31 374
Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter verbetering van de werking van de elektriciteits- en gasmarkt

nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juni 2008

Op 26 mei heb ik met uw Kamer uitgebreid gesproken over de invoering van de slimme meter, als onderdeel van het wetsvoorstel ter verbetering van de werking van de elektriciteits- en gasmarkt. In dat overleg heb ik u nadere informatie toegezegd. Deze informatie treft u hierbij aan. Ik begin met mijn visie op de uitrol van de slimme meter in de komende periode. Daarna ga ik achtereenvolgens in op de vragen over de introductie van de slimme meter, vragen over het capaciteitstarief, twee vragen over het leveranciersmodel en een vraag over de Informatiecode.

Invulling komende periode met betrekking tot de slimme meter

Wij hebben uitvoerig met elkaar van gedachten gewisseld over de verplichte uitrol en de temporisering daarvan. Op basis van de zorgen die door de Kamer zijn geopperd en het door de meerderheid gedragen standpunt dat de slimme meter er weliswaar moet komen, maar wel op een verantwoorde wijze, stel ik de volgende invulling van de komende periode voor:

A. na inwerkingtreding van het wetsvoorstel is installatie van een slimme meter die tenminste voldoet aan de wettelijke eisen (waarbij wordt uitgegaan van de huidige Nederlandse Technische Afspraak 8130) zonder voorwaarden verplicht in de door de EU Richtlijn energie-efficiency genoemde situaties:

1. bij nieuwbouw;

2. bij ingrijpende renovatie.

B. Daarnaast zal een netbeheerder verplicht worden om zonder voorwaarden een slimme meter ter beschikking te stellen in het geval een woning of gebouw met energielabel C of lager energielabel B verwerft. In het wetsvoorstel zal worden opgenomen dat deze situaties bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald.

C. Na inwerkingtreding van de wet is het op basis van de EU Richtlijn energie-efficiency in de volgende situaties ter beoordeling aan de netbeheerder of installatie van een slimme meter die tenminste voldoet aan de wettelijke eisen (waarbij wordt uitgegaan van de huidige NTA8130) al dan niet wordt uitgevoerd:

1. bij reguliere vervanging;

2. op aanvraag.

  De netbeheerder mag zijn oordeel in die gevallen slechts laten afhangen van de uitzonderingsgronden zoals genoemd in de EU Richtlijn energie-efficiency. Bij een installatie op verzoek kan de netbeheerder op basis van het wetsvoorstel een nog door de NMa vast te stellen prioriteitsvergoeding in rekening brengen aan de aanvrager.

D. Daarnaast kunnen slimme meters die tenminste voldoen aan de wettelijke eisen (waarbij wordt uitgegaan van de huidige NTA8130) op verzoek van de kleinverbruiker worden geïnstalleerd door ook andere partijen dan de netbeheerder. Conform het wetsvoorstel gaat deze meter op het moment van installatie in beheer over naar de netbeheerder. Indien de meter voldoet aan de gestelde eisen draagt de netbeheerder een overnamevergoeding af aan de derde partij.

Ik stel voor om 1 jaar na inwerkingtreding van de wet een eerste evaluatie uit te voeren. Na 2 jaar zal een tweede evaluatie uit moeten wijzen of alle seinen op groen staan om de uitrol van de slimme meter te accelereren. De NMa is al gestart met het opzetten van een monitoringstraject. Deze monitoring zal niet meer zijn gebaseerd op het volgen van een grootschalige uitrol, maar ziet veel meer op de kwaliteit. Ik denk daarbij aan de volgende toetsingscriteria:

• technische betrouwbaarheid (werkt alles zoals het moet);

• beveiliging (maatregelen tegen hacken);

• is privacy voldoende gewaarborgd;

• installatiecapaciteit;

• beschikbaarheid van meters;

• kostenefficiency.

Op basis van het overleg van 26 mei met uw Kamer zal ik komen met een nota van wijziging die ik u uiterlijk 6 juni a.s. zal doen toekomen. Hierin wordt, behalve enkele technische wijzigingen, geregeld dat de grootschalige verplichte uitrol van de slimme meter niet eerder dan na een proefperiode zal plaatsvinden, zoals hierboven geschetst.

De slimme meter

Hieronder zal ik ingaan op de in totaal tien onderwerpen in het kader van de slimme meter waarover ik een nadere reactie heb toegezegd.

