31 365
Bepalingen verband houdende met de instelling van het Speciaal Tribunaal voor Libanon, mede ter uitvoering van Resolutie 1757 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 30 mei 2007

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 3 juni 2008

Wij zijn verheugd dat de vaste commissies voor Justitie en Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer bereid en in staat zijn geweest om op zo een korte termijn verslag over het voorstel van de Uitvoeringswet Speciaal Tribunaal voor Libanon uit te brengen. Het verheugt ons bovendien dat de instelling van het Speciaal Tribunaal voor Libanon (hierna: Speciaal Tribunaal) door de Tweede Kamer wordt ervaren als passend binnen de profilering van Nederland als «Legal Capital of the World» en voorts dat het wetsvoorstel over het geheel genomen met instemming wordt begroet. Graag zullen wij hieronder ingaan op de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen. Wij wijzen erop dat daar waar dit de inzichtelijkheid ten goede komt, vragen van gelijke strekking gevoegd zijn beantwoord.

Algemeen

Kosten en financiering

De leden van de CDA-fractie vragen waarom Nederland als gastland werd benaderd, terwijl de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (hierna: SGVN) op dat moment nog niet beschikte over voldoende financiële middelen voor de oprichting van het Speciaal Tribunaal en het functioneren gedurende het eerste jaar.

Hierop kan de regering antwoorden dat voor de SGVN het zekerstellen van de financiële middelen en de contacten met Nederland als toekomstig gastland twee parallelle trajecten zijn geweest. Bij de uitvoering van Resolutie 1757 van 30 mei 2007 is voor de (pro-actieve) werkwijze gekozen om alle daaruit voortvloeiende actiepunten zo veel mogelijk gelijktijdig op te pakken. Deze voortvarende werkwijze was en is noodzakelijk om het Speciaal Tribunaal binnen een redelijke termijn van start te kunnen laten gaan, hetgeen de SGVN heeft benadrukt in zijn eerste periodieke rapportage van 4 september 2007 aan de Veiligheidsraad.

Voorts dient in dit verband te worden vermeld dat de financiering van het Speciaal Tribunaal voor 49% gedragen wordt door de Libanese regering en voor 51% bestaat uit vrijwillige bijdragen van staten. Om voldoende vrijwillige bijdragen en toezeggingen van staten te ontvangen was het voor de SGVN van belang om zo spoedig mogelijk een locatie voor het Speciaal Tribunaal te identificeren, teneinde (potentiële) toekomstige donoren een zo concreet mogelijk beeld te kunnen geven van de totale kosten en voorts om kenbaar te maken dat het Speciaal Tribunaal daadwerkelijk op korte termijn van start zou kunnen gaan.

De leden van de fracties van het CDA, de SP, de VVD en de ChristenUnie vragen allen naar de huidige stand van zaken rondom de financiering van het Speciaal Tribunaal en de betekenis hiervan voor de aanvang en het functioneren van het Speciaal Tribunaal. Hiernaast vragen de leden van de CDA-fractie welke kosten er met de instelling en de looptijd van het Speciaal Tribunaal zijn gemoeid en welke al dan niet voor eigen rekening van de Nederlandse overheid komen.

Op grond van artikel 5, tweede lid, van de annex behorende bij Resolutie 1757 zal de SGVN beginnen met de oprichting van het Speciaal Tribunaal op het moment dat er voldoende financiële middelen voorhanden zijn voor de oprichting en het functioneren voor een periode van twaalf maanden, en voor de daarop volgende twee jaar toezeggingen zijn gedaan. Inmiddels is ongeveer veertig miljoen dollar voor het Speciaal Tribunaal gestort en zijn bovendien toezeggingen gedaan voor ongeveer zeventien miljoen dollar. Per jaar zal naar schatting dertig à vijfendertig miljoen dollar nodig zijn voor het functioneren van het Speciaal Tribunaal. Dit bedrag is geraamd op basis van de kosten die jaarlijks gemoeid zijn bij vergelijkbare straftribunalen die in Nederland zijn gehuisvest. Dit betekent dat thans nog extra stortingen en of toezeggingen nodig zijn voor het tweede en derde jaar van het functioneren van het Speciaal Tribunaal.

