31 374
Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter verbetering van de werking van de elektriciteits- en gasmarkt

nr. 17
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 5 juni 2008

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:

A

Het in artikel I, onderdeel A, voorgestelde artikel 1, eerste lid, onderdeel af, komt te luiden:

af. meetinrichting: het gehele samenstel van apparatuur dat ten minste tot doel heeft de uitgewisselde elektriciteit te meten;.

B

Artikel I, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid vervalt.

2. Het vijfde en zesde lid komen te luiden:

5. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel m, door een puntkomma, worden aan het eerste lid drie onderdelen toegevoegd, luidende:

n. ervoor zorg te dragen dat een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, voor elke aansluiting beschikt over een geïnstalleerde meetinrichting, tenzij die afnemer blijkens de voorwaarden, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdelen a of b, beschikt over een onbemeten aansluiting;

o. zorg te dragen voor het beheer en onderhoud van de bij een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, geïnstalleerde meetinrichting;

p. afnemers, niet zijnde afnemers, als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, desgevraagd een meetinrichting ter beschikking te stellen.

6. In het vijfde lid wordt «het eerste lid, onderdelen a en c» vervangen door: het eerste lid, onderdelen a, c, n, o en p.

3. Het zevende lid vervalt.

C

In artikel I, onderdeel C, wordt «artikel 16, eerste lid, onderdelen i, n en o,» vervangen door: artikel 16, eerste lid, onderdelen n, o en p,.

D

Artikel I, onderdeel D, vervalt.

E

In het in artikel I, onderdeel J, voorgestelde artikel 26ab, derde lid, wordt na «per kwartier» ingevoegd: en per dag.

F

In het in artikel I, onderdeel J, voorgestelde artikel 26ac wordt «de krachtens artikel 95la gestelde eisen» vervangen door: de voor die meetinrichting geldende eisen.

G

De in artikel I, onderdeel J, voorgestelde artikelen 26ad, 26ae en 26af komen te luiden:

Artikel 26ad

1. Een netbeheerder heeft in het kader van het beheer van de netten in het voor hem krachtens artikel 36 of 37 vastgestelde gebied tot taak ervoor zorg te dragen dat een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, binnen een redelijke termijn de beschikking krijgt over een geïnstalleerde meetinrichting die ten minste voldoet aan de krachtens artikel 95la, eerste lid, gestelde eisen, wanneer:

a. de afnemer hierom vraagt, tenzij het ter beschikking stellen technisch onmogelijk is, financieel niet redelijk is of dit niet in verhouding staat tot de potentiële energiebesparingen;

b. een bestaande meetinrichting wordt vervangen, tenzij het ter beschikking stellen technisch onmogelijk is of niet kostenefficiënt is in verhouding tot de geraamde potentiële energiebesparingen op lange termijn;

c. een nieuwe aansluiting wordt gemaakt in een nieuw gebouw;

d. een gebouw ingrijpend wordt gerenoveerd.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in aanvulling op het tweede lid andere situaties worden bepaald waarin een netbeheerder tot taak heeft ervoor zorg te dragen dat een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, binnen een redelijke termijn de beschikking krijgt over een geïnstalleerde meetinrichting die ten minste voldoet aan de krachtens artikel 95la, eerste lid, gestelde eisen.

3. In aanvulling op het eerste en tweede lid kan een netbeheerder in het voor hem krachtens artikel 36 of 37 vastgestelde gebied ervoor zorg dragen dat een afnemer de beschikking krijgt over een geïnstalleerde meetinrichting die ten minste voldoet aan de krachtens artikel 95la, eerste lid, gestelde eisen.

4. In verband met de meerkosten die verbonden zijn aan het door een netbeheerder ter beschikking stellen van een meetinrichting als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, is de desbetreffende afnemer aan de desbetreffende netbeheerder een vergoeding verschuldigd.

5. Bij ministeriële regeling wordt de hoogte van de vergoeding vastgesteld die voor verschillende situaties verschillend kan worden vastgesteld.

6. Een ander dan een netbeheerder kan op verzoek van een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, er na voorafgaande melding aan de betreffende netbeheerder voor zorgdragen dat die afnemer voor een of meer aansluitingen beschikt over een geïnstalleerde meetinrichting die ten minste voldoet aan de krachtens artikel 95la, eerste lid, gestelde eisen die gelden op het tijdstip van terbeschikkingstelling.

7. Indien een ander dan een netbeheerder er zorg voor draagt dat een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, beschikt over een meetinrichting die ten minste voldoet aan de krachtens artikel 95la gestelde eisen en die meetinrichting niet door de betreffende netbeheerder ter beschikking is gesteld, betaalt die netbeheerder aan die ander een overnamevergoeding.