1. Het eisenpakket aan de slimme meter

Uw Kamer heeft mij verzocht te kijken naar de functionaliteiten van de meetinrichting om te borgen dat de meetinrichting die nu wordt voorgeschreven voldoende toekomstbestendig is en doelstellingen in het kader van duurzaamheid voldoende ondersteunt. Ik begrijp dat er zorgen bestaan dat de huidige NTA8130 afspraak die de minimum eisen van de slimme meter vastlegt, in dat kader niet voldoet. Ik ben bereid om op zo kort mogelijke termijn samen met betrokken partijen te bezien welke additionele eisen dienen te worden vastgelegd om te kunnen voldoen aan de uitgangspunten van toekomstbestendigheid en het optimaal faciliteren van duurzaamheid en energiemanagementsystemen. Daarbij zal wel een afweging moeten worden gemaakt tussen de kosten die deze extra eisen met zich mee brengen en de voordelen die daarvan worden verwacht. Ik heb de NMa gevraagd om een inschatting te maken van deze kosten op de totale kosten voor de netbeheerder in relatie tot mijn voornemen om de tarieven op het niveau van 2005 te baseren. Ik hoop u de eerste conclusies van de NMa binnen enkele weken te kunnen presenteren. Uiteraard zullen de eisen die worden gesteld aan meetinrichtingen ook moeten passen binnen de geldende metrologiewetgeving.

De eerste eis aan de slimme meter die veelvuldig is genoemd is de registratie van bruto productiemeting van duurzaam opgewekte energie. Een dergelijke eis zou bijdragen aan een effectieve administratieve afhandeling in het kader van het Besluit stimulering duurzame energieproductie. Dit zou overigens ook de eis in de huidige NTA8130 dat er vier telwerken aanwezig moeten zijn (voor afname van het net piek/dal en teruglevering piek/dal) wellicht overbodig maken. De registratie en communicatie van bruto productiegegevens heeft zowel consequenties voor de configuratie van de meetinrichting zelf als voor de achterliggende systemen bij de netbeheerder. Er zijn dan namelijk ook communicatieprotocollen noodzakelijk om de verschillende soorten gegevens van elkaar te onderscheiden. Naar aanleiding van het met uw Kamer gevoerde debat, ben ik bereid om in lagere regelgeving de netbeheerder te verplichten om, indien de afnemer daarom vraagt, registratie en communicatie van de bruto productiemeting aan te bieden. Ik zal er bij de sector op aandringen dat de registratie van de bruto productiemeter in ieder geval ook zal worden geagendeerd voor de herziening van de NTA8130.

Dan zijn er ondermeer door de fractie van de PvdA een aantal wensen genoemd die alle functionaliteiten betreffen van energiemanagement systemen. Genoemd zijn een gebruiksvriendelijk display, een alarmeringsfunctie bij ongebruikelijke fluctuaties in het energieverbruik, het realtime meten en afrekenen van verbruik, geautomatiseerde stroomlevering aan specifieke apparaten in het huis – zoals de airconditioning of de wasmachine –, gekoppeld aan externe factoren, zoals de weersgesteldheid of de prijs van energie op een bepaald moment. In dit kader is van belang dat er onderscheid gemaakt wordt tussen de meetinrichting als zodanig die krachtens het wetsvoorstel valt onder het beheer van de netbeheerder en energiemanagement systemen die op die meter zouden kunnen worden aangesloten. Voor het aanleggen van energiemanagement systemen is additionele (meet)apparatuur nodig en daarvoor zijn ook extra fysieke handelingen in het huis vereist door een erkende installateur. Het ligt voor de hand dat een dergelijk systeem alleen wordt aangelegd als de afnemer hierom vraagt en dat dit dus een zaak is van de leverancier of andere commerciële marktpartijen. Zoals ook in de memorie van toelichting is aangegeven, dient de meetinrichting de basis te bieden voor dit soort additionele en innovatieve toepassingen. Naar ik begrijp gaat het er vooral om te verzekeren dat dergelijke energiemanagement systemen actief worden aangeboden en dat de interoperabiliteit met de slimme meter in alle gevallen is verzekerd. Ik ben het volledig eens met de fractie van de PvdA dat dergelijke secundaire apparatuur zonder meer moet kunnen communiceren met de slimme meter. Ik zal verifiëren of de NTA daar afdoende waarborgen voor biedt en zo nodig middels uitvoeringsregelgeving verzekeren dat deze interoperabiliteit in alle gevallen is geborgd.

Met de fractie van de PvdA ben ik van mening dat zowel de leveranciers als de consument een zo effectief mogelijke prikkel moeten ontvangen voor een duurzame energiehuishouding. Op diverse vlakken heeft het Kabinet in dat kader maatregelen genomen (bijvoorbeeld het programma Schoon en Zuinig). Naar aanleiding van het debat met u op 26 mei jl. neem ik graag het initiatief om in overleg te treden met de gezamenlijke leveranciers om op zo kort mogelijke termijn te kijken op welke wijze bereikt zou kunnen worden dat energiemanagement systemen actief worden aangeboden aan de klant. De gereguleerde infrastructuur van de netbeheerder moet daarvoor een optimaal platform bieden. Dit biedt de leverancier de mogelijkheid om zijn afnemers adequaat te faciliteren bij energiebesparing en actief te stimuleren om de functionaliteiten van de slimme meter effectief te benutten. Uiteindelijk blijft het de klant zelf die bepaalt of hij hiervan gebruik maakt en is het aan de leverancier om hierin zo innovatief en dienstverlenend mogelijk op treden. In dat kader zou eventueel een koppeling gelegd kunnen worden met het Meer met Minder project. De aanwezigheid van een energiemanagement systeem zou bijvoorbeeld extra mee kunnen tellen in het labelsysteem. Dit heeft als bijkomend positief effect dat het enthousiasme bij de consument om dit systeem ook daadwerkelijk te gebruiken vele malen groter zal zijn. Hierover wissel ik graag nader met u van gedachten.