De kosten die Nederland voor zijn rekening neemt bestaan uit de kosten voor de huur van het gebouw van het Speciaal Tribunaal voor de periode van zes jaar (te weten 3,4 miljoen euro per jaar), de eenmalige kosten voor wederoplevering van het gebouw (geraamd op 500 000 euro) en de kosten voor externe beveiliging. Deze bijdrage wordt beschouwd als de bijdrage van Nederland.

Ten aanzien van de datum waarop het Speciaal Tribunaal officieel zal aanvangen met de werkzaamheden, kan worden vermeld dat dit uiteindelijk wordt bepaald door de SGVN. Dit neemt niet weg dat reeds veel voorbereidende werkzaamheden zijn verricht en nog steeds worden verricht, zoals het gereedmaken van het gebouw. In het laatste rapport van de SGVN van 12 maart 2008 zijn drie fasen geïdentificeerd (de voorbereidende fase, de opstartfase en de uitvoeringsfase) en is vastgesteld dat de voorbereidende fase van het Speciaal Tribunaal inmiddels is afgerond en is aangevangen met de opstartfase. In de laatste fase zal het Speciaal Tribunaal zijn werkzaamheden aanvangen.

De leden van de SP-fractie vragen wat de gevolgen zijn als de overeengekomen kostenverdeling, zoals vastgelegd in artikel 5 van Resolutie 1757, niet of niet tijdig wordt nagekomen.

Het antwoord hierop luidt dat de financiering van het Speciaal Tribunaal een aangelegenheid is voor de gehele internationale gemeenschap en dat het Speciaal Tribunaal niet eerder zal aanvangen dan nadat er voldoende financiële middelen aanwezig zijn voor de oprichting en het functioneren voor een periode van twaalf maanden, en toezeggingen zijn gedaan voor de daarop volgende twee jaar.

In aanvulling hierop vragen de leden van de VVD-fractie en de ChristenUnie-fractie om een toelichting met betrekking tot de geraamde kosten van bewaking en beveiliging. De leden van de VVD-fractie noemen hiernaast de kosten voor de feitelijke doorvoer en de getuigenbescherming. Ook vragen zij welke diensten hiervoor worden ingezet en welke capaciteitsinzet dit met zich meebrengt.

De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding neemt vanuit zijn verantwoordelijkheid voor het stelsel bewaken en beveiligen, namens de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, besluiten over en geeft adviezen voor de noodzakelijk geachte beveiligingsmaatregelen voor het Speciaal Tribunaal. Het gaat daarbij om de beveiliging van objecten, zoals de locatie van het Speciaal Tribunaal, en de beveiliging van een aantal personen en hun verblijfplaats. Het stelsel bewaken en beveiligen gaat daarbij uit van maatwerk. Op basis van inschattingen van de dreiging en het risico door de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdiensten, AIVD, MIVD, Politie en het ministerie van Buitenlandse Zaken, wordt een op die dreiging en het risico toegesneden pakket van beveiligingsmaatregelen samengesteld. De uitvoering van de maatregelen gebeurt door de regiopolitiekorpsen, de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging en de Dienst Specialistische Recherchetoepassingen van het Korps Landelijke Politiediensten, de Dienst Justitiële Inrichtingen en de Rijksgebouwendienst. Het is op dit moment niet duidelijk hoeveel personen in verband met hun werkzaamheden of hun optreden voor het Speciaal Tribunaal in Nederland zullen verblijven. Over de capaciteitsinzet en de kosten voor de beveiliging van deze personen is daarom weinig met zekerheid te zeggen. In algemene zin kan gemeld worden dat Nederland de kosten op zich neemt van de externe beveiliging (bijvoorbeeld eventuele persoonsbeveiliging van rechters en het aanbrengen van additionele beveiligingsmaatregelen rond de huisvestingslocatie) en dat het Speciaal Tribunaal de kosten betaalt voor de interne beveiliging (bijvoorbeeld het installeren van beveiligingsmaatregelen in de huisvestingslocatie). Verder geldt in dit verband, dat met openbaarmaking van de kosten van beveiligingsmaatregelen terughoudend moet worden omgegaan om veiligheidsrisico’s te voorkomen. Uit de kosten voor bijvoorbeeld de beveiliging van de locatie van het Speciaal Tribunaal zou immers kunnen worden afgeleid welk beveiligingsniveau wordt gehanteerd, hetgeen kan leiden tot ongewenste veiligheidsrisico’s. Wij zijn bereid de Tweede Kamer hierover vertrouwelijk te informeren in de Commissie voor de Inlichtingenen Veiligheidsdiensten.

