bestuur. Dit is bepaald in artikel VI, derde lid, van de Wet van 28 juni 2006 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de beroepen in het onderwijs onder meer in verband met het aanbrengen van enkele verbeteringen in de regels over de bekwaamheid van onderwijspersoneel zoals deze komen te luiden door de Wet op de beroepen in het onderwijs (aanpassing regels bekwaamheidseisen onderwijspersoneel) (Stb. 329).

Tot nu toe hebben andere instellingen dan de al erkende instellingen geen belangstelling getoond voor het eventueel uitvoeren van een geschiktheidsonderzoek. Daarom en mede vanuit het oogpunt van deregulering is er vooralsnog geen noodzaak voor het vaststellen van een algemene maatregel van bestuur; de verplichting een dergelijk algemeen verbindend voorschrift op te stellen, is in dit voorstel omgezet in een mogelijkheid, toegespitst op aanvraag en beoordeling. Mocht een instelling toch een aanvraag indienen voor erkenning, dan erkent de Minister slechts als hij van oordeel is dat de instelling voldoende in haar aanvraag aantoont dat zij het geschiktheidsonderzoek onafhankelijk, deskundig en betrouwbaar zal uitvoeren. Het oordeel en de afweging zijn dus aan de minister. Over de vraag of een instelling aan deze drie criteria voldoet, kan de minister zich laten adviseren.

Zie verder ook de artikelen XIII en XIV en de toelichting daarbij.

Artikel IX, onderdeel A, eerste lid (wijziging van artikel 1, eerste lid, van de WPO)

De definitie van «ouders» in artikel 1 van de WPO is in overeenstemming gebracht met de definitie van «ouders» in artikel 1 van de WEC.

Artikel IX, onderdeel A, tweede lid en onderdeel B (wijziging van artikel 1, tweede lid en artikel 1a van de WPO)

In de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden (Stb. 2005, 530) is de terminologie in de WPO op het terrein van de dualisering aangepast. Daarbij is er voor gekozen om in de gehele WPO «burgemeester en wethouders» te gebruiken. Verzuimd is, in de artikelen 1 en 1a, zevende lid «het college van burgemeester en wethouders» dienovereenkomstig aan te passen. Dit wordt nu hersteld.

Artikel IX, onderdeel D (wijziging van artikel 8 van de WPO)

In de Wet van 7 juli 2006 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 340) is in artikel I, onderdeel A, verzuimd om in artikel 8, zevende lid, laatste volzin van de WPO, na «artikel 166» toe te voegen welk onderdeel van artikel 166 exact wordt bedoeld. Deze omissie wordt nu hersteld.

Artikel IX, onderdeel F (wijziging van artikel 68 van de WPO)

Bij de Wet van 16 juli 2005 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met de invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs (Stb. 423) is de lunpsumbekostiging ingevoerd. Verzuimd is de tekst van artikel 68 van de WPO hierop aan te passen. Dit wordt nu hersteld.

Artikel IX, onderdeel G (wijziging van artikel 70a van de WPO) en artikel X, onderdeel K, subonderdeel 1 (wijziging van artikel 77a, tweede lid, van de WVO)

Deze artikelen zorgen ervoor dat de bedragen van het leerlinggebonden budget zowel bij als krachtens algemene maatregel van bestuur vastgesteld kunnen worden. Het wordt wenselijk geacht deze bedragen jaarlijks bij ministeriële regeling aan te kunnen passen. Dit gebeurde overigens al op grond van artikel 17, derde lid, van het Besluit bekostiging WPO en artikel 8a, tweede lid, van het Bekostigingsbesluit W.V.O.

Artikel IX, onderdeel H (wijziging van artikel 93 van de WPO)

Het gaat hier om een verschrijving die nu wordt verbeterd.

Artikel IX, onderdeel I (wijziging van artikel 118 van de WPO)

In de Reparatiewet OCW 2005 (Stb. 2005, 697) is In het vierde lid van artikel 118 van de WPO verzuimd om «het officiële publicatieblad van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen» te vervangen door de Staatscourant. Dit wordt nu alsnog gedaan.