8. Bij ministeriële regeling wordt de hoogte van de overnamevergoeding vastgesteld.

9. Het is anderen dan de netbeheerder niet toegestaan op afstand uitleesbare meetinrichtingen te vervangen die zijn geïnstalleerd na 31 december 2005.

10. Een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, verleent de nodige medewerking aan de uitvoering het eerste tot en met derde lid.

Artikel 26ae

1. Een netbeheerder heeft in het kader van het beheer van de netten in het voor hem krachtens artikel 36 of 37 vastgestelde gebied tot taak ervoor zorg te dragen dat in een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen periode, elke afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, voor elke aansluiting de beschikking krijgt over een geïnstalleerde meetinrichting die ten minste voldoet aan de krachtens artikel 95la, eerste lid, gestelde eisen, tenzij die afnemer blijkens de voorwaarden, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdelen a of b, beschikt over een onbemeten aansluiting.

2. In aanvulling op het eerste lid heeft een netbeheerder tot taak ervoor zorg te dragen dat een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, de beschikking krijgt over een meetinrichting die ten minste voldoet aan de krachtens artikel 95la gestelde eisen, wanneer:

a. een bestaande meetinrichting wordt vervangen, tenzij dit technisch onmogelijk is of niet efficiënt is in verhouding tot de geraamde potentiële energiebesparingen op lange termijn;

b. een nieuwe aansluiting wordt gemaakt in een nieuw gebouw;

c. een gebouw ingrijpend wordt gerenoveerd.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in aanvulling op het tweede lid andere situaties worden bepaald waarin een netbeheerder tot taak heeft ervoor zorg te dragen dat een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, de beschikking krijgt over een geïnstalleerde meetinrichting die ten minste voldoet aan de krachtens artikel 95la, eerste lid, gestelde eisen.

4. Een netbeheerder draagt er zorg voor dat een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, op een eerder tijdstip dan het door de netbeheerder op grond van het eerste lid voorziene tijdstip, voor een of meer aansluitingen op verzoek van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die daarbij belang heeft, de beschikking krijgt over een geïnstalleerde meetinrichting die ten minste voldoet aan de krachtens artikel 95la, eerste lid, gestelde eisen, tenzij dit ertoe leidt dat de planning die de netbeheerder hanteert om te voldoen aan de in het eerste lid bedoelde verplichting, niet wordt gehaald.

5. In verband met de meerkosten die verbonden zijn aan het door een netbeheerder eerder ter beschikking stellen van een meetinrichting als bedoeld in het derde lid, is de verzoeker aan de desbetreffende netbeheerder een vergoeding verschuldigd.

6. Bij ministeriële regeling wordt de hoogte van de vergoeding vastgesteld die voor verschillende situaties verschillend kan worden vastgesteld.

7. Gedurende de in het eerste lid bedoelde periode kan een ander dan een netbeheerder op verzoek van een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, er na voorafgaande melding aan de betreffende netbeheerder voor zorgdragen dat die afnemer voor een of meer aansluitingen beschikt over een geïnstalleerde meetinrichting die ten minste voldoet aan de krachtens artikel 95la, eerste lid, gestelde eisen die gelden op het tijdstip van terbeschikkingstelling.

8. Indien een ander dan een netbeheerder er zorg voor draagt dat een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, beschikt over een meetinrichting die ten minste voldoet aan de krachtens artikel 95la gestelde eisen en die meetinrichting niet door de betreffende netbeheerder ter beschikking is gesteld, betaalt die netbeheerder aan die ander een overnamevergoeding.

9. Bij ministeriële regeling wordt de hoogte van de overnamevergoeding vastgesteld.

10. Het is anderen dan de netbeheerder niet toegestaan op afstand uitleesbare meetinrichtingen te vervangen die geïnstalleerd zijn tussen 31 december 2005 en het tijdstip waarop de in het eerste lid bedoelde periode aanvangt.

11. Een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, verleent de nodige medewerking aan de uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste tot en met derde lid.

12. In aanvulling op artikel 30a kan het tarief voor de meting van elektriciteit mede betrekking hebben op de mate waarin een netbeheerder voortgang boekt bij de uitvoering van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, en alsdan verschillen per netbeheerder.

