31 379
CITES handhaving

32 123 XIV
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2010

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 maart 2010

U heeft mij twee schriftelijke verzoeken gestuurd inzake de vijftiende vergadering van de Conferentie van Partijen bij het CITES-verdrag (CoP) die van 13 tot 25 maart in Doha, Qatar, gehouden wordt (2010Z04894/2010D13943 en 2010Z05008/2010D14062). Het eerste verzoek betreft de aanloop naar de CoP; het tweede verzoek het verloop daarvan. Ik beantwoord hierbij deze verzoeken.

De aanloop naar de CoP

U verzoekt mij om een toelichting op het onderhandelingsproces en de beslismomenten in aanloop naar de CITES-conferentie, zowel in EU-verband als in CITES-verband, met inachtneming van de op 11 maart jl. aangenomen moties.

In de aanloop naar de CoP konden verdragspartijen tot 15 oktober 2009 voorstellen indienen voor behandeling tijdens de CoP. Naast vele voorstellen over de organisatie, strategie, interpretatie, uitvoering en dergelijke, zijn er 42 voorstellen ingediend om plant- of diersoorten aan Appendices toe te voegen of hun status te wijzigen. Tussen 15 oktober 2009 en de CoP, die op 13 maart jl. begon, zijn deze voorstellen wetenschappelijk beoordeeld en hebben partijen zich een oordeel moeten vormen. Aangezien de EU in Doha als blok dient te stemmen, is binnen de EU in die periode tevens gewerkt aan de totstandkoming van een gemeenschappelijk standpunt.

Op 29 januari heb ik de Kamer per brief geïnformeerd over mijn voorgenomen inzet voor deze CoP.

Hoewel de voorstellen vanaf november 2009 in Brussel aan de orde zijn geweest, onder andere in Raadswerkgroepen, heeft de Europese Commissie pas op 22 februari 2010 haar voorstel voor een mandaat aan de Raad gestuurd. Dit had onder andere te maken met grote verschillen van inzicht tussen de lidstaten en met de Europese Commisie over verschillende voorstellen, waaronder die voor blauwvintonijn.

Ook na 22 februari heeft intensief overleg plaatsgevonden tussen de lidstaten en de Commissie om tot een mandaat te komen. Aandachtspunten waren met name de voorstellen voor blauwvintonijn, olifanten en ivoor, haaien, de ijsbeer en koraal.

Op 9 maart heb ik in een Algemeen Overleg (AO) met de Kamer gesproken over mijn brief van 29 januari. Gegeven de uitkomsten van dit overleg heb ik uw gevoelens ingebracht in de nog lopende discussies in COREPER-kader. Dit geldt ook ten aanzien van de ingediende moties.

Op 10 maart is in COREPER een compromis bereikt over het mandaat van de Europese Unie. Dat mandaat is op 12 maart vastgesteld in de Transportraad, vlak voor het begin van de CoP. Het vastgestelde mandaat is, zoals gebruikelijk, niet openbaar gemaakt met het oog op de onderhandelingen in Doha.

Ik heb hierboven aangegeven dat ik de mening van de Kamer, zoals die in het AO van 9 maart naar voren is gekomen, nog zoveel mogelijk heb meegewogen in de onderhandelingen in COREPER. In mijn brief van 12 maart 2010 (TK 32 123 XIV, nr. 179) heb ik u uiteengezet hoe ik uw moties zal uitvoeren.

Het verloop van de conferentie

Uw tweede verzoek betreft een verslag van het verloop van de CoP, inclusief een toelichting op het stemgedrag van Nederland en de Europese Unie op de diverse agendapunten. Ik geef u hier een verslag van de belangrijkste zaken die zich tot en met 22 maart hebben afgespeeld.

Algemene punten

Verschillende voorstellen waarmee de EU kon instemmen hebben het helaas niet gehaald om verschillende redenen. In een aantal gevallen werd het wetenschappelijk advies als onvoldoende beschouwd, bestonden er verschillen van inzicht of werd de competentie van CITES ter discussie gesteld omdat landen menen dat het beheer van mariene organismen van commercieel belang moet worden overgelaten aan de daarvoor opgerichte beheersorganisaties.