Tenslotte werd als wens genoemd de communicatie met andere meters bij de aansluiting, zoals warmte, koude en productiemeters. De NTA8130 voorziet al in deze communicatie door het verplicht stellen van een minimaal aantal poorten op de slimme meter waarop andere meetinrichtingen kunnen worden aangesloten. De zorg lijkt er uit te bestaan dat de minimum eis is gesteld op 4. Een afnemer die beschikt over zonnepanelen en waarbij de watermeter, de gasmeter en een meter voor thermische energie of opgewekte windenergie zijn verbonden met de slimme meter kan daarmee uit de voeten. Maar als deze afnemer op termijn echter ook nog een HRe ketel zou aanschaffen, zou daarvoor geen poort meer beschikbaar zijn. Het is echter altijd mogelijk een splitter aan te brengen. Bovendien is het standaard aanbrengen van meer poorten ook altijd mogelijk en toegestaan. Ik ben van mening dat indien de situatie bij een individuele kleinverbruiker dat vergt, er altijd een voldoende aantal poorten op de meter aanwezig moet zijn. Van belang is wel dat de verschillende soorten meetdata alle op de juiste wijze worden verwerkt in het registratiesysteem. Momenteel is al voorzien in verschillende communicatieprotocollen ter ondersteuning van diverse soorten meetdata. Ik sluit niet uit dat het aantal communicatieprotocollen of de ruimte daarvoor dient te worden uitgebreid. Ik zeg u toe dat ik in overleg met betrokken partijen zal bezien hoe kan worden verzekerd dat in dit kader geen problemen optreden en of hiervoor de NTA8130 nog moet worden aangepast.

2. De termijn voor wijziging van de NTA

Dan kom ik op de consequenties die het stellen van aanvullende eisen aan de meter heeft voor de huidige NTA8130. Deze norm is tot stand gekomen onder auspiciën van het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN), in opdracht van EZ. Dit traject heeft ongeveer 2 jaar geduurd. Het door de NEN gevolgde proces is bijzonder waardevol en zeer zorgvuldig geweest omdat iedere partij die invloed wilde uitoefenen zich in dit proces kon voegen en alle technische eisen uit andere normen onder één dak getoetst konden worden. Ik zou echter willen voorkomen dat een dergelijke termijn ook voor dit nieuwe traject zal gelden. Ik zal daarom in overleg met betrokken partijen bezien hoe het proces van vaststelling van additionele eisen het meest effectief vorm gegeven kan worden.

3. Verantwoordelijkheidsverdeling functioneren meter

In uw Kamer waren vragen over welke partij verantwoordelijk is indien de meetinrichting gebreken vertoont en of gewaarborgd is dat de consument daar geen nadelen van ondervindt. In het wetsvoorstel wordt de verantwoordelijkheid voor het beheer van de meetinrichting en de daar deel van uitmakende communicatie-infrastructuur belegd bij de netbeheerder. Nadat een meetinrichting geïnstalleerd is, ligt daarmee de verantwoordelijkheid voor een ordentelijk functioneren van de meetinrichting bij de netbeheerder. Indien er sprake zou zijn van storingen, gebreken of anderszins niet adequaat functioneren van de meetinrichting die niet aantoonbaar zijn veroorzaakt door de kleinverbruiker zelf, is derhalve de netbeheerder verantwoordelijk voor het repareren of vervangen van de meetinrichting. Er kan in dat geval nooit sprake zijn van kosten die in rekening worden gebracht aan de desbetreffende kleinverbruiker. Deze kosten zijn onderdeel van het reguliere tarief voor meterhuur.

4. Relatie met de Meetcode

Ik heb contact gehad met NMa over de door hen verwachte gevolgen die de introductie van de slimme meter heeft voor de controle van meetgegevens door de netbeheerder op basis van de Meetcode. Op dit moment is in de Meetcode vastgelegd dat de netbeheerder de integriteit van de ontvangen meetdata toetst en zo nodig actie onderneemt om te verzekeren dat de juiste data worden gecollecteerd. Dit past ook goed in de nieuwe rol van de netbeheerder waarbij deze verantwoordelijk is voor het beschikbaar stellen van ruwe meetdata uit de slimme meter. De NMa heeft aangegeven dat er aanscherpingen van de Meetcode nodig zijn voor wat betreft de eisen en voorwaarden ten aanzien van datacollectie, het beschikbaar stellen van meetgegevens en de afbakening van groepen meters. Uiteraard hoeven regels en eisen die al zijn vastgelegd in de NTA8130 of de uitvoeringsregelgeving niet nogmaals te worden vastgelegd in de Meetcode. De procedure voor wijziging van de Meetcode is dat de netbeheerders een wijzigingsvoorstel indienen bij de NMa na consultatie van belanghebbenden. Afhankelijk van de uitkomsten van deze consultatie en de overeenstemming die er in de markt bestaat over de wijzigingsvoorstellen, duurt het proces tot vaststelling van een herziene Meetcode tussen de 4 en 8 maanden.