Ten aanzien van de detentievoorziening en het transport, inclusief de bijbehorende dienstverlening, kan worden gemeld dat deze zullen worden verzorgd door de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie. De kosten van de detentie en de bijbehorende dienstverlening komen voor rekening van het Speciaal Tribunaal. De kosten van transport, inclusief de daarbij behorende bewaking, zullen worden gedragen door Nederland.

Ten aanzien van de vraag van de leden van de SP-fractie en de VVD-fractie naar de stand van zaken betreffende de benoeming van de rechters, aanklager en griffier kan het volgende worden vermeld. De SGVN heeft op 14 november 2007 de heer Daniel Bellemare uit Canada benoemd als aanklager van het Speciaal Tribunaal en tevens als commissaris van de United Nations International Independent Investigation Committee (UNIIIC). De heer Bellemare zal in een later stadium aanvangen met zijn werkzaamheden als aanklager. Verder heeft de SGVN op 4 december 2007 de rechters geselecteerd. De namen zullen, in verband met veiligheidsoverwegingen, op een geschikt moment in de (nabije) toekomst openbaar worden gemaakt. Voor de functie van de griffier is de heer Robin Vincent (Verenigd Koninkrijk) op 10 maart 2008 aangesteld. Naar verwachting zullen de griffier en enkele kwartiermakers op korte termijn naar Nederland komen om enige noodzakelijke voorbereidingen te treffen voor onder andere de huisvesting. Verder kan worden gemeld dat thans wordt geworven voor de functie van hoofd van het bureau van de verdediging.

Met betrekking tot vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie naar de stand van zaken omtrent het Zetelverdrag kan worden geantwoord dat het Zetelverdrag op 21 december 2007 te New York tot stand is gekomen (Trb. 2007, 228 en Trb. 2008, 12) en, op grond van artikel 51, eerste lid, van het Zetelverdrag juncto artikel 15, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, met ingang van dezelfde datum voorlopig wordt toegepast. Voor de achtergrond van de totstandkoming van het Zetelverdrag en de inhoud verwijzen wij naar het wetsvoorstel ter goedkeuring en de daarbij behorende memorie van toelichting dat gelijktijdig met onderhavig wetsvoorstel aan uw Kamer ter behandeling is aangeboden (Kamerstukken II 2007–2008, 31 364, nrs. 1 en 3).

Rechtsmacht en bevoegdheden

De leden van de CDA-fractie vragen om een nadere verduidelijking met betrekking tot de jurisdictie waaronder verdachten vallen.