13. Een netbeheerder zendt jaarlijks vóór 1 juni een rapportage aan Onze Minister en de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit waarin hij aangeeft welke voortgang is geboekt met de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 26af

Een op afstand uitleesbare meetinrichting, die aan een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, ter beschikking is gesteld tussen 31 december 2005 en het tijdstip waarop de in artikel 26ae, eerste lid, bedoelde periode aanvangt, wordt voor 15 jaren, te rekenen vanaf de datum van terbeschikkingstelling aan die afnemer, aangemerkt als een meetinrichting die voldoet aan de krachtens artikel 95la, eerste lid, gestelde eisen.

H

Het in artikel I, onderdeel J, voorgestelde artikel 26ag, vervalt.

I

In het in artikel I, onderdeel J, voorgestelde artikel 26ah, komt te luiden:

Artikel 26ah

De artikelen 26ab en 26ac zijn niet van toepassing met betrekking tot afnemers die niet beschikken over een op afstand uitleesbare meetinrichting.

J

Artikel I, onderdeel L, tweede lid, vervalt.

K

In artikel I, onderdeel P, wordt «gemaakt» vervangen door: geleverd of voor die diensten geen of minder kosten hebben gemaakt.

L

In het in artikel I, onderdeel Q, voorgestelde artikel 54, derde lid, wordt «bedoeld in het eerste lid» vervangen door: bedoeld in het tweede lid.

M

In het in artikel I, onderdeel Q, voorgestelde artikel 56, eerste lid, wordt «aan te passen» vervangen door: te wijzigen.

N

In artikel I, onderdeel S, wordt «26aa, en 26ad, zesde lid» vervangen door: 26aa, 26ad, vijfde lid, en 26ae, tiende lid.

O

Artikel I, onderdeel T, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «26ag, tweede lid,» vervangen door: 26ae, twaalfde lid,.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «95k, 95l, 95ld en 95o» vervangen door: 95k, 95l en 95o.

3. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «n en o» vervangen door: n, o en p.

4. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «26ae, eerste en tweede lid,» vervangen door: 26ae, eerste tot en met vierde lid, zesde, zevende en negende lid,.

P

In het in artikel I, onderdeel W, voorgestelde artikel 95ca, tweede lid, onderdeel b, wordt «kleiner dan 3 * 80 A» vervangen door: kleiner dan of gelijk aan 3 * 80 A.

Q

Het in artikel I, onderdeel Y, voorgestelde artikel 95la komt te luiden:

Artikel 95la

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de eisen waaraan een meetinrichting, die moet voldoen aan dit artikel, ten minste voldoet, welke eisen kunnen verschillen per categorie afnemers.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels wordt gesteld over meetinrichtingen, waaronder in elk geval regels over de installatie van meetinrichtingen en regels over de administratie in verband met het vervangen, installeren of verwijderen van meetinrichtingen.

R

Het in artikel I, onderdeel Y, voorgestelde artikel 95ld, vervalt.

S

Het in artikel II, onderdeel A, voorgestelde artikel 1, eerste lid, onderdeel w, komt te luiden:

w. meetinrichting: het gehele samenstel van apparatuur dat ten minste tot doel heeft het uitgewisselde gas te meten;

T

Het in artikel II, onderdeel C, voorgestelde artikel 10, zevende lid, vervalt.

U

In het in artikel II, onderdeel E, voorgestelde artikel 13b, derde lid, wordt na «per uur» ingevoegd: en per dag.

V

In het in artikel II, onderdeel E, voorgestelde artikel 13c wordt «de krachtens artikel 42a gestelde eisen» vervangen door: de voor die meetinrichting geldende eisen.

W

De in artikel II, onderdeel E, voorgestelde artikelen 13d, 13e en 13f komen te luiden:

Artikel 13d

1. Een netbeheerder heeft in het kader van het beheer van zijn netten tot taak ervoor zorg te dragen dat een afnemer als bedoeld in artikel 43, eerste lid, binnen een redelijke termijn de beschikking krijgt over een geïnstalleerde meetinrichting die ten minste voldoet aan de krachtens artikel 42a, eerste lid, gestelde eisen, wanneer:

a. de afnemer hierom vraagt, tenzij het ter beschikking stellen technisch onmogelijk is, financieel niet redelijk is of dit niet in verhouding staat tot de potentiële energiebesparingen;

b. een bestaande meetinrichting wordt vervangen, tenzij het ter beschikking stellen technisch onmogelijk is of niet kostenefficiënt is in verhouding tot de geraamde potentiële energiebesparingen op lange termijn;

c. een nieuwe aansluiting wordt gemaakt in een nieuw gebouw;

d. een gebouw ingrijpend wordt gerenoveerd.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in aanvulling op het tweede lid andere situaties worden bepaald waarin een netbeheerder tot taak heeft ervoor zorg te dragen dat een afnemer als bedoeld in artikel 43, eerste lid, binnen een redelijke termijn de beschikking krijgt over een geïnstalleerde meetinrichting die ten minste voldoet aan de krachtens artikel 42a, eerste lid, gestelde eisen.