5. De slimheid van de gasmeter

Tijdens het debat is de vraag gesteld of de gasmeter wel slim genoeg is en voldoet aan de eis die wordt gesteld in de Europese Richtlijn energie-efficiency ten aanzien van het nauwkeurig meten van het verbruik. Ik ga ervan uit dat hiermee wordt gedoeld op de volumecorrectie die nu administratief wordt toegepast en waarvan momenteel in opdracht van de NMa wordt onderzocht of de huidige methode voldoet. Dit onderzoek heb ik eerder aan u toegezegd. Kiwa GasTec heeft zijn onderzoek overigens inmiddels afgerond en de NMa is nu bezig met het finaliseren van zijn rapportage. Deze rapportage wordt medio juni verwacht. Ik zal u deze rapportage zo spoedig mogelijk na ontvangst toesturen.

6. Afschrijvingstermijnen

In uw Kamer is gevraagd naar de afschrijvingstermijnen van slimme meters waar in de business case rekening mee is gehouden. In de memorie van toelichting wordt gesproken over de baten van de slimme meter waarbij wordt verwezen naar de netto contante waarde. Alleen de additionele baten (21 miljoen euro per jaar) die ontstaan door de toevoeging van intelligentie aan de meetinfrastructuur zijn daarbij opgenomen. Omdat de meterhuurcomponent niet als zodanig wordt beïnvloed door de introductie van de slimme meter, zijn deze reguliere inkomsten aan meterhuur (circa 300 miljoen euro per jaar) niet in de kosten-baten analyse opgenomen. Deze meterhuuropbrengsten dienen echter uiteraard in de berekening van de afschrijvingstermijn te worden betrokken. Zij zullen deels ook bijdragen aan de dekking van de benodigde investeringen.

7. Beveiliging en hacken

Uw Kamer had vragen of de beveiliging van de slimme meter nader onderzocht kon worden. Ik deel de mening van de Kamer volledig dat de beveiliging van de slimme meter gewaarborgd dient te zijn ter preventie van hacking en andere manieren van fraude en misbruik. Deze waarborging dient plaats te vinden ten aanzien van zowel de meetinrichting als het berichtenverkeer. Ik ben van mening dat de netbeheerders de veiligheid van hun systeem dienen aan te tonen door middel van onderzoek en een goede beoordeling van een daarvoor gekwalificeerd onderzoeksinstituut. Tijdens het wetgevingsoverleg van 26 mei jl. is in dat verband gesproken over de Radboud Universiteit Nijmegen. Deze universiteit maakt deel uit van het samenwerkingverband van technische universiteiten Laquso. Laquso heeft zich gespecialiseerd in verificatie en validatie van software systemen en onderzocht ondermeer de OV-chipkaart. Ik heb begrepen dat Laquso de slimme meter die door Continuon momenteel al wordt geïnstalleerd reeds heeft beoordeeld en de hoogste kwalificatie heeft gegeven. Deze kwalificatie luidt: «zo veilig als mogelijk, veiligheidsonderzoeksinstituten zouden meer dan 2 jaar nodig hebben om het systeem te hacken». De meter hangt niettemin voor een beoogde termijn van 15 jaar, daarom zijn tussentijdse veiligheidupdates noodzakelijk. Hier dient bij de introductie en inrichting van de systemen al terdege rekening te worden gehouden door de netbeheerders. Ik treed op zeer korte termijn in overleg met in elk geval Laquso om dit aspect mee te kunnen nemen in de voorbereiding van het opstellen van uitvoeringsregelgeving ten aanzien van de eisen aan de meetinrichting.

Overigens hebben de netbeheerders dit thema reeds als een gezamenlijke verantwoordelijkheid opgepakt. Van EnergieNed heb ik begrepen dat binnen de sector gezamenlijke afspraken over het benodigde niveau van de technische en organisatorische inrichting van de informatiebeveiliging ervoor moeten zorgen dat de slimme meter aan de noodzakelijke veiligheidseisen voldoet.

