31 338 (R 1845)
Internationaal Verdrag inzake de beperking van schadelijke aangroeiwerende verfsystemen op schepen; Londen, 5 oktober 2001

B
nr. 2
ADVIES RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State van het Koninkrijk d.d. 7 september 2004 en het nader rapport d.d. 6 december 2007, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Het advies van de Raad van State van het Koninkrijk is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 30 juli 2004, no. 04.003031, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bij de Raad van State van het Koninkrijk ter overweging aanhangig gemaakt het Internationaal Verdrag inzake de beperking van schadelijke aangroeiwerende verfsystemen op schepen; Londen, 5 oktober 2001 (Trb. 2004, 44), met toelichtende nota.

Dit verdrag, tot stand gekomen onder auspiciën van de Internationale Maritieme Organisatie, behelst een verbod op het aanbrengen of opnieuw aanbrengen op schepen van aangroeiwerende verfsystemen waarin organische tinverbindingen zijn verwerkt. Daarnaast mogen dergelijke verbindingen met ingang van 1 januari 2008 niet meer op schepen aanwezig zijn, tenzij er een coating is aangebracht die weglekken ervan voorkomt. De verbodsbepalingen zijn van toepassing op schepen die varen onder de vlag of onder het gezag van een van de verdragspartijen, en op schepen die een haven, werf of offshore terminal van een partij aandoen. Het verdrag voorziet in een certificeringsregeling voor schepen die niet met de verboden tinverbindingen zijn behandeld, en in de mogelijkheid dat in de toekomst ook beperkingen worden gesteld aan het gebruik van andere schadelijke verfsystemen.

De Raad van State van het Koninkrijk onderschrijft de strekking van het verdrag. Hij plaatst evenwel een kanttekening bij de mogelijkheid dat de gelding van het verdrag beperkt blijft tot Nederland en de Nederlandse Antillen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 30 juli 2004, nr. 04.003031, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State van het Koninkrijk zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 7 september 2004, nr. W09.04.0400/V, bied ik U hierbij aan.

In de toelichtende nota wordt vermeld dat de regering van Aruba zich nog beraadt over de wenselijkheid van medegelding van het verdrag voor dat land.1

De Raad wijst erop dat het verdrag verplichtingen oplegt met betrekking tot schepen die de Nederlandse vlag voeren (artikel 3, eerste lid, onder a); daaronder vallen ook schepen geregistreerd in Aruba. Als de regering van Aruba zou aangeven niet aan het verdrag gebonden te willen zijn, zou dat onduidelijkheid met zich brengen ten opzichte van de andere verdragspartijen; het zou immers betekenen dat er in de toekomst zowel schepen onder Nederlandse vlag varen die aan de regels van het verdrag voldoen – en dus gecertificeerd zijn – als schepen waarvoor dat niet het geval is. De Raad acht dit onwenselijk. Het Koninkrijk is volkenrechtelijk gezien één entiteit, en is verantwoordelijk voor de verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen betreffende de zeescheepvaart waarbij het partij is.

Gelet daarop moet als uitgangspunt gelden dat nodeloze verschillen tussen de eisen die de landen van het Koninkrijk aan de constructie en de inrichting van zeeschepen stellen moeten worden vermeden. Bovendien zou het feit dat er niet-gecertificeerde schepen onder Nederlandse vlag varen niet bevorderlijk zijn voor, in de woorden van de toelichting bij het Statuut, de ’goede naam van het Koninkrijk ter zee’.2

De Raad adviseert in de toelichting aan dit punt aandacht te besteden.

1. De Raad wijst in zijn advies op de naar zijn oordeel ongewenste situatie die zou ontstaan als de regering van Aruba zou besluiten niet aan het verdrag gebonden te willen zijn.

De regering van Aruba heeft inmiddels aangegeven het wenselijk te achten dat het verdrag mede geldt voor dit land.

2. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de toelichtende nota op enkele punten te actualiseren en te verduidelijken.

De Raad van State van het Koninkrijk geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld Verdrag wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, aan de Staten van de Nederlandse Antillen en aan die van Aruba, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State van het Koninkrijk,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de Staten van de Nederlandse Antillen en aan de Staten van Aruba.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen


XNoot
1

Toelichtende nota, paragraaf 10.

XNoot
2

Officiële toelichting bij het Statuut, toelichting bij artikel 3, eerste lid, onderdeel e.

Naar boven