31 399
Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met de vaststelling van de hoogte van het kindgebonden budget met ingang van 2009 en de wijziging van het afbouwpercentage

nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 23 april 2008

1. Inleiding

Met belangstelling heeft de regering kennisgenomen van de bijdragen van de verschillende fracties aan het verslag bij het onderhavige wetsvoorstel. Deze fracties geven aan nog vragen en opmerkingen bij dit wetsvoorstel te hebben. De vragen spitsen zich vooral toe op de onderbouwing van de gekozen bedragen, de onderbouwing van de verhoging van het afbouwpercentage en de inkomenseffecten voor gezinnen uitgesplitst naar het aantal kinderen. Hieronder wordt op deze vragen ingegaan.

Daar waar de vragen van de fracties duidelijk in elkaars verlengde liggen, is de vrijheid genomen om van de volgorde zoals deze in het verslag in acht is genomen, af te wijken.

2. Algemeen

De leden van de fracties van CDA, SP, VVD en SGP stellen vragen over de hoogte van het afbouwpercentage. Verder stellen de leden van een aantal fracties vragen naar de gevolgen van het hogere afbouwpercentage. Zo vragen de leden van de VVD-fractie wat er door dit wetsvoorstel verandert in het bedrag dat netto overblijft van een extra verdiende euro bij een aantal inkomenshoogtes en vragen de leden van de fractie van de SGP naar de effecten van het hogere percentage.

Die effecten zijn zeer beperkt. Bij het sociaalminimum, bij 120% van het minimum, bij een inkomen van € 29 413 (of algemener bij alle huishoudens met een inkomen tot net iets onder modaal) en bij 2 x modaal (met minder dan 4 kinderen) verandert er in het geheel niets. Huishoudens met een modaal inkomen en één kind hebben nadeel van het hogere afbouwpercentage. Zij houden van een extra verdiende euro 0,75 eurocent minder over dan voor de stijging van het afbouwpercentage. Huishoudens met een 2x modaal inkomen met 4 of meer kinderen houden van elke extra verdiende euro 6,5 eurocent minder over. Hierbij zij overigens bedacht dat deze laatste groep voorheen geen kindgebonden budget kreeg.

De leden van de CDA-fractie vragen naar een motivering voor de verhoging van het afbouwpercentage. De leden van de SP fractie vragen daarnaast waarom het afbouwpercentage niet bij een hoger inkomen ingaat en de leden van de SGP-fractie vragen hoe de negatieve inkomenseffecten vallen te compenseren.

De doelstelling van dit wetsvoorstel is om de inkomensondersteuning van gezinnen te verbeteren door een budget uit te keren per kind, in plaats van de huidige situatie waarin een budget wordt uitgekeerd per huishouden ongeacht het aantal kinderen. Bij de vormgeving van dit wetsvoorstel heeft het kabinet de inkomensondersteuning willen richten op huishoudens met een relatief laag inkomen. Daarbij is voor wat betreft het inkomensniveau waarop de regeling wordt afgebouwd aangesloten bij de systematiek van de kinderkorting. Wat betreft de hoogte van het afbouwpercentage is voor een lichte verhoging gekozen, welke tot gevolg heeft dat de regeling meer gericht wordt op de lagere inkomensgroepen, en de middelen worden ingezet voor substantiële bedragen voor gezinnen met meer dan één kind. Dit past binnen de doelstelling van het wetsvoorstel.

Als gevolg van de verhoging van het afbouwpercentage treden er geen negatieve inkomenseffecten op bij huishoudens met één kind en een inkomen tot iets onder modaal.Bij huishoudens met een inkomen van modaal treden beperkte negatieve effecten op tot een maximum van 8 euro in de maand bij anderhalf keer modaal. De regering acht het negatieve inkomenseffect dat optreedt bij huishoudens tot anderhalf keer modaal dermate gering dat het goed verdedigbaar is in het licht van de inkomensverbetering die mogelijk kan worden gemaakt bij huishoudens met meerdere kinderen. Indien het afbouwpercentage niet wordt verhoogd, treedt het beperkte negatieve inkomenseffect niet op, maar dan zullen, gegeven het totaal beschikbare bedrag, de bedragen die per kind worden uitgekeerd, lager uitvallen. De regering is van mening dat de inkomensverbetering voor huishoudens met kinderen en een laag inkomen opweegt tegen de zeer kleine inkomensachteruitgang voor huishoudens met een bovenmodaal inkomen.

De leden van de fracties van ChristenUnie, CDA, SGP en SP vragen naar de onderbouwing van de bedragen per kind en naar de aansluiting met de kosten van kinderen.

Uit analyses van onder andere NIBUD en CBS-cijfers blijkt dat huishoudens minder kosten maken voor hun tweede kind dan voor het eerste kind en weer minder voor het derde kind etcetera. De kosten nemen dus af per kind. De regering heeft bij de besluitvorming over de hoogte van de bedragen per kind een analyse van de kosten van kinderen meegewogen. Ook is rekening gehouden met het uit NIBUD-cijfers blijkend gegeven dat veel huishoudens met meerdere kinderen moeilijk kunnen rondkomen.