Er zijn ook successen geboekt. Een belangrijke succesfactor lijkt te zijn dat de zogenaamde «range states» (landen waar de betreffende soort voorkomt) het voorstel zelf indienen. Zo zijn voorstellen van Brazilië en Argentinië om de tropische houtsoorten Aniba rosaeodora, respectievelijk Bulnesia sarmientoi op Appendix II te plaatsen, zonder veel discussie aangenomen. Dat geldt ook voor een aantal voorstellen om reptielen- en amphibiënsoorten uit Mexico, Centraal-Amerika en Iran op CITES Appendices te plaatsen.

Soortenvoorstellen

1. IJsbeer

Voor de ijsbeer, die al in Appendix II van het verdrag was opgenomen, was door de Verenigde Staten een voorstel ingediend om deze soort op Appendix I te zetten. In de discussie werd het voorstel gesteund door Egypte, Mali, Qatar, Rwanda, Jemen en de NGO «Defenders of Wildlife».

Zij wezen op de achteruitgang van de ijsbeerpopulaties en de slechte vooruitzichten, vooral door het veranderende klimaat. Canada, Denemarken, IJsland, Noorwegen, de Europese Unie, de organisatie Nunavut Tunngavik Incorporated en een vertegenwoordiger van de CanadeseInuit-bevolking spraken zich uit tegen het voorstel. Zij stelden dat de biologische criteria voor Appendix I niet gehaald worden (de ijsbeerpopulatie is nog niet sterk achteruitgegaan) en dat internationale handel geen bedreiging vormt voor de ijsbeer. Daarnaast wezen zij erop dat deze mening gedeeld wordt door het Secretariaat van CITES, de IUCN, TRAFFIC en WWF. Hierna is het tot een stemming gekomen waarbij het voorstel met 48 stemmen vóór, 62 stemmen tegen en 11 onthoudingen verworpen is (voor aanname is een meerderheid van twee derden vereist).

In de aangenomen motie van Ouwehand, Polderman, Van Gent, Snijder-Hazelhoff en Jacobi met nr. 166 (32 123-XIV) verzoekt uw Kamer de regering zich sterk te maken voor plaatsing van de ijsbeer op Appendix I. Ik heb u in mijn brief van 12 maart gemeld dat, mocht zich tijdens CoP15 een nieuwe situatie voordoen waarin het door de EU in te nemen standpunt ter discussie zou komen, Nederland zou pleiten voor het voorstel van de Verenigde Staten. Die situatie heeft zich niet voorgedaan.

2. Blauwvintonijn

Monaco heeft voor de CoP een voorstel ingediend om blauwvintonijn op Appendix I van CITES te plaatsen en daarmee de internationale handel te verbieden. Zoals u weet heb ik het voorstel van Monaco vanaf het begin gesteund. In de EU bestond groot verschil van inzicht.

Op de valreep is in het COREPER van 10 maart jl. een compromis bereikt. Dit hield in dat de EU zelf met een voorstel voor de inwerkingtreding van een handelsverbod voor blauwvintonijn, vast te stellen in mei 2011, kon instemmen.

In de tussentijd zouden nieuwe gegevens over de populaties bestudeerd kunnen worden en zou de visserijbeheersorganisatie ICCAT nogmaals de kans krijgen om adequate maatregelen te treffen. Mochten die gegevens en maatregelen gunstig beoordeeld kunnen worden, dan zou, volgens het compromis, een procedure gestart kunnen worden om het handelsverbod op te heffen. Dat zou gebeuren als uit een schriftelijke raadpleging van de partijen van CITES zou blijken dat een tweederde meerderheid daarvóór zou zijn. Onderdeel van het compromis was dat de EU zich zou onthouden van stemming over het voorstel van Monaco.

Het tonijnvoorstel is op 18 maart in Comité 1 van de CoP besproken.

Na presentatie van het voorstel van Monaco en het aangepaste voorstel van de Europese Unie, is de discussie geopend. Er was helaas weinig steun voor opname van blauwvintonijn op Appendix I. Een grote meerderheid van interventies stelde dat ICCAT het juiste orgaan was om maatregelen te nemen voor het beheer van de tonijnbestanden. Daarnaast waren er zorgen over de implicaties voor middelen van bestaan van betrokken bevolkingsgroepen.