3. In aanvulling op het eerste en tweede lid kan een netbeheerder ervoor zorg dragen dat een afnemer de beschikking krijgt over een geïnstalleerde meetinrichting die ten minste voldoet aan de krachtens artikel 42a, eerste lid, gestelde eisen.

4. In verband met de meerkosten die verbonden zijn aan het door een netbeheerder ter beschikking stellen van een meetinrichting als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, is de desbetreffende afnemer aan de desbetreffende netbeheerder een vergoeding verschuldigd.

5. Bij ministeriële regeling wordt de hoogte van de vergoeding vastgesteld die voor verschillende situaties verschillend kan worden vastgesteld.

6. Een ander dan een netbeheerder kan op verzoek van een afnemer als bedoeld in artikel 43, eerste lid, er na voorafgaande melding aan de betreffende netbeheerder voor zorgdragen dat die afnemer voor een of meer aansluitingen beschikt over een geïnstalleerde meetinrichting die ten minste voldoet aan de krachtens artikel 42a, eerste lid, gestelde eisen.

7. Indien een ander dan een netbeheerder er zorg voor draagt dat een afnemer als bedoeld in artikel 43, eerste lid, beschikt over een meetinrichting die ten minste voldoet aan de krachtens artikel 42a gestelde eisen en die meetinrichting niet door de betreffende netbeheerder ter beschikking is gesteld, betaalt die netbeheerder aan die ander een overnamevergoeding.

8. Bij ministeriële regeling wordt de hoogte van de overnamevergoeding vastgesteld.

9. Het is anderen dan de netbeheerder niet toegestaan op afstand uitleesbare meetinrichtingen te vervangen die zijn geïnstalleerd na 31 december 2005.

10. Een afnemer als bedoeld in artikel 43, eerste lid, verleent de nodige medewerking aan de uitvoering van het eerste tot en met derde lid.

Artikel 13e

1. Een netbeheerder heeft in het kader van het beheer van zijn netten tot taak ervoor zorg te dragen dat in een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen periode, elke afnemer als bedoeld in artikel 43, eerste lid, voor elke aansluiting de beschikking krijgt over een geïnstalleerde meetinrichting die ten minste voldoet aan de krachtens artikel 42a, eerste lid, gestelde eisen, tenzij die afnemer blijkens de voorwaarden, bedoeld in artikel 12b, eerste lid, onderdelen a of b, beschikt over een onbemeten aansluiting.

2. In aanvulling op het eerste lid heeft een netbeheerder tot taak ervoor zorg te dragen dat een afnemer als bedoeld in artikel 43, eerste lid, de beschikking krijgt over een meetinrichting die ten minste voldoet aan de krachtens artikel 42a gestelde eisen, wanneer:

a. een bestaande meetinrichting wordt vervangen, tenzij dit technisch onmogelijk is of niet efficiënt is in verhouding tot de geraamde potentiële energiebesparingen op lange termijn;

b. een nieuwe aansluiting wordt gemaakt in een nieuw gebouw;

c. een gebouw ingrijpend wordt gerenoveerd.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in aanvulling op het tweede lid andere situaties worden bepaald waarin een netbeheerder tot taak heeft ervoor zorg te dragen dat een afnemer als bedoeld in artikel 43, eerste lid, de beschikking krijgt over een geïnstalleerde meetinrichting die ten minste voldoet aan de krachtens artikel 42a, eerste lid, gestelde eisen.

4. Een netbeheerder draagt er zorg voor dat een afnemer als bedoeld in artikel 43, eerste lid, op een eerder tijdstip dan het door de netbeheerder op grond van het eerste lid voorziene tijdstip, voor een of meer aansluitingen op verzoek van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die daarbij belang heeft, de beschikking krijgt over een geïnstalleerde meetinrichting die ten minste voldoet aan de krachtens artikel 42a, eerste lid, gestelde eisen, tenzij dit ertoe leidt dat de planning die de netbeheerder hanteert om te voldoen aan de in het eerste lid bedoelde verplichting, niet wordt gehaald.

5. In verband met de meerkosten die verbonden zijn aan het door een netbeheerder eerder ter beschikking stellen van een meetinrichting als bedoeld in het derde en vierde lid, is de desbetreffende afnemer aan de desbetreffende netbeheerder een vergoeding verschuldigd.