Het is echter niet de bedoeling van de regering dat de overheid een volledig kostendekkende bijdrage geeft in de kosten van kinderen. Ouders hebben hierin ook een eigen verantwoordelijkheid. De hoogte van de bedragen is een beleidsmatige keuze, waarmee de regering een aanzienlijk betere dekking van kosten bereikt welke verbonden zijn aan het verzorgen van kinderen.

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de CDA-fractie naar scenario’s staan in onderstaande tabel de budgettaire effecten weergegeven van wijzigingen van het afbouwpercentage en de bedragen per kind.

A.Budgettair effect in 2011
Verlagen afbouwpercentage naar 5,75%€ 78 mln
B.Budgettair effect in 2011
Verhogen bedrag 1e en 2e kind met 50 euro€ 93 mln
C.Budgettair effect in 2011
Verhogen bedrag 1e kind met 50 euro€ 55 mln
D.Budgettair effect in 2011
Verhogen bedrag 2e kind met 50 euro€ 37 mln
E.Budgettair effect in 2011
Verhogen bedrag 1e t/m 6e kind met 50 euro€ 106 mln

De gekozen scenario’s in de tabel leiden allemaal tot een verhoging van de kosten. Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat de kosten van enkelvoudige varianten (bijvoorbeeld wijzigen hoogte bedrag of wijzigen afbouwpercentage) niet zonder meer opgeteld kunnen worden voor nieuwe varianten (bijvoorbeeld combinatie van wijzigen hoogte bedrag en wijzigen afbouwpercentage). Dit komt omdat er een samenhang is tussen de hoogte van het bedrag voor een bepaald kind, het afbouwpercentage en de verdeling van huishoudens over inkomenscategorieën en daarmee het aantal gezinnen dat in aanmerking komt voor het kindgebonden budget.

De leden van de fractie van het CDA vragen naar de fiscale voordelen voor ouders bij uitbreiding van het gezin en vragen of deze fiscale regelingen anders zijn bij een eenoudergezin dan bij een tweeoudergezin.

In de Wet inkomstenbelasting 2001 is een aantal kortingen opgenomen die gerelateerd zijn aan het hebben van tot het huishouden behorende kinderen. Deze kortingen zijn de combinatiekorting, de aanvullende combinatiekorting, de ouderschapsverlofkorting, de alleenstaande-ouderkorting en de aanvullende alleenstaande-ouderkorting. Voor het al dan niet hebben van recht op één van deze kortingen, maakt het aantal kinderen dat aan de voorwaarden voor het recht op die kortingen voldoet, niet uit. De alleenstaande-ouderkorting en aanvullende alleenstaande-ouderkorting gelden alleen voor een-oudergezinnen. Het recht op de overige kortingen staat los van de vraag of het gezin een eenoudergezin dan wel een tweeoudergezin is.

De leden van de CDA-fractie zien graag een recent overzicht tegemoet waarin gezinnen worden uitgesplitst naar aantallen kinderen, met name grote gezinnen (vier en meer kinderen)

Aantallen gezinnen naar gezinsgrootte raming 2008 (Bron CPB 2007)

Aantal gezinnen met 1 kind733 500
Aantal gezinnen met 2 kinderen872 700
Aantal gezinnen met 3 kinderen245 800
Aantal gezinnen met 4 kinderen43 000
Aantal gezinnen met 5 kinderen8 200
Aantal gezinnen met 6 kinderen1 400
Aantal gezinnen met 7 of meer kinderen1 100
Totaal aantal gezinnen met kinderen1 905 700

De leden van de fractie van de PvdA merken op dat in de meerjarenraming een oplopend budget is opgenomen voor het kindgebonden budget. Deze leden vragen hoe hoog de bedragen per kind worden in de jaren 2010 en 2011.

De bedragen per kind worden in de jaren 2010 en 2011 als volgt (genoemde bedragen in prijzen 2008):

Bedrag per kind

Kalenderjaar20102011
1e kind€ 994€ 994
2e kind€ 325€ 500
3e kind€ 200€ 400
4e kind€ 105€ 300
5e kind€ 50€ 200
6e kind€ 50€ 100
Afbouwpercentage6,50%6,50%
afbouw vanaf€ 29 413€ 29 413

De genoemde bedragen zijn exclusief de voorgenomen verhoging kindgebonden budget voor kinderen in de leeftijd van 12 t/m 17 jaar (als gevolg van de integratie kindgebonden budget en WTOS).

De leden van de fractie van het CDA vragen naar het effect van de wet op het kindgebonden budget op de koopkracht van gezinnen in combinatie met overige fiscale tegemoetkomingen voor gezinnen in het algemeen. Daarbij vragen deze leden vanwege dit koopkrachteffect inzicht in het aantal gezinnen met middeninkomens, alsmede in het aantal één- en tweeoudergezinnen zowel boven als onder de inkomensgrens.

In onderstaande tabel zijn de inkomenseffecten op de koopkracht van gezinnen van de Wet op het kindgebonden budget weergegeven. Hierbij is nog van belang dat naast de Wet op het kindgebonden budget alleen de introductie van de inkomensafhankelijke aanvullende combinatiekorting voor extra koopkrachteffecten specifiek voor gezinnen met kinderen zorgt. Alleen werkende tweeverdieners en werkende alleenstaande ouders profiteren hiervan.

Inkomenseffecten van de WKB in procenten (vergelijking van de situatie 2011 met die van 2008)

 1 kind2 kinderen3 kinderen4 kinderen5 kinderen6 kinderen
Actieven:      
Alleenverdiener met kinderen      
modaal026
2 x modaal000½1
       
Tweeverdieners      
modaal + ½ x modaal met kinderen0¾2
2 x modaal + ½ x modaal met kinderen0 0 00 0 0
       
Alleenstaande ouder      
minimumloon0
modaal0
Inactieven:      
       
Sociale minima      
paar met kinderen0378
alleenstaande ouder0

Verder is hieronder een tabel opgenomen waarin het aantal gezinnen naar inkomen is weergegeven.

Aantal gezinnen naar inkomen raming 2008

Aantal gezinnen met een inkomen < €30 000405 700
Aantal gezinnen met een inkomen tussen €30 000 en €45 000 368 000
Aantal gezinnen met een inkomen > € 45 0001 132 000
Totaal aantal gezinnen1 905 700

Bron CPB 2007

Hieronder staat een tabel waarin het aantal één-oudergezinnen naar inkomen is opgenomen.

Aantal eenoudergezinnen naar inkomen 2005

Aantal eenoudergezinnen met een inkomen < 30 000 euro190 000
Aantal eenoudergezinnen met een inkomen > 30 000 euro247 000
Totaal aantal eenoudergezinnen437 000

Bron CBS

De leden van de SGP-fractie vragen of het inkomensbegrip dat wordt gehanteerd bij de Wet op het kindgebonden budget het zelfde is als onder het regime van de kinderkorting.

Dat is inderdaad het geval. De Wet op het kindgebonden budget valt onder de werking van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). De Awir sluit aan bij het draagkrachtbegrip van de loon- en inkomstenbelasting. Net als voor de voormalige kinderkorting is voor het kindgebonden budget het gezamenlijke verzamelinkomen van de ouder en zijn partner bepalend voor de aanspraak op en de hoogte van het kindgebonden budget.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering schrijft dat het aantal rechthebbenden in het buitenland waarschijnlijk naar beneden bijgesteld zal worden. Deze leden vragen zich af of de regering kan aangeven om hoeveel rechthebbenden het gaat en of daarbij de belangrijkste landen binnen en buiten de EU kunnen worden aangegeven.

De eerste raming van de SVB van de uitvoeringskosten van de exportgevallen die in aanmerking zouden komen voor het kindgebonden budget is een grove inschatting geweest (ca. 45 000 gevallen). Naderhand heeft de SVB met behulp van inkomensgegevens van de Belastingdienst een meer nauwkeurige inschatting kunnen maken die behoorlijk lager is uitgekomen dan de eerste inschatting: ca. 27 000 gevallen.

Het is nog niet bekend welke landen voor wat betreft het aantal exportgevallen ter zake van het kindgebonden budget de belangrijkste zijn binnen en buiten de EU. Verwacht wordt dat er wel overeenkomsten zijn met de belangrijkste landen voor de export van de kinderbijslag. Voor de kinderbijslag zijn dit binnen de EU: België, Duitsland, Polen en Groot-Brittannië, en buiten de EU: Marokko, Turkije en de Verenigde Staten.

De leden van de fracties van CDA en PvdA vragen naar de maatregelen die de regering neemt om de participatie van met name vrouwen te bevorderen.

In het regeerakkoord heeft het kabinet maatregelen aangekondigd die de arbeidsparticipatie van vrouwen moeten bevorderen. Twee belangrijke maatregelen daarbij zijn het afbouwen van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting en de introductie van de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Ter bevordering van grotere deeltijdbanen heeft het kabinet recent de Taskforce Deeltijdplus ingesteld. Daarnaast heeft het kabinet de Commissie Arbeidsparticipatie (Bakker) ingesteld om het kabinet te adviseren over maatregelen om de arbeidsparticipatie te bevorderen. Na het verschijnen van het advies van deze commissie zal het kabinet een standpunt innemen ten aanzien van de maatregelen die gericht zijn op het bevorderen van de arbeidsparticipatie.

Het kindgebonden budget is een belangrijk instrument in het kader van een andere prioritaire kabinetsdoelstellingen, te weten inkomensondersteuning van gezinnen. De wijzigingen in het kindgebonden budget (een iets hoger afbouwpercentage en een hogere bijdrage aan ouders met meerdere kinderen) hebben naar verwachting slechts een geringdrukkend effect op de arbeidsdeelname van vrouwen.

3. Artikelsgewijs

De leden van de SGP-fractie vragen of pleegouders er door de omzetting van de kinderkorting in het kindgebonden budget niet op achteruit gaan.

Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar de beantwoording van kamervragen van het lid Langkamp (SP) over het recht van pleegouders op kindertoeslag (nummer 2070813540), welke op korte termijn naar de Tweede Kamer zullen worden toegezonden.

De minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet

Naar boven