De verdachten vallen onder de jurisdictie van het Speciaal Tribunaal. Het Speciaal Tribunaal zal, zoals bij de andere straftribunalen gebruikelijk is, celcapaciteit huren en een daarbij behorend «servicepakket» dienstverlening afnemen van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie. De detentie-unit van het Speciaal Tribunaal zal worden gevestigd op het terrein van de Penitentiaire Inrichtingen Haaglanden, locatie Scheveningen. Op de verdachten zal het detentieregime van het Speciaal Tribunaal van toepassing zijn. De medische behandeling van de gedetineerden, waaronder het nemen van een beslissing over het ingrijpen in een hongerstaking, valt ook onder de verantwoordelijkheid van het Speciaal Tribunaal.

De medische aangelegenheden zullen worden uitgevoerd door de medical officer van het Speciaal Tribunaal. De medical officer zal een Nederlandse arts zijn in dienst bij de Dienst Justitiële Inrichtingen; deze zal diensten verlenen aan het Speciaal Tribunaal als onderdeel van het eerder genoemde servicepakket. Hoewel de medical officer onder het gezag valt van de griffier van het Speciaal Tribunaal, geldt dat de medical officer gehouden is tot een eigen professionele belangenafweging aan de hand van de standaarden van zijn beroepsgroep.

De leden van de SP-fractie vragen wat tot op heden de ervaringen met andere in Nederland gevestigde tribunalen zijn met betrekking tot de omstandigheid dat Nederlandse ambtenaren soms in opdracht van een tribunaal handelingen dienen te verrichten, terwijl dit geschiedt onder verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. Voorts wordt gevraagd hoe in dit verband zal worden omgegaan met een eventueel (belangen)conflict.

Het antwoord luidt dat deze bevoegdheids- en verantwoordelijkheidsverdeling, zoals neergelegd in artikel 7 van onderhavig wetsvoorstel, voor Nederland een bekende constructie is. In dit verband kan worden gewezen op artikel 85 van de Uitvoeringswet van het Internationaal Strafhof, artikel 2 van de Uitvoeringswet van het Speciaal Hof voor Sierra Leone en de artikelen 7 en 15 van de Uitvoeringswet Joegoslaviëtribunaal. Voorts is de constructie dat Nederlandse ambtenaren in opdracht van het betreffende straftribunaal, maar onder de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie, een aantal handelingen verrichten in de praktijk goed werkbaar gebleken en voor zover bekend tot op heden niet geleid tot vermeldenswaardige uitvoeringsproblemen. Dit laat onverlet dat Nederland, de Dienst Justitiële Inrichtingen in het bijzonder, met het Speciaal Tribunaal duidelijke afspraken maakt met betrekking tot onderdelen als bijvoorbeeld vervoer en detentie.

Tenuitvoerlegging straffen van het Speciaal Tribunaal

De leden van de SP-fractie vragen waarom de regering de voorwaarde heeft gesteld dat de tenuitvoerlegging van straffen door het Speciaal Tribunaal niet in Nederland geschiedt en waarom dit ook voor de toekomst zo wordt benadrukt.

De ontwikkeling van het internationale (straf)recht en de bestrijding van straffeloosheid zijn een internationale aangelegenheid waarin naar het oordeel van de regering iedere lidstaat van de VN een eigen verantwoordelijkheid en rol dient te hebben. Nederland speelt in dit verband als gastland van inmiddels 32 internationale organisaties, waaronder het Internationaal Strafhof, het Joegoslaviëtribunaal, het Rwandatribunaal, het Speciaal Hof voor Sierra Leone en thans met het Speciaal Tribunaal voor Libanon, een grote en essentiële rol. De functie van «Legal Capital of the World» wil Nederland voor de toekomst behouden en verder versterken. De groter wordende rol, en daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheid, op het terrein van het internationale (straf)recht brengt met zich mee dat keuzes gemaakt moeten worden ten aanzien van de taken en verantwoordelijkheden die Nederland als lidstaat wenst te nemen. In dit licht is de regering van mening dat de hoedanigheid van «Legal Capital of the World» niet betekent dat Nederland ook voor ieder tribunaal de tenuitvoerlegging van straffen dient te realiseren. Wij brengen in herinnering dat Nederland reeds bij het Speciaal Hof voor Sierra Leone de voorwaarde heeft gesteld dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf elders dan in Nederland geschiedt (Kamerstukken II 2005–2006, 30 610, nr. 3, pag. 9–10). Zoals eerder aangegeven is de bestrijding van straffeloosheid en de facilitering daarvan een verantwoordelijkheid van de gehele internationale gemeenschap, waarin andere landen ook een rol moeten kunnen spelen («burden sharing»).