6. Bij ministeriële regeling wordt de hoogte van de vergoeding vastgesteld die voor verschillende situaties verschillend kan worden vastgesteld.

7. Gedurende de in het eerste lid bedoelde periode kan een ander dan een netbeheerder op verzoek van een afnemer als bedoeld in artikel 43, eerste lid, er na voorafgaande melding aan de betreffende netbeheerder voor zorgdragen dat die afnemer voor een of meer aansluitingen beschikt over een geïnstalleerde meetinrichting die ten minste voldoet aan de krachtens artikel 42a, eerste lid, gestelde eisen die gelden op het tijdstip van terbeschikkingstelling.

8. Indien een ander dan een netbeheerder er zorg voor draagt dat een afnemer als bedoeld in artikel 43, eerste lid, beschikt over een meetinrichting die ten minste voldoet aan de krachtens artikel 42a gestelde eisen en die meetinrichting niet door de betreffende netbeheerder ter beschikking is gesteld, betaalt die netbeheerder aan die ander een overnamevergoeding.

9. Bij ministeriële regeling wordt de hoogte van de overnamevergoeding vastgesteld.

10. Het is anderen dan de netbeheerder niet toegestaan op afstand uitleesbare meetinrichtingen te vervangen die geïnstalleerd zijn tussen 31 december 2005 en het tijdstip waarop de in het eerste lid bedoelde periode aanvangt.

11. Een afnemer als bedoeld in artikel 43, eerste lid, verleent de nodige medewerking aan de uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste tot en met derde lid.

12. In aanvulling op artikel 81e, eerste lid, kan het tarief voor de meting van gas mede betrekking hebben op de mate waarin een netbeheerder voortgang boekt bij de uitvoering van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, en alsdan verschillen per netbeheerder.

13. Een netbeheerder zendt jaarlijks vóór 1 juni een rapportage aan Onze Minister en de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit waarin hij aangeeft welke voortgang is geboekt met de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 13f

Een op afstand uitleesbare meetinrichting, die aan een afnemer als bedoeld in artikel 43, eerste lid, ter beschikking is gesteld tussen 31 december 2005 en het tijdstip waarop de in artikel 13e, eerste lid, bedoelde periode aanvangt, wordt voor 15 jaren, te rekenen vanaf de datum van terbeschikkingstelling aan die afnemer, aangemerkt als een meetinrichting die voldoet aan de krachtens artikel 42a, eerste lid, gestelde eisen.

X

Het in artikel II, onderdeel E, voorgestelde artikel 13g, vervalt.

Y

In het in artikel II, onderdeel E, voorgestelde artikel 13h, komt te luiden:

Artikel 13h

De artikelen 13b en 13c zijn niet van toepassing met betrekking tot afnemers die niet beschikken over een op afstand uitleesbare meetinrichting.

Z

In het in artikel II, onderdeel F, voorgestelde artikel 22, derde lid, wordt «bedoeld in het eerste lid» vervangen door: bedoeld in het tweede lid.

AA

In het in artikel II, onderdeel F, voorgestelde artikel 24, eerste lid, wordt «aan te passen» vervangen door: te wijzigen.

BB

Het in artikel II, onderdeel J, voorgestelde artikel 42a, komt te luiden:

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de eisen waaraan een meetinrichting, die moet voldoen aan dit artikel, ten minste voldoet, welke eisen kunnen verschillen per cate- gorie afnemers.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels wordt gesteld over meetinrichtingen, waaronder in elk geval regels over de installatie van meetinrichtingen en regels over de administratie in verband met het vervangen, installeren of verwijderen van meetinrichtingen.

CC

In het in artikel II, onderdeel K, voorgestelde artikel 43, eerste lid, wordt «doorlaatwaarde» vervangen door «capaciteit» en «40 m3» wordt vervangen door «40 m3(n)».

DD

In het in artikel II, onderdeel L, voorgestelde artikel 44a, tweede lid, onderdeel b, wordt «doorlaatwaarde» telkens vervangen door «capaciteit», wordt «kleiner dan» vervangen door «kleiner dan of gelijk aan» en wordt «40 m3» telkens vervangen door «40 m3(n)».

EE

In artikel II, onderdeel O, wordt «een doorlaatwaarde kleiner dan 40m3 per uur» vervangen door: een capaciteit kleiner dan of gelijk aan 40m3(n) per uur.

FF

In artikel II, onderdeel Q, wordt «13a, 13d, zesde lid» vervangen door: 13a, 13d, vijfde lid, en 13e, tiende lid.