Artikel X, onderdelen A, B, C en E (wijziging van de artikelen 10, 10b, 10d en 15 van de WVO)

De toevoeging «met bijzondere kenmerken» is uitgelegd als: veelal lichamelijke kenmerken (zoals een bepaalde aandoening waardoor het vak lichamelijke opvoeding niet gevolgd kan worden) of een kenmerk van geestelijke aard (bijvoorbeeld dyslexie). Voor deze gevallen worden voor het volgen van onderwijs en het afleggen van bepaalde examens vrijstellingen geregeld. De vrijstellingen zijn geregeld en aan bepaalde voorwaarden gebonden in met name het Inrichtingsbesluit W.V.O. en het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. De laatste tijd doen zich ontwikkelingen voor, zoals een vak afsluiten op een «hoger» niveau dan het eigen, die ertoe leiden dat de toevoeging «met bijzondere kenmerken» onvoldoende ruimte biedt om vrijstellingen van een andere orde te regelen. Daarom wordt voorgesteld de toevoeging te schrappen en zo de benodigde ruimte te creëren.

Artikel X, onderdeel D (wijziging van artikel 10f van de WVO)

In de tekst van de eerste volzin van lid 3a, van artikel 10f, van de WVO, zoals die luidde na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel E, onder 2, van de Wet van 29 mei 2006 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs inzake vervanging van de basisvorming door een nieuwe regeling voor de onderbouw (regeling onderbouw vo) (Stb. 281) werd alleen het minimum aantal lesuren in de eerste twee leerjaren vastgelegd en voor de laatste twee schooljaren was verzuimd het minimum aantal lesuren op te nemen. Bij deze wijziging wordt dit hersteld.

Artikel X, onderdeel F (wijziging van artikel 22 van de WVO)

Artikel 22, derde lid, van de WVO is in overeenstemming gebracht met artikel I, onderdeel E, van de Wet van 27 april 2006 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs ter aanpassing van de profielen in de tweede fase van het vwo en het havo (aanpassing profielen tweede fase vwo en havo) (Stb. 251) en artikel I, onderdeel H, van de Wet van 29 mei 2006 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs inzake vervanging van de basisvorming door een nieuwe regeling voor de onderbouw (regeling onderbouw VO) (Stb. 281). Door eerdere inwerkingtreding van Stb. 2006, 281, bevatte Stb. 2006, 251 een onuitvoerbare opdracht. Met deze wijziging wordt dit nu hersteld.

Artikel X, onderdeel H (wijziging van artikel 33 van de WVO)

Niet voor alle vakken en programmaonderdelen in het voortgezet onderwijs bestaan lerarenopleidingen. Denk bijvoorbeeld aan het vak «Uiterlijke verzorging», dat vóórkomt in enkele sectoren van de leerwegen vmbo. Maar ook voor onderdelen in het praktijkonderwijs is er niet zonder meer een een-op-eenrelatie met een opleiding voor leraren voortgezet onderwijs in een bepaald vak.

Tot aan de inwerkingtreding van de Wet van 28 juni 2006 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de beroepen in het onderwijs onder meer in verband met het aanbrengen van enkele verbeteringen in de regels over de bekwaamheid van onderwijspersoneel zoals deze komen te luiden door de Wet op de beroepen in het onderwijs (aanpassing regels bekwaamheidseisen onderwijspersoneel) (Stb. 329) bestond voor dergelijke gevallen – het ging dan om het ontbreken van een bewijs van bekwaamheid – de mogelijkheid van artikel 114 van de Overgangswet W.V.O. Voorgesteld wordt, hiervoor alsnog een voorziening toe te voegen aan de WVO. Voor de tekst daarvan is aangesloten bij de vergelijkbare, modernere tekst in artikel 3, vierde lid, van de WEC.

Artikel X, onderdelen I en J (wijziging van de artikelen 40b en 77 van de WVO)

De WVO geeft de mogelijkheid om voor het praktijkonderwijs afwijkende regels vast te stellen over de rechtspositie en het georganiseerd overleg (artikel 40b) en over de bekostiging (artikel 77, derde lid). Tot 1 augustus 2006 werd het praktijkonderwijs bekostigd op declaratiebasis. Op 1 augustus 2006 is de declaratiebekostiging voor het praktijkonderwijs afgeschaft en is de lumpsumbekostiging ingevoerd, door het Besluit van 19 januari 2006, houdende wijziging van onder meer het Besluit RVC’s, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging in verband met beëindiging declaratiebekostiging praktijkonderwijs en overgang naar lumpsumbekostiging (Stb. 49). Verder zijn op 1 juli 2007 de arbeidsvoorwaarden in het voortgezet onderwijs verder gedecentraliseerd en is de wettelijke basis voor het georganiseerd overleg vervallen. Dit is geregeld in de Wet van 14 december 2005 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met verdere decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden (Stb. 2006, 19) en het Besluit van 13 december 2006 tot intrekking van het Kaderbesluit rechtspositie VO en tot wijziging van enkele besluiten in verband met verdere decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden (Stb. 2007, 48). Door dit alles is er geen noodzaak meer voor de grondslagbepaling voor het praktijkonderwijs in de artikelen 40b en 77, derde lid.

