B
nr. 2
ADVIES RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State van het Koninkrijk
d.d. 7 september 2004 en het nader rapport d.d. 6 december 2007,
aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens
de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Het advies van de Raad van State van
het Koninkrijk is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 30 juli 2004, no. 04.003031, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens
de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bij de Raad van State van het Koninkrijk
ter overweging aanhangig gemaakt het Internationaal Verdrag inzake de beperking
van schadelijke aangroeiwerende verfsystemen op schepen; Londen, 5 oktober
2001 (Trb. 2004, 44), met toelichtende nota.
Dit verdrag, tot stand gekomen onder auspiciën van de Internationale
Maritieme Organisatie, behelst een verbod op het aanbrengen of opnieuw aanbrengen
op schepen van aangroeiwerende verfsystemen waarin organische tinverbindingen
zijn verwerkt. Daarnaast mogen dergelijke verbindingen met ingang van 1 januari
2008 niet meer op schepen aanwezig zijn, tenzij er een coating is aangebracht
die weglekken ervan voorkomt. De verbodsbepalingen zijn van toepassing op
schepen die varen onder de vlag of onder het gezag van een van de verdragspartijen,
en op schepen die een haven, werf of offshore terminal van een partij aandoen.
Het verdrag voorziet in een certificeringsregeling voor schepen die niet met
de verboden tinverbindingen zijn behandeld, en in de mogelijkheid dat in de
toekomst ook beperkingen worden gesteld aan het gebruik van andere schadelijke
verfsystemen.
De Raad van State van het Koninkrijk onderschrijft de strekking van het
verdrag. Hij plaatst evenwel een kanttekening bij de mogelijkheid dat de gelding
van het verdrag beperkt blijft tot Nederland en de Nederlandse Antillen.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 30 juli
2004, nr. 04.003031, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State van het
Koninkrijk zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij
te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 7 september 2004, nr. W09.04.0400/V,
bied ik U hierbij aan.
In de toelichtende nota wordt vermeld dat de regering van Aruba zich nog
beraadt over de wenselijkheid van medegelding van het verdrag voor dat land.1
De Raad wijst erop dat het verdrag verplichtingen oplegt met betrekking
tot schepen die de Nederlandse vlag voeren (artikel 3, eerste lid, onder a);
daaronder vallen ook schepen geregistreerd in Aruba. Als de regering van Aruba
zou aangeven niet aan het verdrag gebonden te willen zijn, zou dat onduidelijkheid
met zich brengen ten opzichte van de andere verdragspartijen; het zou immers
betekenen dat er in de toekomst zowel schepen onder Nederlandse vlag varen
die aan de regels van het verdrag voldoen – en dus gecertificeerd zijn –
als schepen waarvoor dat niet het geval is. De Raad acht dit onwenselijk.
Het Koninkrijk is volkenrechtelijk gezien één entiteit, en is
verantwoordelijk voor de verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen
betreffende de zeescheepvaart waarbij het partij is.
Gelet daarop moet als uitgangspunt gelden dat nodeloze verschillen tussen
de eisen die de landen van het Koninkrijk aan de constructie en de inrichting
van zeeschepen stellen moeten worden vermeden. Bovendien zou het feit dat
er niet-gecertificeerde schepen onder Nederlandse vlag varen niet bevorderlijk
zijn voor, in de woorden van de toelichting bij het Statuut, de ’goede
naam van het Koninkrijk ter zee’.2
De Raad adviseert in de toelichting aan dit punt aandacht te besteden.
1. De Raad wijst in zijn advies op de naar zijn oordeel ongewenste
situatie die zou ontstaan als de regering van Aruba zou besluiten niet aan
het verdrag gebonden te willen zijn.
De regering van Aruba heeft inmiddels aangegeven het wenselijk te achten
dat het verdrag mede geldt voor dit land.
2. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de toelichtende nota
op enkele punten te actualiseren en te verduidelijken.
De Raad van State van het Koninkrijk geeft U in overweging goed te vinden
dat bedoeld Verdrag wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal,
aan de Staten van de Nederlandse Antillen en aan die van Aruba, nadat aan
het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.
De Vice-President van de Raad van State van het Koninkrijk,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U, mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verzoeken
mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld
van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te
leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de Staten
van de Nederlandse Antillen en aan de Staten van Aruba.
De minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. Verhagen