8. Privacy

Naar aanleiding van de vragen van de Kamer in het kader van de relatie tot de beschikbaarheid van gedetailleerde verbruiksgegevens en privacy aspecten heb ik het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) verzocht een advies uit te brengen over het wetsvoorstel, in het bijzonder over het voorgestelde hoofdstuk 4 van de Elektriciteitswet 1998 en hoofdstuk 3 van de Gaswet. Normaal gesproken duurt de adviestermijn zes weken. Het CBP heeft toegezegd op zo kort mogelijke termijn te zullen adviseren. Ik zal dat advies aan de Kamer toezenden zodra het door mij ontvangen is.

Overigens ontvangt u, op uw schriftelijke verzoek, tegelijkertijd met onderhavige brief een afschrift van mijn antwoord op de brief van de Consumentenbond over dit onderwerp.

9. Regelingsniveau van de metereisen

Naar aanleiding van amendement nr. 12 over het regelingsniveau van de aan meetinrichtingen te stellen eisen kom ik terug op de vraag of alle eisen met betrekking tot meetinrichtingen bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden geregeld. In een algemene maatregel van bestuur moeten in elk geval de politieke keuzes met betrekking tot die meetinrichtingseisen worden vastgelegd, zoals de vraag welke faciliteiten de meetinrichting moet ondersteunen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de vraag of de meetinrichting ook in alle gevallen de decentraal opgewekte elektriciteit moet kunnen meten.

Echter, naast deze algemene uitgangspunten zijn ook meer gedetailleerderegels noodzakelijk, die zich naar hun aard beter lenen voor vastlegging in een ministeriële regeling. Deze normen, die qua niveau van detail vergelijkbaar zijn met de normen uit de NTA 8130, zijn uitvoeringstechnisch van aard. Te denken valt bijvoorbeeld aan de norm dat de interne klok in de meetinrichting op geen enkel moment meer dan 60 seconden mag afwijken van de nationale standaardtijd en de norm dat de meetinrichting op zijn minst (datum en tijdstip van) de 10 laatst gegeven controleopdrachten registreert.

10. Eisen aan warmtemeters

Amendement 31 320 nummer 9 voorziet in de verplichting om – bij AMvB – eisen aan warmtemeters vast te stellen. Aangezien de warmtemarkt nog niet gereguleerd is en mij niet bekend is dat deze meters onbetrouwbaar zouden zijn, heb ik tijdens het wetgevingsoverleg dit onderdeel van het amendement ontraden. Ik heb toegezegd een onderzoek naar de betrouwbaarheid van meters uit te voeren. Indien hieruit blijkt dat deze meters onbetrouwbaar zouden zijn, zal ik eisen omtrent deze meters bij AMvB vaststellen. Dit onderzoek heb ik inmiddels in gang gezet. De uitvoerder daarvan is WE energie.

Het capaciteitstarief

Ik heb toegezegd nader in te zullen gaan op de vraag van welk gemiddeld verbruik bij de compensatieregeling voor de energiebelasting precies wordt uitgegaan en voor wie deze compensatie gemiddeld positief of negatief uitwerkt. Huishoudens en kleinere zakelijke afnemers met een verbruik tot 10 000 kWh per jaar worden niet gecompenseerd op basis van gemiddeld verbruik. Ik kan mij voorstellen dat hier vanwege eerdere onderzoeken in dit verband (SEO) waarin verschillende berekeningwijzen zijn verkend, wellicht onduidelijkheid over is gerezen. Via de compensatieregeling wordt het wegvallen van het variabele deel van het transporttarief (het kWh-tarief) gecompenseerd door een gelijktijdige verhoging van het energiebelastingtarief in de eerste schijf met eenzelfde bedrag per kWh. Afnemers met een verbruik tot 10 000 kWh blijven daarom in totaal per kWh evenveel betalen, of ze nu veel of weinig elektriciteit gebruiken. Het capaciteitstarief zelf (een vast bedrag per jaar) wordt gecompenseerd door een verhoging van de belastingvermindering van de energiebelasting (dit betreft ook een vast bedrag). Ook het vaste bedrag dat afnemers moeten betalen (inclusief energiebelasting) blijft daarmee gelijk.

Alle huishoudens en kleinere zakelijke afnemers met een verbruik tot 10 000 kWh per jaar worden dus volledig gecompenseerd via de energiebelasting. Ook huishoudens met een zeer laag verbruik. De compensatieregeling pakt zowel bij een laag, als bij een hoog verbruik (tot 10 000 kWh) in beginsel neutraal uit. Wel kunnen huishoudens marginale veranderingen merken, omdat de huidige tarieven per netbeheerder verschillen en de compensatie is gebaseerd op het landelijke gemiddelde netwerktarief.

De fractie van de CDA vroeg naar de compensatie van multisites als bedoeld in artikel 1, lid 2 van de Elektriciteitswet 1998 en de verschillende wijzen waarop het effect van invoering van het capaciteitstarief voor deze afnemers wordt gecompenseerd. Gemeenten komen hier met andere rekensommen en wijzen op het onderscheid tussen het optellen van aansluitingen voor de energiebelasting en de berekening van de transportkosten. De heer Hessels vroeg om een verklaring.