GG

Artikel II, onderdeel R, wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «13g, tweede lid,» vervangen door: 13e, twaalfde lid,.

2. Het eerste lid, onderdeel b, vervalt.

3. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «13e, eerste en tweede lid,» vervangen door: 13e, eerste tot en met vierde lid, zesde, zevende en negende lid,.

HH

In artikel II, onderdeel S, wordt «gemaakt» vervangen door: geleverd of voor die diensten geen of minder kosten hebben gemaakt.

II

In het in artikel II, onderdeel T, voorgestelde artikel 81e, tweede lid, wordt «vaststelling» vervangen door: procedure tot vaststelling.

JJ

Artikel III wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «en 26ad, zesde lid» vervangen door: 26ad, tiende lid, en 26ae, elfde lid.

2. In het tweede lid wordt «en 13d, zesde lid» vervangen door: 13d, tiende lid, en 13e, elfde lid.

KK

Artikel IV komt te luiden:

ARTIKEL IV

De Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer (Stb. 2006, 614) wordt gewijzigd als volgt:

1. Artikel IX vervalt.

2. In artikel IXC, vijfde lid, wordt «artikel IXb, eerste tot en met derde lid, vijfde, zesde, zevende of negende lid» vervangen door: het bepaalde bij of krachtens artikel IXb.

LL

Artikel VII wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt na «op een bij koninklijk besluit te bepalen datum» ingevoegd: die voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

2. In het derde lid wordt na «op een bij koninklijk besluit te bepalen datum» ingevoegd: die voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

TOELICHTING

I. Algemeen

Deze nota van wijziging bevat een aantal inhoudelijke wijzigingen die ertoe strekken dat de verplichte grootschalige uitrol van slimme meters niet eerder dan na een proefperiode plaatsvindt. Deze wijzigingen zijn toegezegd in de brief van de Minister van Economische Zaken aan de Tweede Kamer van 2 juni 2008. Daarnaast bevat deze nota van wijziging een aantal – al dan niet met de inhoudelijke wijzigingen samenhangende – wijzigingen van technische aard.

II.  Artikelen

Onderdelen A en S

Dit betreft een wijziging van de definitie van meetinrichting. In de oorspronkelijk opgenomen definitie was onvoldoende onderscheid gemaakt tussen de meetinrichting zelf en het achterliggende communicatie- en datasysteem. Door uit de definitie te schrappen dat de meetinrichting bij een afnemer per aansluiting is geplaatst wordt dit hersteld.

Onderdelen B, C, D, J en R

In het wetsvoorstel waren ten onrechte enkele bepalingen gewijzigd die het meten van duurzame elektriciteit betreffen waardoor abusievelijk ook de grondslag voor de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit was komen te vervallen. Het betreft de voorgestelde wijzigingen van artikel 16, eerste lid, onder i, artikel 16a, artikel 31, negende lid, onderdelen b en c, Elektriciteitswet 1998 en het voorgestelde artikel 95ld. Deze wijzigingen zijn nu ongedaan gemaakt.

Onderdelen B en T

De artikelen I, onderdeel B, zevende lid, en artikel II, onderdeel T waren abusievelijk in de tekst van het wetsvoorstel terecht gekomen en hadden geen inhoudelijke betekenis. Om deze reden zijn deze onderdelen geschrapt.

Onderdelen E en U

Deze wijziging regelt dat de netbeheerder niet alleen kwartierwaarden (elektriciteit) en uurwaarden (gas) maar ook dagstanden om niet beschikbaar stelt. De meetinrichting genereert beide standen. De toevoeging maakt dat leveranciers of derden die voor hun dienstverlening genoeg hebben aan dagstanden laagdrempelig en zonder te hoeven omrekenen de beschikking krijgen over deze dagstanden.

Onderdelen F tot en met I, V tot en met Y, JJ en LL

Deze onderdelen houden verband met de in het algemeen deel van de toelichting nader aangeduide wijziging. De in het wetsvoorstel voorgestelde paragrafen 4a (Elektriciteitswet) en 2.2a (Gaswet) zijn daarom gewijzigd. Duidelijk onderscheid is aangebracht tussen drie stappen, de proefperiode, de periode van de verplichte, grootschalige uitrol (uitrolperiode) en de structureel beoogde situatie na de uitrolperiode.