Artikel X, onderdeel K, subonderdeel 2 (wijziging van artikel 77a, derde lid, van de WVO)

Het gaat hier om een verschrijving die nu wordt verbeterd.

Artikel X, onderdeel M (wijziging van artikel 96n van de WVO)

In artikel 96n WVO – dat door artikel I, onderdeel B, van de Wet van 12 mei 2005 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met decentralisatie van de vervangingsuitgaven en van de wachtgelduitgaven (decentralisatie vervangingsuitgaven en wachtgelduitgaven vo) (Stb. 288) in de WVO is ingevoegd – zijn enige onjuistheden geslopen, die door artikel X, onderdeel M, worden verbeterd.

In het eerste lid wordt de formulering in artikel 96n, eerste lid, onderdeel c, in overeenstemming gebracht met de in de WVO gebruikelijke terminologie.

In lid 1a en in het tweede lid, onderdeel a, van artikel 96n WVO was abusievelijk een verwijzing naar de centrale dienst opgenomen. In het tweede en vierde lid wordt deze verwijzing weer weggehaald. In het derde lid wordt een onjuiste verwijzing gerepareerd.

Artikel X, onderdeel N (wijziging van artikel 103 van de WVO)

Artikel III, onderdeel C, van de Wet van 6 december 2001 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs (Stb. 681) wijzigde het tweede lid van artikel 103 van de WVO. Deze wijziging is op 22 maart 2006 inwerking getreden en de wijzigingsopdracht is daardoor uitgewerkt.

De Wet van 29 mei 2006 tot wijziging van diverse wetten in verband met enkele aanpassingen met betrekking tot persoonsgebonden nummers in het onderwijs (Stb. 288) beoogt in artikel VIII, onderdeel A, de wijzigingsopdracht in artikel III, onderdeel C, van de Wet van 6 december 2001 aan te passen, maar dat kan niet, want artikel III, onderdeel C, van de Wet van 6 december 2001 is uitgewerkt. Artikel X, onderdeel N, brengt artikel 103, tweede lid, van de WVO alsnog in lijn met de wijzigingsopdracht uit artikel VIII, onderdeel A, van de Wet van 29 mei 2006.

Artikel X, onderdeel O (wijziging van artikel 118a van de WVO)

In de Wet van 7 juli 2006 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 340) is verzuimd een «1.» als eerste lidaanduiding te plaatsen voor de tekst van artikel 118a van de WVO. Dit wordt nu alsnog gedaan.

Artikel XI, onderdeel A (wijziging van artikel 1.1 van de Wet studiefinanciering 2000)

Opleidingen buiten Nederland waarvoor een deelnemer voor studiefinanciering in aanmerking kan komen worden niet langer aangewezen door de minister van OCW (Stb. 2007, 200). In plaats daarvan stelt de IB-Groep vast of een opleiding voldoet aan de in de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: WSF 2000) en in Regeling studiefinanciering 2000 (Stcrt. 2007, 144) opgenomen criteria. De begripsomschrijvingen van opleiding niveau 1 of 2 en opleiding niveau 3 of 4 waren hier nog niet op aangepast. Dit onderdeel doet dit alsnog.

Artikel XI, onderdeel B (wijziging van artikel 3.4 van de WSF 2000)

Tot 1 januari 2008 is in artikel 3.4, tweede lid, WSF 2000, bepaald dat als financieel afhankelijke partner van de studerende wordt aangemerkt de partner die een inkomen heeft dat minder bedraagt dan het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor een uitwonende deelnemer. In de Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Stb. 2005, 343, hierna: Aanpassingswet AWIR) is bepaald dat in artikel 3.4, tweede lid, van de WSF 2000 een bedrag wordt opgenomen zodat uitgegaan kan worden van het verzamelinkomen van de partner om te bepalen of de studerende aanspraak heeft op de partnertoeslag. In de vaststelling van dit bedrag is destijds een rekenfout gemaakt. Ook is toen geen rekening gehouden met de – latere – verhoging van het genoemde normbedrag in verband met het afschaffen van de ziektekostentoeslag. Verder is geen rekening gehouden met de verhoging van het normbudget als gevolg van het daarin opnemen van de component boeken en leermiddelen.

Om ervoor te zorgen dat het bedrag dat per 1 januari 2008 als inkomensgrens voor de partnertoeslag wordt gehanteerd, een juiste weerspiegeling vormt van de tot nog toe gehanteerde grens, dient dit bedrag te worden vastgesteld op € 8 129,26. Door dit onderdeel B wordt dit bedrag – met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2008 – in artikel 3.4, tweede lid, WSF 2000 opgenomen. De IB-Groep gaat in de uitvoering al uit van dit bedrag. Vanaf 1 januari 2009 zal het bedrag met toepassing van artikel 11.1 van de WSF 2000 worden geïndexeerd.