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarop de veronderstelling is gebaseerd dat de afwezigheid van een wettelijke bepaling voor de tenuitvoerlegging van straffen voldoende zal zijn om een klemmend beroep van het Speciaal Tribunaal, dan wel de VN, niet te honoreren. Naar het oordeel van de regering is de keuze om geen wettelijke basis voor de tenuitvoerlegging van straffen op te nemen in onderhavig wetsvoorstel ten eerste consistent met en een logische uitdrukking van de door Nederland gestelde voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de straffen niet in Nederland geschiedt. Voorts is het ontbreken van een wettelijke basis een belangrijk argument om een eventueel (klemmend) beroep van het Speciaal Tribunaal dan wel de VN, in weerwil van de gemaakte afspraken, niet te honoreren. Nu de tenuitvoerlegging van straffen naar Nederlands recht niet mogelijk is zonder wettelijke basis en de (eventuele) totstandkoming ervan de nodige tijd met zich meebrengt, kan dit naar de mening van de regering door de VN worden ervaren als een stimulans om landen te vinden die bereid zijn om de tenuitvoerlegging van door het Speciaal Tribunaal opgelegde straffen op zich te nemen.

Ten aanzien van de vraag van de leden van de fracties van het CDA, de VVD en de ChristenUnie naar de stand van zaken betreffende de lijst van landen die zich inmiddels bereid hebben verklaard om door het Speciaal Tribunaal veroordeelde personen te ontvangen, kan het volgende worden meegedeeld. Voor zover bij de regering bekend hebben zich tot op heden nog geen landen aangemeld waar veroordeelden personen hun straf kunnen uitzitten. In het Zetelverdrag is in artikel 44 expliciet bepaald dat op Nederland geen enkele verplichting rust om veroordeelden te detineren en verder dat het Speciaal Tribunaal verplicht is zo snel mogelijk werk te maken van de overdracht van veroordeelden naar derde landen in het kader van de tenuitvoerlegging van straffen. De SGVN heeft de verantwoordelijkheid die uit voornoemde verplichting voortvloeit schriftelijk bevestigd.

In de praktijk is het de verantwoordelijkheid van de griffier van het Speciaal Tribunaal om derde landen te benaderen inzake de relocatie van bedreigde getuigen en veroordeelden. De griffier is recentelijk, op 28 april 2008, met zijn werkzaamheden gestart en is bekend met de wens van Nederland dat op dit onderdeel zo spoedig mogelijk duidelijkheid wordt verschaft. Nederland zal voor het onderdeel van de overbrenging van veroordeelden naar andere landen continu de nodige aandacht vragen.

Met betrekking tot de vraag van de leden van de CDA-fractie wat er gebeurt indien de veroordeelde persoon niet onmiddellijk aan een ander land kan worden overgedragen, kan worden geantwoord dat de betreffende persoon in afwachting van zijn overdracht in dezelfde ruimte zal verblijven alwaar hij in voorlopige hechtenis heeft verbleven: de detentie-unit van het Speciaal Tribunaal op het terrein van de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie Scheveningen.

Aangaande de vraag van de leden van de VVD-fractie wat de mogelijke gevolgen zijn indien het Speciaal Tribunaal reeds operationeel wordt voordat er een staat van tenuitvoerlegging is aangewezen, kan allereerst worden opgemerkt dat de kwestie van de overbrenging van een veroordeeld persoon naar een ander land niet onmiddellijk aan de orde is bij het operationeel worden van het Speciaal Tribunaal. De praktijk van de internationale straftribunalen wijst uit dat er een behoorlijk tijdsbestek zit tussen het moment van aanvang van het strafproces en het moment van het onherroepelijke vonnis en de daarmee gepaard gaande tenuitvoerlegging. Voorts dient te worden opgemerkt dat indien er nog geen land van tenuitvoerlegging bekend is, de veroordeelde in afwachting van zijn overbrenging tijdelijk in dezelfde ruimte zal verblijven alwaar hij in voorlopige hechtenis heeft verbleven.

De leden van de SP-fractie vragen zich af op welke wijze Nederland contacten onderhoudt met de Libanese regering en andere relevante machtsfactoren in Libanon. Voorts vragen zij zich af of de regering een bijzondere rol voor zich ziet weggelegd om de interne verhoudingen in Libanon te verbeteren.

Het Speciaal Tribunaal is regelmatig onderwerp van gesprek in de reguliere contacten met Libanese bewindslieden (o.a. premier, minister van Justitie en minister van Buitenlandse Zaken) en andere Libanese politici, waaronder de oppositie. Hiernaast spant de regering zich in om in EU- en bilateraal-verband partijen te bewegen tot dialoog en overeenstemming over de verkiezing van een nieuwe president.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

De leden van de CDA-fractie vragen of alle verdachten van de aanslag op Rafiq Hariri reeds zijn aangehouden en voorts of de aanhoudingen in Libanon zijn verricht dan wel in andere landen.

Op dit moment doet UNIIIC onder leiding van aanklager Daniel Bellemare onderzoek naar de moord op Rafiq Hariri. Op dit moment is echter nog niet openbaar welke personen van deze aanslag worden verdacht. Wel is bekend gemaakt dat in Libanon vier aanhoudingen hebben plaatsgevonden in verband met de aanslag op Rafiq Hariri. De regering is niet bekend met aanhoudingen in andere landen. Het Speciaal Tribunaal zal eerst kunnen overgaan tot het uitvaardigen van arrestatiebevelen nadat de SGVN heeft bepaald dat het Speciaal Tribunaal aanvangt met de uitvoeringsfase.

Ten aanzien van de vraag van de leden van de CDA-fractie en de SP-fractie wat de achtergrond is van de (ruime) rechtsmachtbepaling van artikel 1 van het Statuut van het Speciaal Tribunaal dat bepaalt dat het Speciaal Tribunaal bevoegd is om alle aanslagen te vervolgen die hebben plaatsgevonden tussen 1 oktober 2004 en 12 december 2005 en verbonden zijn met de aanslag van 14 februari 2005, kan het volgende worden gemeld.

De Veiligheidsraad heeft gekozen voor een open formulering van de rechtsmacht van het Speciaal Tribunaal. Hoewel Nederland niet betrokken is geweest bij het opstellen van de Resolutie 1757 en derhalve niet bekend is met de precieze en volledige achtergrond ervan, lijkt de achtergrond van de open rechtsmachtbepaling logischerwijs te zijn gelegen in het feit dat de aanslag op Rafiq Hariri geen losstaande zaak is maar veeleer verband houdt met gebeurtenissen die daarvoor en daarna hebben plaatsgevonden, waardoor de regering van Libanon en de VN het wenselijk hebben geacht om een internationaal juridische grondslag beschikbaar te hebben voor de vervolging en berechting van alle zaken die in verband kunnen worden gebracht met de moord op Rafiq Hariri.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er nu al zaken zijn waarvan het wenselijk wordt geacht deze onder de rechtsmacht van het Speciaal Tribunaal te brengen. Zo ja, hoe verhouden die zaken zich in omvang tot de zaak tegen de personen die verantwoordelijk zijn voor de dood van Rafiq Hariri.