Het is juist dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen de mogelijkheid om het verbruik van verschillende aansluitingen op te tellen voor de energiebelasting, waardoor uiteindelijk minder energiebelasting hoeft te worden betaald (consolidatie) en de mogelijkheid om bij de berekening van het transporttarief, binnen één galvanisch gescheiden deelnet een aantal aansluitpunten op te tellen tot een aansluiting (artikel 27, tweede lid, sub c Elektriciteitswet 1998).

Consolidatie voor de energiebelasting is mogelijk, indien op grond van de complexbepaling sprake is van één onroerende zaak. Daarbij wordt uitgegaan van de kleinste zelfstandige bruikbare eenheid, waarbij gedeelten die bij dezelfde rechtspersoon in gebruik zijn en die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen, als één eenheid worden beschouwd. Zo kan een landelijk telefoonnetwerk met al haar aansluitingen onder de complexbepaling als één onroerende zaak worden aangemerkt. Gemeenten kennen voor bijvoorbeeld openbare verlichting, riolering (pompen en gemalen) en verkeersregelinstallaties per activiteit één energiebelastingcluster. Voor de berekening van de energiebelasting kan het verbruik van al deze aansluiting (per functionaliteit) dan worden opgeteld. Door het degressieve tarief van de energiebelasting is dit voordelig voor deze multisites. Zij betalen dan ook maar één keer het verhoogde energiebelastingtarief in de eerste schijf. Deze multisites worden daarom niet meer getroffen dan andere zakelijke afnemers zonder verblijfsfunctie.

De mogelijkheid om bij de berekening van het transporttarief, binnen één galvanisch gescheiden deelnet een aantal aansluitpunten op te tellen tot een aansluiting, zoals vastgelegd in artikel 27, tweede lid, sub c Elektriciteitswet 1998, en nader ingevuld in artikel 3.1.3. van de Tarievencode, staat los van de mogelijkheid om voor de berekening van de energiebelasting het verbruik van deze aansluitingen op te kunnen tellen (consolidatie). Consolidatie, voor zover de verschillende objecten naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren, is gebonden aan eigendom. Zo mag het verbruik van alle telecommunicatieaansluitingen van het vaste net van KPN in Nederland voor de vaststelling van de energiebelasting bij elkaar worden opgeteld. Dat geldt ook voor de pompen en gemalen van de waterzuivering van de gemeente Apeldoorn, maar alleen voor zover deze aansluitingen op één galvanisch gescheiden deelnet zitten. Dit is ook bevestigd door de Hoge Raad in haar arrest van 30 maart 2007, nr. AZ4063 in de zaak Prorail vs. verschillende netbeheerders. De Hoge Raad stelt in haar arrest gemotiveerd vast dat Prorail in de zin van de WOZ één aansluiting heeft, maar dat met het oog op de vaststelling van de tariefstructuren en de toepassing daarvan, gelet op het kostenveroorzakingsbeginsel, voor het zijn van één aansluiting de eis van galvanische verbondenheid mag worden gesteld.

Gezien de technische complexiteit treft u in de bijlage een nadere duiding aan van deze eis. Belangrijkste conclusie in dat verband is dat over de aansluitingen van bijvoorbeeld de pompen en gemalen van de Gemeente Apeldoorn op één galvanisch verbonden deelnet maar één keer het capaciteitstarief betaald hoeft te worden. Het is dus niet zo dat gemeenten per definitie voor elke multisite aansluiting als bedoeld in artikel 1, lid 2, van de Elektriciteitswet het capaciteitstarief moet betalen.

Door uw Kamer is verder aandacht gevraagd voor het salderen van teruggeleverde stroom op basis van artikel 31c van de Elektriciteitwet 1998. Ik ga hierbij graag nader in op hetgeen hierover door de heer Samsom van de PvdA is opgebracht. Het is juist dat door de invoering van het capaciteitstarief de bezwaren tegen de uitbreiding van de salderingsgrens verminderen. Overigens hoeven kleinverbruikers die elektriciteit invoeden op het net alleen energiebelasting te betalen over het positieve saldo van de via de aansluiting geleverde elektriciteit minus de via de aansluiting ingevoede elektriciteit. De saldering in verband met de «transportkosten» wordt daarmee feitelijk opgetrokken tot 10 000 kWh. De verbruiksafhankelijke transportkosten worden immers vervangen door een verhoging van de energiebelasting met eenzelfde bedrag. Verder is voorgesteld artikel 31c van de Elektriciteitswet 1998 ook te laten gelden voor andere vormen van decentrale opwekking zoals micro-wkk. Hierdoor zullen meer afnemers profiteren van de saldering van de leveringskosten.