Artikel XI, onderdeel C (wijziging van artikel 3.27 van de WSF 2000)

Bij de Wet van 24 mei 2007 tot wijziging van onder meer de WSF 2000 in verband met uitbreiding van de mogelijkheid met studiefinanciering in het buitenland te studeren en invoering van het collegegeldkrediet (Stb. 200), is artikel 2.12 komen te vervallen. In artikel 3.27, eerste lid, was daar abusievelijk nog geen rekening mee gehouden. Met deze wijziging wordt dit alsnog gecorrigeerd.

Artikel XI, onderdelen D en E (wijziging van de artikelen 4.7 en 5.2 van de WSF 2000)

Bij Stb. 2007, 200, is in artikel 5.2 van de WSF 2000 een nieuw vierde lid ingevoegd waarbij abusieveljk is nagelaten het bestaande vierde en vijfde lid te vernummeren tot vijfde en zesde lid. Onderdeel D brengt deze vernummering alsnog aan.

Hoofdstuk 3 van de WSF 2000 hanteert de term «studerende». Deze term omvat zowel studenten als deelnemers in het mbo. In het nieuwe vijfde en zesde lid van artikel 5.2 wordt de term «studerende» vervangen door de term «student». Daarmee wordt in hoofdstuk 5 van de WSF 2000 – dat gaat over hoger onderwijs – consequente toepassing van het begrip student bereikt. Aangezien onder de term «studerende» niet alleen studenten maar ook deelnemers in het mbo vallen, dient voor deze laatste categorie in hoofdstuk 4 – dat ziet op het mbo – een vergelijkbare bepaling te worden opgenomen als het huidige artikel 5.2. Daarmee worden ook de deelnemers in het mbo de rechten verleend die op grond van artikel 5.2. aan studenten toekomen. In onderdeel E wordt dit geregeld.

Artikel XI, onderdelen F en G (wijziging van de artikelen 9.6, 12.8 en 12.14 van de WSF 2000)

De wijziging van het opschrift van artikel 9.6 van de WSF 2000 was abusievelijk niet meegenomen bij de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet (Stb. 2005, 525). Onderdeel F herstelt dit.

De artikelen 12.8 en 12.14 van de WSF 2000 zijn inmiddels uitgewerkt en kunnen daarom vervallen (Onderdeel G).

Artikel XII, onderdeel A (wijziging van artikel 2.19 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten)

De Aanpassingswet AWIR geeft de opdracht om in de op dat moment (2005) bestaande tekst van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (hierna: WTOS) per 1 januari 2008 de term «toetsingsinkomen» te vervangen door: draagkracht. Na publicatie van de Aanpassingswet AWIR is met de Wet van 1 december 2005 tot wijziging van de Les- en cursusgeldwet, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Wet studiefinanciering 2000 in verband met afschaffen lesgeld in het voortgezet onderwijs alsmede voor deelnemers van 16 en 17 jaar in het beroepsonderwijs (Stb. 641) aan het derde lid van artikel 2.19 van de WTOS een passage toegevoegd, waarin de term «toetsingsinkomen» werd gebruikt. Hierbij is nagelaten te regelen dat deze term per 1 januari 2008 ook zou moeten worden vervangen door de term «draagkracht». Dit gebeurt nu alsnog.

Artikel XII, onderdelen B en C (wijziging van de artikelen 5.4 en 10.7 van de WTOS)

In de artikelen 5.4 en 10.7, derde lid, onder a, van de WTOS zijn twee tegemoetkomingen in de schoolkosten voor studenten geregeld. Deze tegemoetkomingen bestonden in beide gevallen uit twaalf maal het normbedrag voor boeken en leermiddelen voor het hoger onderwijs, bedoeld in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000. Aangezien dit bedrag vanaf 1 september 2007 niet meer afzonderlijk wordt vastgesteld, is per die datum in artikel 5.4 van de WTOS het corresponderende bedrag opgenomen. In artikel 11.1 van de WTOS is bepaald dat dit bedrag jaarlijks aangepast wordt aan de hand van de loon- of prijsontwikkelingen.

Met artikel XII, onderdeel B, wordt bereikt dat in artikel 5.4 van de WTOS – met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2008 – het bedrag wordt opgenomen zoals dat naar de maatstaf van 1 januari 2008 dient te gelden. Met inachtneming van de indexering per 1 januari 2008 is de hoogte van dit bedrag € 647,16. Vooruitlopend op deze wijziging wordt dit bedrag al door de IB-groep gehanteerd bij de uitvoering van deze bepaling.