Na de discussie hebben er geheime stemmingen plaatsgevonden over achtereenvolgens het door de Europese Unie aangepaste voorstel en het voorstel van Monaco. Het EU-voorstel werd verworpen, waarna het voorstel van Monaco in stemming werd gebracht.

Inmiddels was gebleken dat het EU-mandaat niet langer de vereiste unanimiteit had, als gevolg waarvan lidstaten zelfstandig konden stemmen. Nederland heeft toen conform instructie vóór het voorstel van Monaco gestemd. Ook dit voorstel is helaas verworpen.

3. Olifanten

Op 22 maart zijn de voorstellen voor olifanten besproken.

Als eerste is het voorstel van Tanzania besproken. Tanzania heeft zijn voorstel gesplitst in een voorstel tot downlisting en een voorstel voor de verkoop van zijn ivoorvoorraad. In de bespreking bleek veel verdeeldheid over de olifantenvoorstellen, ook onder de Afrikaanse landen over de te volgen koers. Bij de (geheime) stemmingen zijn beide delen van het Tanzaniaanse voorstel verworpen.

De Europese Unie heeft hierbij tegen de ivoorverkoop gestemd en zich ten aanzien van de downlisting onthouden van stemming, omdat er tussen de lidstaten geen overeenstemming was over de vraag of een downlisting op dit moment wenselijk was. Nederland heeft zich daarbij binnen de Unie tegen downlisting uitgesproken, in lijn met de adviezen die IUCN-TRAFFIC en het CITES-secretariaat hebben opgesteld naar aanleiding van de bevindingen van het deskundigenpanel.

Zambia heeft zijn voorstel ook aangepast en wel door de ivoorverkoop uit het voorstel te schrappen.

Het resterende voorstel tot downlisting is ook hier bij stemming verworpen en ook hier heeft de Europese Unie zich onthouden van stemming, omdat er binnen de Unie geen overeenstemming was over de wenselijkheid van downlisting.

Hierbij heeft Nederland zich in de interne EU-discussie echter uitgesproken vóór downlisting, wederom in lijn met de adviezen die IUCN-TRAFFIC en het CITES-secretariaat hebben opgesteld naar aanleiding van de bevindingen van het deskundigenpanel.

Nederland heeft die positie ingenomen vanwege de gunstigere beoordeling van het beleid van de Zambiaanse overheid en omdat een te grote olifantenpopulatie grote schade kan veroorzaken aan onder andere gewassen, huizen, scholen en andere bezittingen. Die problemen zijn in Zambia dagelijks aan de orde.

De Kamer heeft bij motie van Polderman, Ouwehand, Van Gent, Snijder-Hazelhoff en Jacobi met nr. 168 (32 123-XIV) aan de regering verzocht om downlisting niet te steunen. Ik heb u in mijn brief van 12 maart medegedeeld dat de ministerraad desondanks op dit punt ruimte wil blijven houden, vanwege de schade die een te grote olifantenpopulatie toebrengt aan de inwoners van de betrokken landen.

Tot slot is een aangepast voorstel van Kenia en andere landen aan de orde geweest. Ten opzichte van hun oorspronkelijke voorstel hebben zij de voorgestelde duur van het moratorium op verkoop van ivoor en op het doen van downlistingvoorstellen beperkt van 20 jaar naar negen jaar. Dit voorstel is met zeer ruime meerderheid verworpen. De Europese Unie heeft ook tegen gestemd. Een belangrijke reden daarvoor is dat het tegen het systeem van de Conventie is om het indienen van voorstellen te verbieden.

Daarnaast was er binnen de Unie verschil van inzicht in de wenselijkheid van de uitbreiding van het moratorium. Nederland heeft zich binnen de Unie op het standpunt gesteld dat een uitbreiding van het moratorium op ivoorverkoop naar alle landen waar de Afrikaanse olifant voorkomt, gesteund had kunnen worden. Dat moratorium geldt nu voor Botswana, Namibië, Zuid-Afrika en Zimbabwe.

4. Haaien

Vier voorstellen om een aantal haaiensoorten op Appendix II van CITES te plaatsen staan voor dinsdag 23 maart op de agenda.

Zo spoedig mogelijk na het afronden van de Conferentie van Partijen zal ik u een volledig verslag van de conferentie sturen.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Naar boven