Als eerste zullen de voorgestelde artikelen 26ad van de Elektriciteitswet 1998 en 13d van de Gaswet in werking treden. Deze twee artikelen regelen de proefperiode. Basisregel is dat netbeheerders aan kleinverbruikers een meetinrichting ter beschikking stellen. Deze meetinrichting moet ten minste voldoen aan de eisen die hieromtrent in de door de NMa vastgestelde Meetcodes zijn vastgelegd. In artikel 26ad van de Elektriciteitswet 1998 en 13d van de Gaswet is een aantal situaties omschreven waarin netbeheerders een slimme meter, dus een meter die voldoet aan de eisen van de voorgestelde artikelen 95la van de Elektriciteitswet 1998 en 42a van de Gaswet ter beschikking moeten stellen. Deze situaties zijn om- schreven in artikel 26ad, eerste en tweede lid, en artikel 13d, eerste en tweede lid. Indien een netbeheerder een meetinrichting installeert op verzoek van de afnemer of in één van de genoemde amvb-situaties, is de betreffende afnemer aan de betreffende netbeheerder een vergoeding verschuldigd. Deze vergoeding wordt bij ministeriële regeling vastgesteld en voor verschillende situaties verschillend worden vastgesteld. Daarnaast zijn netbeheerders vrij om ook in andere situaties dan omschreven in het eerste en tweede lid slimme meters te plaatsen, ook zonder dat hieraan een verzoek van een afnemer vooraf gaat (zie de voorgestelde artikelen 26ad, derde lid, Elektriciteitswet 1998 en artikel 13d, Gaswet).

Evenals in het wetsvoorstel was voorzien tijdens de uitrolperiode, kunnen tijdens de proefperiode anderen dan de netbeheerder op verzoek van de afnemer slimme meters plaatsen. Deze slimme meters worden, na plaatsing, beheerd door de netbeheerder, die een overnamevergoeding betaalt aan degene die de meter ter beschikking heeft gesteld (zie het zesde, zevende en achtste lid, van artikel 26ad van de Elektriciteitswet 1998 en 13d van de Gaswet). Om netbeheerders in staat te stellen hun investeringen in geplaatste meetinrichtingen terug te kunnen verdienen, bepaalt het negende lid van 26ad respectievelijk 13d dat op afstand uitleesbare meters geplaatst vanaf 1 januari 2006 niet vervangen mogen worden door derden. Op deze wijze kan, in combinatie met het voorgestelde artikel 26af van de Elektriciteitswet 1998 en 13f van de Gaswet de gemiddelde afschrijvingstermijn van 15 jaar benut worden. Tot slot is in het tiende lid van de artikelen 26ad van de Elektriciteitswet 1998 en 13d van de Gaswet bepaald dat afnemers tijdens de proefperiode verplicht zijn mee te werken aan de plaatsing van slimme meters door de netbeheerders. Het ligt in de verwachting dat de proefperiode ongeveer 2 jaar duurt.

Na de proefperiode zullen de artikelen 26ad van de Elektriciteitswet 1998 en 13d van de Gaswet kunnen vervallen. Op hetzelfde moment zullen de artikelen die de grootschalige uitrol regelen, de artikelen 26ae van de Elektriciteitswet 1998 en 13e van de Gaswet, in werking treden. Uitgangspunt tijdens de uitrolperiode is dat netbeheerders ervoor zorgdragen dat elke kleinverbruiker in een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen uitrolperiode de beschikking krijgt over een meetinrichting die voldoet aan de eisen gesteld krachtens artikel 95la (Elektriciteitswet 1998) respectievelijk 42a (Gaswet). In aanvulling daarop dienen netbeheerders in elk geval in de richtlijn- en amvb-situaties, direct een slimme meter te installeren ook als een pand volgens zijn uitrolschema nog niet aan de beurt was. Daarbij is de plaatsing op verzoek ingevolge de richtlijn vervangen door de figuur van de prioriteitsplaatsing waarin het oorspronkelijke wetsvoorstel ook voorzag. Deze figuur geeft netbeheerders minder mogelijkheden dan de richtlijn om een verzoek te weigeren. Vergelijkbaar met de proefperiode is de afnemer zowel in het geval van een prioriteitsplaatsing als in het geval van een van de amvb-situaties aan de netbeheerder een vergoeding verschuldigd. Het is de bedoeling dat de aan slimme meters op basis van artikel 95la, eerste lid, en 42a, eerste lid, gestelde eisen in de uitrolperiode zijn aangescherpt ten opzichte van de proefperiode. De ervaringen opgedaan tijdens de proefperiode kunnen worden benut om tijdens de uitrolperiode nog slimmere meters te installeren.