Abusievelijk is artikel 10.7, derde lid, onder a, WTOS niet aangepast aan het feit dat het normbedrag voor boeken en leermiddelen niet meer afzonderlijk wordt vastgesteld. Met dit onderdeel C wordt geregeld dat ook in deze bepaling – met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2008 – het corresponderende bedrag wordt opgenomen, zoals dat naar de maatstaf van 1 januari 2008 dient te gelden. Met inachtneming van de indexering per 1 januari 2008 is de hoogte van dit bedrag € 647,00. Opname in artikel 11.1 van de WTOS is niet nodig omdat dat al het geval is. Wel moet artikel 5.4 van de WTOS nog worden opgenomen in artikel 5, tweede lid, van het Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (hierna: BTOS) om daadwerkelijk jaarlijks aan de hand van de juiste loon- en prijsontwikkelingen te kunnen worden geïndexeerd. Hiertoe zal het BTOS worden aangepast. Vooruitlopend op deze wijziging, wordt voormeld bedrag door de IB-groep reeds gehanteerd bij de uitvoering van artikel 10.7, derde lid, van de WTOS.

De wijziging van artikel 10.7, derde lid, onder b tot en met d, strekt tot aanpassing van de daarin genoemde bedragen naar de maatstaf van 2008.

Artikel XIII (wijziging Wet op de beroepen in het onderwijs)

Uit artikel VIII, onderdeel I, artikel IX, onderdeel L, en artikel X, onderdeel P, van dit wetsvoorstel volgt dat er niet langer een verplichte algemene maatregel van bestuur zal zijn met criteria om te kunnen worden erkend als instelling die het geschiktheidsonderzoek over zij-instroom uitvoert. Artikel XVI van de Wet op de beroepen op het onderwijs is nu nog gekoppeld aan totstandkoming van die algemene maatregel van bestuur om de periode af te bakenen waarin men zijn oude bevoegdheid op grond van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs (de Interimwet) behoudt. Die koppeling moet vervallen nu de algemene maatregel van bestuur facultatief wordt. Gekozen is voor een eenduidige omzetting van de oude bevoegdheid naar de nu gewijzigde artikelen over erkenning.

Artikel XIV (wijziging Wet van 28 juni 2006, Stb. 329)

Artikel VI, derde lid, van de Wet van 28 juni 2006 (Stb. 329), kan vervallen nu artikel 176e van de WPO en de overeenkomstige artikelen van de WEC en de WVO ingevolge dit wetsvoorstel niet langer zullen verplichten tot regeling van erkenningscriteria bij algemene maatregel van bestuur. Zie daarvoor artikel VIII, onderdeel I, artikel IX, onderdeel L, en artikel X, onderdeel P. Instellingen die erkenning wensen, kunnen die aanvragen: het daarvoor wachten op een algemene maatregel van bestuur is niet meer aan de orde. Oude erkenningen op grond van de Interimwet (de rechten daaruit waren voortgezet door artikel XVI van de Wet op de beroepen in het onderwijs) zijn omgezet naar de nieuwe regels (zie voor dit laatste: artikel XIII van dit wetsvoorstel).

Artikel XV Inwerkingtreding

Artikel X, onderdeel H, van dit wetsvoorstel hangt samen met de inwerkingtreding van het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel (Stb. 2005, 460). Dit besluit is inwerking getreden op 1 augustus 2006 (Stb. 2005, 672). Daarom krijgt artikel X, onderdeel H, terugwerkende kracht tot en met 1 augustus 2006.

Aan artikel VII, onderdelen A en B, wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2007, omdat de wijzigingen in die onderdelen samenhangen met de Wet medezeggenschap op scholen, die op 1 januari 2007 inwerking is getreden. (Stb. 2006, 689).

Aan artikel XI, onderdeel B, en artikel XII, wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2008. Dit houdt verband met het feit dat indexering in de WSF 2000 en de WTOS gebeurt per 1 januari. De wijzigingen in de WSF 2000 (artikel XI, onderdeel B) en de WTOS (artikel XII, onderdelen B en C) dienen daarom terug te werken tot en met 1 januari 2008. Artikel XII, onderdeel A, werkt terug tot en met 1 januari 2008 om alsnog te bereiken dat op alle relevante plaatsen in de WTOS per die datum wordt gesproken van «draagkracht» in plaats van van «toetsingsinkomen», zoals de bedoeling is van de Aanpassingswet AWIR.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

Naar boven