Dan ga ik in op de effecten van saldering op leveranciers. De afnemers waar het hier om gaat zijn zogenaamde profielklanten. De administratieve kosten die voor deze klanten worden gemaakt, worden door de leveranciers verwerkt in de leveringstarieven. Zolang het bij de hoeveelheid teruggeleverde stroom om relatief kleine volumes gaat zal, gezien de lage marges per kWh, dit bedrijfseconomisch gezien weinig nadelige gevolgen hebben. Indien er in de toekomst op grote schaal HRe ketels zouden worden geplaatst, gaat het niveau van zelfvoorzienendheid en de volumes van teruglevering wel aanzienlijk oplopen. Mocht het dan alsnog een probleem worden om kosten te verhalen op deze klanten, dan heeft de leverancier altijd nog de mogelijkheid om het vastrecht voor deze afnemers te verhogen. In de leveringsvoorwaarden kan dan bijvoorbeeld worden opgenomen dat voor klanten die de beschikking hebben over grotere opwekinstallaties een hoger vastrecht geldt. Vanuit dit oogpunt kan ik mij vinden in amendement TK 2007/2008, 31 374, nr. 9.

Het leveranciersmodel

De fractie van de CDA gaf aan zich zorgen te maken over de gang van zaken bij het melden van een energiestoring in relatie tot het leveranciersmodel. In alle omstandigheden moet worden geborgd dat de afnemer bij een energiestoring onverwijld de juiste partij aan de lijn krijgt. Vertraging bij het melden en oplossen van storingen is ongewenst. Ik heb over de gang van zaken bij energiestoringen deze week contact gehad met de sector.

Een aantal jaar geleden is een landelijke campagne gevoerd ten behoeve van de introductie van het landelijke storingsnummer gas en elektriciteit (0800 9009). Het doel van dit landelijke nummer is vergelijkbaar met het alarmnummer 112: laagdrempelig, één loket, gratis en het zoeken van de juiste partij voor het oplossen van het probleem wordt gedaan door de meldkamer. Bij de meeste consumenten staat dit nummer op een sticker in de meterkast, maar ook via de energiefactuur, in het telefoonboek of via Internet is dit nummer makkelijk te achterhalen. Het succes van dit landelijke storingsnummer wordt bepaald door de geautomatiseerde locatiebepaling van de beller. Het hele systeem is er op gericht om zo min mogelijk vertraging te creëren. Indien de consument zijn leverancier zou bellen omdat dat nu eenmaal zijn energiebedrijf is, is uiteraard een optie dat het call center van de leverancier een storingsmelding onmiddellijk doorzet naar het nummer 0800 9009. Echter, in dat geval is de automatische locatiebepaling technisch niet meer mogelijk. Er kan dan onnodige vertraging ontstaan. Dat is ook het geval indien de leverancier eerst zou moeten uitzoeken in welk netgebied de storing heeft plaatsgevonden en wie de verantwoordelijke netbeheerder is.

Mijn conclusie is daarom als volgt. Het landelijke storingsnummer werkt met succes en het nummer is makkelijk vindbaar. In het kader van het leveranciersmodel moet verzekerd zijn dat zaken waarvoor de leverancier niet primair verantwoordelijk is (zoals het fysiek oplossen van een storing aan het transportnetwerk), maar waarvoor de klant wel contact opneemt, de leverancier er zorg voor draagt dat signalen onmiddellijk bij de juiste partij terechtkomen. Gezien de werking van het nummer 0800 9009 is de meest effectieve methode, dat de leverancier de beller verzoekt om alsnog dat nummer te draaien. Ik heb met de sector afgesproken dat de kenbaarheid van het landelijke storingsnummer verder zal worden verbeterd. Daarbij heb ik aangedrongen op een grotere rol van de leverancier bij de promotie van dit nummer.

Ik heb u toegezegd dat ik, naar aanleiding van amendement TK 2007/2008, 31 374, nr. 11, terug zou komen op de vraag of voor leveranciers verjaringstermijnen dan wel vervaltermijnen gelden. In 2004 zijn de koop van elektriciteit en gas gebracht onder de regeling voor consumentenkoop, zoals opgenomen in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Het onderbrengen van de koop van elektriciteit en gas onder de regeling van consumentenkoop viel samen met de volledige liberalisering van de markt voor levering van elektriciteit en gas. Reden voor het onderbrengen van de koop van elektriciteit en gas was dan ook dat het goederen betreft die op een vrije markt aan consumenten worden geleverd (Kamerstukken II 2003/04, 29 372, nr. 11). Volgens artikel 7:28 van het Burgerlijk Wetboek verjaart de rechtsvordering tot betaling van de koopprijs door verloop van twee jaren. In het nu voorliggende wetsvoorstel is aangesloten bij de regels van de consumentenkoop waar het betreft de verjaringstermijn voor de levering van elektriciteit en gas (zie artikel I, onderdeel L, artikel 31, tiende lid, artikel I, onderdeel W, artikel 95cb, vierde lid, artikel II, onderdeel D, artikel 12b, derde lid, en artikel II, onderdeel L, artikel 44b, vierde lid). Dit ligt in de rede nu de leverancier één nota stuurt voor zowel de leveringskosten als de terugkerende bedragen die een kleinverbruiker verschuldigd is aan de netbeheerder en is in lijn met de indertijd aan de Eerste Kamer hieromtrent gedane toezeggingen (zie Kamerstukken I 2006/07, 30 212, F).