Ook tijdens de uitrolperiode is het anderen dan de netbeheerder toegestaan meetinrichtingen te installeren die voldoen aan die eisen. Bovendien geldt tijdens de uitrolperiode dat zij de in de periode van 1 januari 2006 tot het begin van de uitrolperiode geplaatste, op afstand uitleesbare meetinrichtingen in beginsel niet mogen vervangen zodat netbeheerders de kans krijgen hun investeringen in die meetinrichtingen terug te verdienen. Evenals in de proefperiode moeten afnemers meewerken aan de uitvoering van de in artikel 26ae geregelde taken van netbeheerders.

Aan het uitrolartikel toegevoegd zijn de bij de uitrol behorende bepalingen over de mogelijkheid om het tarief voor de meting van elektriciteit te differentiëren al naar gelang de voortgang van de uitrol die een netbeheerder boekt en de bepaling over de jaarlijks door netbeheerders aan de Minister van Economische Zaken en de NMa te sturen voortgangsrapportages (onderdelen H en X).

Na de uitrolperiode zullen de artikelen 26ae van de Elektriciteitswet 1998 en 13e van de Gaswet kunnen vervallen. Het installeren van meetinrichtingen is een monopolie van de netbeheerders (waarbij het overigens wel is toegestaan dat zij de installatiewerkzaamheden uitbesteden). Als uitgangspunt is dit vervat in het voorgestelde artikel 16, eerste lid, onderdeel n, Elektriciteitswet 1998 en in artikel 10, vijfde lid, onderdeel a, Gaswet. In de structurele situatie is het derden niet meer toegestaan meetinrichtingen te installeren. De voorgestelde artikelen 26aa tot en met 26ac (Elektriciteitswet 1998) (respectievelijk 13a tot en met 13c (Gaswet)) gelden nog steeds tijdens de structurele situatie. Artikel VII biedt dan ook geen basis om deze artikelen te laten vervallen.

Onderdelen K, L, M, Z, AA en HH

Deze wijzigingen betreffen technische verbeteringen.

Onderdelen N, O, FF en GG

In verband met de wijzigingen in de bepalingen met betrekking tot de installatie van slimme meters dienen ook de ingevolge de artikelen 77h en 77i van de Elektriciteitswet 1998 en de artikelen 60ac en 60ad van de Gaswet te handhaven bepalingen wijzigingen te ondergaan. De onderdelen N, O, FF en GG voorzien erin dat naar de juiste bepalingen wordt verwezen.

Onderdelen P, CC, DD en EE

Deze onderdelen bevatten technische wijzigingen. Met de zinsnede «kleiner dan of gelijk aan» wordt beter aangesloten op de definitie van kleinverbruiker in artikel 95a, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en 43, eerste lid, van de Gaswet. Omdat bij gasaansluitingen niet over doorlaatwaarde wordt gesproken maar over capaciteit is doorlaatwaarde daar vervangen door capaciteit. De toevoeging (n) achter 40 m3 is nodig om aan te geven dat gedoeld wordt op genormaliseerde kubieke meters. Genormaliseerd wil zeggen dat voor de berekening van het aantal kubieke meters wordt uitgegaan van een een standaard drukniveau.

Onderdelen Q en BB

Het is van groot belang dat meetinrichtingen goed geïnstalleerd worden en dat de vervanging, verwijdering (bijvoorbeeld bij sloop) of installatie (bijvoorbeeld bij nieuwbouw) van meetinrichtingen op een administratief zeer zorgvuldige wijze plaatsvindt. Dit geldt nadrukkelijk voor de correcte collectie en registratie van meterstanden uit de te vervangen meetinrichting en het op adequate en juiste wijze door de installateur doorgeven van met name deze meterstanden en de beginstanden en het registratienummer van de nieuw geïnstalleerde meetinrichting aan de netbeheerder en het meetbedrijf. Voorkomen moet worden dat over de meterstanden geschillen ontstaan als gevolg van onzorgvuldig handelen tijdens het (de)installatieproces. Een zorgvuldige en veilige installatie is daarnaast ook van groot belang voor de afnemer.

De sector beoogt over deze zaken een protocol op te stellen. Voor het geval dit protocol niet of onvoldoende tot stand komt, verschaffen de onderdelen Q en BB door middel van het toevoegen van een tweede lid aan de voorgestelde artikelen 95la van de Elektriciteitswet 1998 en 42a van de Gaswet, de mogelijkheid om onder meer hierover bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen.

Onderdeel II

Dit betreft een technische verbetering nu in het wetsvoorstel abusievelijk een van de parallelle bepaling in de Elektriciteitswet 1998 (artikel 40a) afwijkende formulering was opgenomen.

Onderdeel KK

Dit betreft een technische wijziging ter correctie van een verkeerde verwijzing in de Wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven