31 399
Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met de vaststelling van de hoogte van het kindgebonden budget met ingang van 2009 en de wijziging van het afbouwpercentage

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 16 april 2008

De algemene commissie voor Jeugd en Gezin1, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

INHOUDSOPGAVE Blz.

ALGEMEEN 1

ARTIKELSGEWIJS 4

ALGEMEEN

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden hebben enkele vragen en opmerkingen.

Terecht geeft de regering aan dat ouders voldoende tijd en vaardigheden, maar ook middelen nodig hebben om hun kinderen op te voeden, om elk kind een kans te geven in de maatschappij. Daarom is het goed dat de overheid bijdraagt in de kosten die het opvoeden met zich meebrengt. Met deze wet wordt de kinderkorting omgezet in een kindertoeslag. Voor de leden van de CDA-fractie is het van belang dat alle gezinnen met kinderen, ook ouders met een laag inkomen, het kindgebonden budget waar zij recht op hebben volledig kunnen verzilveren.

In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat meer kinderen meer kosten met zich meebrengen. Dat lijkt logisch. In dat verband zien de leden van de CDA-fractie voordelen van een budget per kind dat met deze wet wordt ingevoerd. Deze leden zien echter graag alsnog het beloofde overzicht van de kostenontwikkeling per kind. Wat zijn de «startkosten» bij een eerste kind? Wat zijn de financiële gevolgen als het gezin uitbreidt van één naar twee kinderen, van twee naar drie kinderen en verder? Wat zijn de fiscale voordelen voor ouders bij uitbreiding van het gezin en zijn deze fiscale regelingen anders bij een eenoudergezin dan bij een tweeoudergezin?

De voorgestelde regeling brengt vanwege het budget per kind voordelen met zich mee voor grote gezinnen. De leden van de CDA-fractie zien graag een actueel overzicht tegemoet waarin gezinnen worden uitgesplitst naar aantallen kinderen, met name grote gezinnen (vier en meer kinderen).

In de memorie van toelichting wordt voorts aangegeven dat de invoering van de wet direct een beperkt negatief inkomenseffect met zich meebrengt voor gezinnen met één kind met een inkomen boven de inkomensgrens. Dit effect is het gevolg van de verhoging van het afbouwpercentage van 5,75% naar 6,5%. Gezinnen die boven de inkomensgrens uitkomen, zullen sneller een negatief koopkrachteffect ervaren bij inwerkingtreding van deze wet. De leden van de CDA-fractie zien met dit afbouwpercentage de marginale druk voor veel huishoudens toenemen. Zij achten de vervroegde integratie van de WTOS een onvoldoende onderbouwing voor deze verhoging. In dat verband vragen zij een volledige motivatie voor de keuze van deze verhoging. Wat is het effect van de wet op de koopkracht van deze gezinnen in combinatie met overige fiscale tegemoetkomingen voor gezinnen in het algemeen? Vanwege dit koopkrachteffect vragen de leden van de CDA-fractie daarbij inzicht in het aantal gezinnen met middeninkomens, alsmede in het aantal één- en tweeoudergezinnen zowel boven als onder de inkomensgrens. Deze leden ontvangen graag van de regering een notitie waarin de diverse scenario’s zijn uitgewerkt.

Vanwege de verhoging van het afbouwpercentage merken gezinnen met een middeninkomen dat direct in hun portemonnee. Het heeft een negatief effect op de arbeidsparticipatie en daarmee ook op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. De leden van de CDA-fractie achten het van belang dat werk loont. Vooral moeders moeten geen negatieve stimulans ervaren om meer uren te gaan werken. Deze leden zijn vooralsnog niet overtuigd door de motivering van de minister voor deze verhoging van het afbouwpercentage. Zij vragen dan ook om een meer uitgebreide en scherpe motivatie voor het kiezen voor dit hogere afbouwpercentage, waarin ook de effecten van deze wet met betrekking tot de participatie, met name van vrouwen, wordt meegewogen. Welke maatregelen neemt de regering om zeker te stellen dat werk blijft lonen om op die manier de participatie van ouders, met name vrouwen, in de samenleving te bevorderen?

De leden van de PvdA-fractie hebben kennis genomen van het voorstel van wet, waarin de vaststelling van de hoogte van het kindgebonden budget vanaf 2009 wordt geregeld. Met het amendement van de leden Sterk, Hamer en Voordewind (30 912, nr. 22) gaf de Kamer aan dat zij betrokken wil worden bij het vaststellen van de hoogte van het kindgebonden budget. De regering geeft met dit wetsvoorstel uitvoering aan dit amendement, zij het op een andere wijze. Wel hebben deze leden nog enkele vragen over de inhoud van het voorstel.

In de meerjarenraming is een oplopend budget opgenomen voor het kindgebonden budget. Hoe hoog worden de bedragen per kind in de jaren 2010 en 2011?

De leden van de PvdA-fractie vinden het belangrijk dat vrouwen gestimuleerd worden om te gaan werken. Kan de regering aangeven of het kindgebonden budget bijdraagt aan de arbeidsdeelname van vrouwen?

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij zijn verheugd over het feit dat er met ingang van 2009 een bedrag per kind wordt ingevoerd.Deze leden vinden het onwenselijk dat, hoewel als uitgangspunt is genomen dat gezinnen met één kind en een laag inkomen er niet op achteruit gaan, alleenverdieners en eenoudergezinnen met een modaal inkomen met één kind er niettemin op achteruit gaan vanwege de verhoging van het afbouwpercentage van 5,75 naar 6,5 procent. Zij vragen waarop het percentage van 6,5 procent precies is gebaseerd. Waarom wordt voorgesteld dit afbouwpercentage toe te passen vanaf modaal en niet bijvoorbeeld vanaf anderhalf of twee keer modaal? Aangezien de integratie van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten in het kindgebonden budget, die is voorzien voor 2010, in een afzonderlijk wetsvoorstel aan de Kamer zal worden voorgelegd, stellen de leden van de SP-fractie voor hier niet op vooruit te lopen.

De leden van de SP-fractie vragen waarop de Bedragen Kindgebonden budget 2009 precies zijn gebaseerd. Hoe verhouden deze bedragen zich tot berekeningen van de kosten van kinderen van bijvoorbeeld het NIBUD?

De leden van de VVD-fractie zijn niet overtuigd van de noodzaak van de wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met de vaststelling van de hoogte van het kindgebonden budget met ingang van 2009 en de wijziging van het afbouwpercentage.

Deze leden hebben zich destijds uitgesproken tegen de invoering van het kindgebonden budget.

N.a.v. het nu voorliggende voorstel hebben zij de volgende vragen.

Kan de regering aangeven hoeveel netto overblijft van een extra verdiende Euro voor en na invoering van het wetsvoorstel in de volgende situaties:

– sociaal minimum

– 120% minimumloon

– €  29 413,–

– Modaal

– 2x modaal?

De regering schrijft dat het aantal rechthebbenden in het buitenland waarschijnlijk naar beneden bijgesteld zal worden. Kan de regering aangeven om hoeveel rechthebbenden het gaat, en daarbij de belangrijkste landen binnen en buiten de EU aangeven?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met genoegen kennis genomen van het wetsvoorstel dat de hoogte van het kindgebonden budget regelt per 2009, alsmede de wijziging van het afbouwpercentage. De invoering van een kindgebonden budget is een lang gekoesterde wens van deze leden, omdat het een oplossing biedt voor de verzilveringsproblematiek, de teruggang in koopkracht na het krijgen van meerdere kinderen en de veelheid aan financiële regelingen die er bestaan. Door op termijn ook de WTOS te integreren met het kindgebonden budget, wordt het aantal kinderregelingen verder beperkt. Voor deze leden was en is de invoering van een kindgebonden budget een noodzakelijke stap om Nederland gezinsvriendelijker te krijgen.

De leden van de ChristenUnie-fractie steunen de regering in de keuze voor een degressief stelsel, en het uitgangspunt om gezinnen met één kind en een laag inkomen er niet op achteruit te laten gaan. Wel vragen deze leden de regering naar een nadere onderbouwing van de gekozen bedragen ten opzichte de kosten van kinderen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij vinden het in het kader van een gezinsvriendelijk beleid van wezenlijk belang dat de overheid voldoende financiële ondersteuning biedt aan ouders met (meerdere) kinderen.

Ter verduidelijking vragen de leden van de SGP-fractie of het inkomensbegrip dat wordt gehanteerd onder de Wet op het kindgebonden budget hetzelfde is als onder het regime van de kinderkorting.

De hoogte van de bedragen per kind is in dit wetsvoorstel degressief vorm gegeven. De reden hiervoor is dat de kosten per kind afnemen, naarmate ouders meer kinderen hebben. De leden van de SGP-fractie vragen welke berekening ten grondslag ligt aan de afbouw van de bedragen per kind. Zij vragen de minister of de afbouw van het bedrag per kind gelijke tred houdt met de afnemende kosten per kind. Kan dit verband, indien aanwezig, concreet worden getoond?

Door integratie van het deel van de WTOS, niet zijnde schoolboeken en MBO, met het kindgebonden budget stijgt het afbouwpercentage van 5,75% naar 6,50%. De WTOS heeft echter enkel betrekking op kosten die gemaakt worden in het voortgezet onderwijs. Ouders met kinderen die nog niet in het voortgezet onderwijs actief zijn, krijgen hierdoor wel te maken met een stijgend afbouwpercentage. De leden van de SGP-fractie vragen of inzichtelijk gemaakt kan worden wat de gevolgen van de integratie voor deze ouders zijn. Tevens vragen zij welke mogelijkheden er zijn om deze ouders te compenseren.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 2, eerste lid Wet op het kindgebonden budget De aanspraak op het kindgebonden budget door ouders is gekoppeld aan het recht op kinderbijslag. Door deze koppeling lijken pleegouders geen aanspraak te kunnen maken op het kindgebonden budget ten aanzien van hun pleegkinderen. Deze verslechtering ten opzichte van de kinderkorting kan niet beoogd zijn, zo menen de leden van de SGP-fractie. Zij vragen welke maatregelen de minister neemt om deze ongelijkheid te herstellen.

De voorzitter van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin,

Heijnen

De griffier van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin,

Teunissen


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Hamer (PvdA), Kant (SP), ondervoorzitter, Çörüz (CDA), Van Miltenburg (VVD), Van Dijken (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Teeven (VVD), Wolbert (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Voordewind (CU), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Langkamp (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Dibi (GL), Heijnen (PvdA), voorzitter, Van Toorenburg (CDA), Uitslag (CDA) en Vacature (algemeen).

Plv. leden: Vacature (SGP), Heerts (PvdA), Gerkens (SP), De Rouwe (CDA), Van der Burg (VVD), Eijsink (PvdA), Nicolaï (VVD), Biskop (CDA), Van der Ham (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Verdonk (Verdonk), Bouwmeester (PvdA), Van Dijk (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Schippers (VVD), Timmer (PvdA), Gesthuizen (SP), Vacature (PvdD), Bosma (PVV), De Wit (SP), Azough (GL), Arib (PvdA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA) en Karabulut (SP).

Naar boven