De informatiecode

Zoals toegezegd kom ik terug op de bezwaar- en beroepsmogelijkheden bij de Informatiecode. Technische codes en Tarievencodes zijn algemeen verbindende voorschriften. Als uitgangspunt kan tegen algemeen verbindende voorschriften geen beroep worden ingesteld (artikel 8:2, onderdeel a, Algemene wet bestuursrecht). Van dit uitgangspunt kan bij wet worden afgeweken.

In artikel 82, derde lid van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 61, derde lid, van de Gaswet is opgenomen dat beroep tegen deze codes mogelijk is. In het nu voorliggende wetsvoorstel is niet opgenomen dat tegen de informatiecode ook beroep kan worden ingesteld. Ik begrijp dat de wens van de Kamer is om de procedures voor alle codes gelijk te trekken. Deze wens tot gelijkschakeling van de beroepsmogelijkheden tegen codes moet echter worden afgewogen tegen het algemene uitgangspunt dat tegen algemeen verbindende voorschriften geen beroep kan worden ingesteld.

Uiteraard ben ik bereid technische bijstand te verlenen bij het opstellen of aanpassen van amendementen.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

BIJLAGE Van een galvanisch verbonden deelnet is sprake voor zover het deelnet zich bevindt achter één transformator. Voor kleinverbruikers gaat het dan om een deelnet achter één middenspanningsstation (een MS/LS-transformator). Het gaat dan om een wijk of een industrieterrein. Alle aansluitpunten van één onroerende zaak op een galvanisch verbonden deelnet mogen voor de berekening van het transporttarief als één aansluiting worden beschouwd, waarvoor dan dus maar één keer het capaciteitstarief hoeft te worden betaald. Dus over alle aansluitingen van het vaste net van KPN (wijkkastjes, telefooncellen) op één galvanisch verbonden deelnet hoeft maar één keer het capaciteitstarief betaald te worden. Dit geldt ook voor alle pompen en gemalen van de Gemeente Apeldoorn in één galvanisch verbonden deelnet. In een gemeente als Apeldoorn zijn er ongeveer 430 middenspanningsstations. Dit betekent dat er in de Gemeente Apeldoorn ongeveer 430 galvanisch gescheiden deelnetten zijn.

Het is dus niet zo dat gemeenten voor elke multisite aansluiting als bedoeld in artikel 1, lid 2, van de Elektriciteitswet het capaciteitstarief moet betalen. Zo heeft de gemeente Apeldoorn bijvoorbeeld 825 pompen en gemalen voor haar rioleringssysteem. Dit betekent dat er gemiddeld 2 pompen en gemalen per deelnet staan en dat dus maximaal 430 keer het capaciteitstarief hoeft te worden betaald voor deze 825 aansluitingen. Mij is gebleken dat gemeenten zich hier niet altijd van bewust zijn. Dit is ook wel verklaarbaar. De relevantie van de mogelijkheid om bij de berekening van het transporttarief, binnen één galvanisch gescheiden deelnet een aantal aansluitpunten op te tellen tot één aansluiting neemt door de invoering van het capaciteitstarief sterk toe. Op dit moment is het transporttarief grotendeels gebaseerd op het aantal verbruikte kWh’s. Het is niet relevant of deze kWh’s op één aansluiting of op drie aansluitingen zijn verbruikt. Bij de invoering van het capaciteitstarief is het wel relevant of je één keer € 125 betaalt of drie keer € 125. Het is mogelijk dat gemeenten zich nog onvoldoende bewust zijn van deze mogelijkheid. Dit geldt ook voor openbare verlichting. In de Elektriciteitswet 1998 is specifiek geregeld dat voor de toepassing van het transporttarief, een streng van lichtmasten geacht wordt te beschikken over één aansluiting. Voor een streng van lichtmasten hoeft dus maar één keer het capaciteitstarief betaald te worden. Een streng van lichtmasten is het aantal lichtmasten, niet zijnde een OV-installatie, dat wordt gevoed vanuit dezelfde laagspanningsrail in een transformatorruimte en waarover slechts één afnemer kan beschikken. Uit onderzoek is mij gebleken dat gemeenten vaak een onjuiste definitie van een streng hanteren en alle afgaande kabels achter één voedingspunt als een streng aanmerken. Deze interpretatie leidt tot een groter aantal OV-strengen (vaak 5x) en daarmee tot een te negatief beeld over de gevolgen van invoering van het capaciteitstarief.

Naar boven