Op dit moment onderzoekt de UNIIIC in totaal twintig andere aanslagen. Hieronder bevindt zich een aantal politieke moorden gepleegd na december 2005 welke inmiddels op verzoek van de Libanese regering en met goedkeuring van de VN ook onder het mandaat van de UNIIIC zijn gebracht. Het is nog niet duidelijk of al deze zaken verband houden met de aanslag op Rafiq Hariri. In dit kader dient te worden opgemerkt dat de vraag of een zaak onder de rechtsmacht wordt gebracht van het Speciaal Tribunaal ingevolge artikel 1 van het Statuut afhankelijk is van factoren die door het Speciaal Tribunaal beoordeeld worden.

In antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie of het denkbaar is dat de periode van de overeenkomst, ingevolge artikel 21 van de annex bij het Statuut, wordt verlengd indien de Veiligheidsraad daarvoor aanleiding ziet, wordt meegedeeld dat, indien de werkzaamheden van het Speciaal Tribunaal niet zijn afgerond bij het aflopen van voornoemde periode, de duur van de overeenkomst wordt verlengd voor een periode welke in overleg met de Veiligheidsraad wordt bepaald.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe lang het Speciaal Tribunaal operationeel zal zijn; is dit verbonden met de afronding van de zaak tegen de personen die verantwoordelijk zijn voor de dood van Rafiq Hariri of ook met eventuele andere zaken die onder de rechtsmacht van het Speciaal Tribunaal kunnen worden gebracht?

Het Speciaal Tribunaal zal naar verwachting zijn werkzaamheden eerst beëindigen nadat alle onder de rechtsmacht van het Speciaal Tribunaal vallende zaken die door de aanklager zijn aangebracht, zijn berecht. Nu de rechtsmacht van het Speciaal Tribunaal niet beperkt is tot de zaak van Rafiq Hariri, is de sluiting van het Speciaal Tribunaal niet afhankelijk van de afronding van deze zaak. Thans is niet duidelijk hoeveel en welke zaken onder de rechtsmacht van het Speciaal Tribunaal zullen worden gebracht, waardoor redelijkerwijs geen uitspraak kan worden gedaan over de operationele periode van het Speciaal Tribunaal.

Artikel 11

De leden van de VVD-fractie vragen om een toelichting ten aanzien van de betekenis van de bepaling aangaande immuniteit. In het bijzonder vragen zij of dit een ruimere regeling is dan geldt bij andere tribunalen en of naar alle waarschijnlijkheid meer personen aanspraak zullen kunnen maken op immuniteit.

Zoals aangegeven in de memorie van toelichting is bij de redactie van onderhavige bepaling aansluiting gezocht bij artikel 16 van de Uitvoeringswet van het Joegoslaviëtribunaal en artikel 4 van de Uitvoeringswet van het Speciaal Hof voor Sierra Leone. De ratio van de bepalingen is dan ook eenzelfde, te weten: het waarborgen dat de aanspraken op immuniteit ingevolge het Nederlandse recht niet ruimer zijn dan op basis van het recht van het straftribunaal kan worden verkregen. Hiermee wordt voorkomen dat een verdachte zich mogelijk kan onttrekken aan de rechtsmacht van het betreffende straftribunaal door gebruikmaking van de ruimere immuniteitsregeling die het Nederlandse recht zou kennen.

In het geval van het Speciaal Tribunaal is door de regering van Libanon en de SGVN overeengekomen dat het Libanese strafrecht van toepassing is bij de vervolging en de bestraffing van de misdrijven. Het toepasselijke recht van het Speciaal Tribunaal zal derhalve bestaan uit Libanees (straf)recht en internationaal recht. Op dit moment is echter niet duidelijk welke (on)mogelijkheden het materiële recht van het Speciaal Tribunaal biedt ten aanzien van immuniteiten, waardoor geen uitspraak kan worden gedaan over de precieze reikwijdte van de immuniteitsregeling.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Naar boven