31 345
Wijziging van de Monumentenwet 1988 in verband met onder meer beperking van de ministeriële adviesplicht bij aanvragen om een monumentenvergunning

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 21 januari 2008 en het nader rapport d.d. 6 februari 2008, aangeboden aan de Koningin door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 10 december 2007, no. 07.004001, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 in verband met onder meer beperking van de ministeriële adviesplicht bij aanvragen om een monumentenvergunning, met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel strekt tot beperking van de verplichte adviesrol van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij aanvragen om een monumentenvergunning voor gebouwde monumenten, en omvat wijzigingen ten aanzien van de adviserende rol van de provincie, het schrappen van een overgangsbepaling en een beperking van de aanwijzing als beschermd monument door de minister op aanvraag.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen met betrekking tot de beweerde representativiteit van het monumentenbestand van vóór 1940 en het ontbreken van een overgangsregeling voor de lopende procedures.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 10 december 2007, nr. 07.0040000, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 21 januari 2008, nr. W05.07.0461/l, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel maar maakt een tweetal opmerkingen van inhoudelijke aard. Hieronder ga ik in op de opmerkingen van de Raad.

1. In het wetsvoorstel wordt de mogelijkheid van de minister om op grond van een daartoe strekkende aanvraag onroerende monumenten aan te wijzen als beschermd monument, beperkt tot gebouwde monumenten, vervaardigd na 31 december 1939, en archeologische monumenten.2 In verband daarmee wordt in de toelichting opgemerkt dat het monumentenbestand van vóór 1940 reeds voldoende representatief is.3

De Raad merkt op dat in het advies van de Raad voor cultuur in dit verband uiteen wordt gezet dat de representativiteit van het monumentenbestand niet objectief kan worden onderbouwd, zolang de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten geen overzicht kan geven van allerlei aspecten van het huidige monumentenbestand. In de toelichting wordt hierop niet nader ingegaan, zodat een overtuigende motivering ontbreekt voor de stelling dat het bestaande monumentenbestand vóór 1940 zodanig representatief is dat aanvragen om aanwijzing als beschermd monument kunnen worden uitgesloten.

Tegen die achtergrond adviseert de Raad de representativiteit van het bestaande monumentenbestand nader te motiveren.

1. Het bestand aan beschermde rijksmonumenten is tot stand gebracht gedurende een periode van tientallen jaren. In opeenvolgende perioden zijn de inzichten gewijzigd over de methode van inventariseren en selecteren, alsmede de informatie op basis waarvan de selectie werd uitgevoerd. Ook zijn de omstandigheden veranderd waarbinnen deze activiteiten zich afspeelden. In dit licht bezien behoeft de opmerking van de Raad voor cultuur over een representatief monumentenbestand enige nuancering. Het bestand vormt immers de neerslag van opeenvolgende beschermingsambities en bijhorende aanwijzingsprogramma’s. Daarmee is ook gezegd dat er naar huidig inzicht natuurlijk verbeteringen zijn te benoemen. Het komt voor dat monumenten of onderdelen daarvan over het hoofd zijn gezien bij eerdere inventarisaties of dat het wenselijk is om begrenzingen van monumenten aan te passen. Ook kunnen nieuwe studies en gewijzigde inzichten ertoe leiden dat nieuwe ambities ten aanzien van het monumentenbestand worden geformuleerd. Dat neemt niet weg dat met alle voorbehouden vandien de circa 52 000 beschermde rijksmonumenten als de meest beschermenswaardige werken van het totale bouwareaal kunnen worden beschouwd. Anders dan de Raad voor cultuur aangeeft, kan de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) deze stelling onderbouwen door te leveren overzichten voor verschillende aspecten van het monumentenbestand. Dat wil niet zeggen dat elk overzicht is te geven. Met name ten aanzien van monumentale waarden die niet direct zichtbaar zijn, is in het verleden niet alle informatie verzameld of vastgelegd. Ingaande op de voorbeelden die de Raad voor cultuur noemt, kan worden gesteld dat de RACM wél een overzicht kan leveren van beschermde stadsparken in Nederland. Een overzicht van beschermde vijftiende-eeuwse kapconstructies is alleen te geven na uitgebreid nader onderzoek. Overigens zullen deze kapconstructies zich naar alle waarschijnlijkheid voor het overgrote deel wel binnen beschermde monumenten bevinden.

Verder merk ik op dat gewenste verbeteringen in het monumentenbestand – ook na inwerkingtreding van het wetsvoorstel – op grond van het voorgestelde eerste lid van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 door de minister uit eigen beweging kunnen worden aangebracht.

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State heb ik de memorie van toelichting aangevuld met een overweging in bovenbedoelde zin.

2. Het wetsvoorstel bevat geen overgangsrecht, zodat zou moeten worden uitgegaan van onmiddellijke werking van het nieuwe wettelijke regime. De Raad wijst erop dat dit kan leiden tot knelpunten voor de lopende procedures inzake de aanvragen voor aanwijzing als beschermd monument uit de periode vóór 1940. De Raad adviseert daarom alsnog een overgangsregeling te treffen voor de lopende procedures.

2. Ik neem het advies van de Raad van State over om in het wetsvoorstel een overgangsregeling te treffen voor lopende procedures naar aanleiding van aanvragen om een aanwijzing van een monument als beschermd monument.

3. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

3. Ik neem de redactionele kanttekeningen van de Raad van State over.

Van de gelegenheid maak ik gebruik nog enige wijzigingen van technische en redactionele aard in het wetsvoorstel aan te brengen. De memorie van toelichting is in dit verband waar nodig aangevuld.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W05.07.0461/I met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In het in artikel I, onderdeel A, onder 2, voorgestelde nieuwe tweede lid van artikel 3 «verzoek van belanghebbenden» wijzigen in: aanvraag.

– In artikel I, onderdeel H, onder 3, de zinsnede «bedoeld in het eerste en tweede lid» vervangen door: bedoeld in het derde lid.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Artikel I, onderdeel A, onder 2.

XNoot
3

Paragraaf 1, voorlaatste alinea, van het algemeen deel van de memorie van toelichting.

Naar boven