31 336
Interpellatie van het lid Van Bommel inzake het Europafonds

nr. 7
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 februari 2008

Conform mijn toezegging tijdens het interpellatiedebat over het Europafonds dat op 31 januari jl. plaatsvond op verzoek van het lid Van Bommel (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 48 blz. 3602–3621), zet ik in bijgevoegde notitie op hoofdlijnen uiteen op welke wijze ik de evaluatie van het Europafonds in 2008 wil vormgeven. Deze evaluatie was reeds gepland voor 2008 en zal derhalve volgens de oorspronkelijke planning doorgang vinden. De evaluatie zal uitgevoerd worden door een extern bureau, dat op basis van een Terms of Reference het onderzoek zal uitvoeren en aanbevelingen zal doen. Het is mijn voornemen om de Terms of Reference vast te stellen op basis van bijgaande notitie. Ik streef ernaar de aanbevelingen van het evaluatiebureau met mijn reactie en het volledige evaluatierapport uiterlijk dit najaar aan uw Kamer te sturen.

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

F. C. G. M. Timmermans

BIJLAGE

Opzet Europafondsevaluatie 2008

Inleiding

Op 7 juni 2006 zond de toenmalige staatssecretaris voor Europese Zaken, de heer Nicolaï, de resultaten van een onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het Europafonds over de periode 2001–2004 naar de Tweede Kamer1. De onderzoekers hadden naar aanleiding van deze evaluatie een negental aanbevelingen geformuleerd die bij de vaststelling van het beleidsvoornemen voor 2006 al dan niet gedeeltelijk overgenomen waren in de wijze waarop de uitvoering van het Europafonds vanaf dat moment plaatsvond. In zijn reactie op de evaluatie1 zette de staatssecretaris uiteen welke aanbevelingen hij al dan niet overnam, alsmede zijn beweegredenen voor dat besluit.

Een van de aanbevelingen betrof de beschikbare middelen, die over de evaluatieperiode 2001–2004 gemiddeld jaarlijks zo’n € 700 000 beliepen. Met ingang van 2006 kwam jaarlijks € 2,5 miljoen beschikbaar. Aangezien de aanbevelingen van de vorige evaluatie met ingang van 2006 geïmplementeerd zijn en het Europafonds op hoofdlijnen op dezelfde wijze functioneert in 2008 als in de periode 2006–2007, wordt ervoor gekozen deze evaluatie te laten lopen over de periode 2006–2007.

Dat heeft twee consequenties. Het betekent ten eerste dat het Europafonds over 2005 niet geëvalueerd zal worden. Dit omwille van de zuiverheid van deze evaluatie en de relevantie voor de huidige werkmethoden. Een evaluatie over 2005 wordt gezien als niet relevant voor nieuwe inzichten over de toenmalige werkwijze. Grosso modo was die namelijk destijds hetzelfde als in de periode ervoor, hetgeen logischerwijze zal inhouden dat bevindingen over 2005 in zeer grote mate overeen zullen komen zijn met bevindingen en aanbevelingen naar aanleiding van de periode ervoor. Ter illustratie hiervan: administratieve tekortkomingen (kwaliteit van opbouw van dossiers, late afsluiting van projecten e.d.) die aan het licht kwamen bij de evaluatie 2001–2004, zijn eveneens geconstateerd bij de afwikkeling van enkele projecten die in 2005 subsidie ontvingen via het Europafonds.

Een tweede consequentie is het feit dat projecten die in de eerste ronde van 2008 goedgekeurd zijn, niet meegenomen zullen worden in de evaluatie. Dit laatste vanwege het feit dat projecten die in die ronde zijn goedgekeurd, tegen de tijd dat de evaluatie uitgevoerd zal worden, voor het overgrote gedeelte nog niet afgerond zullen zijn. Wel zal de evaluatoren gevraagd worden de wijze van beoordelen van de voorstellen die in het kader van de eerste ronde 2008 zijn ingediend, mee te nemen in de evaluatie t.a.v. de beoordelingssystematiek.

In dit kader is het van belang op te merken dat, mede in het licht van de discussie tijdens het interpellatiedebat, bij subsidietoekenning in het kader van de eerste ronde van het Europafonds in 2008, bij alle goedgekeurde projecten de subsidieontvanger verplicht wordt gesteld via daartoe geëigende kanalen te communiceren dat het project (mede) tot stand is gekomen met behulp van subsidie uit het Europafonds van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Daarnaast speelt, zoals bekend, de discussie over subsidiëring van radio- en televisieproducties, waar het Commissariaat voor de Media momenteel onderzoek naar doet. In het licht van deze discussie had het ministerie van Buitenlandse Zaken de prioriteit die bij beoordeling van subsidieaanvragen de afgelopen jaren werd verleend aan massamediale projecten, reeds uit het beleidsvoornemen Europafonds 2008 geschrapt. In dat licht wordt momenteel ook bezien of de coproductierichtlijn1 aangepast dient te worden. Hoewel subsidies uit het Europafonds als zodanig niet als coproducties aan te merken zijn, is voor de beoordeling van projectvoorstellen voor de eerste ronde van Europafonds in 2008, voor een aangepaste werkwijze gekozen. Die houdt in dat projecten die producties ten behoeve van radio en/of televisie betreffen, hangende de discussie en besluitvorming over eventuele aanpassing van de coproductierichtlijn, worden aangehouden. Dit uiteraard uitsluitend indien deze aanpassing zijn beslag niet heeft gekregen vóór de termijn waarbinnen besluitvorming dient plaats te vinden over subsidieverlening (i.c. 1 april as.). Besluitvorming over deze categorie projecten zal plaatsvinden op het moment dat volledige duidelijkheid over aanpassing van de regelgeving bestaat.

Onderzoeksvragen

Gelijk de vorige evaluatie is het doel van de geplande evaluatie om inzicht te krijgen in de doeltreffendheid en doelmatigheid van projecten die zijn ondersteund met middelen van het Europafonds en de doelmatigheid van het beheer van het fonds.

Daarbij wordt uitgegaan van het centrale doel van het fonds om initiatieven van organisaties en personen te steunen die een bijdrage leveren aan de voorlichting en meningsvorming bij het Nederlands publiek over het Europese integratieproces en de Nederlandse positie in dezen.

De negen onderzoeksvragen zoals geformuleerd in de Terms of Reference worden als onverminderd relevant voor de huidige situatie gezien. De onderzoeksvragen komen terug in de aanbevelingen die de onderzoekers deden in hun eindrapport. Deze negen aanbevelingen2 en de reacties daarop van de staatssecretaris2 richtten zich op de verbetering van de prestaties op programmaniveau, de wijze van besluitvorming, het projectbeheer, de relatie met subsidieontvangers, de doelstelling van het fonds en het beleid t.a.v. doelgroepen. Daar waar destijds is aangegeven dat een aanbeveling overgenomen zou worden, zal onderzocht worden of en zo ja op welke wijze, de aanbeveling geïmplementeerd is. Indien een aanbeveling niet is overgenomen, zal worden bekeken of dat inderdaad terecht is gebeurd en, indien dit niet het geval is, of de aanbeveling alsnog geïmplementeerd zou moeten worden.

Recente ontwikkelingen

De vragen over de werking van het Europafonds die door meerdere fracties van de Tweede Kamer naar voren werden gebracht tijdens het eerder genoemde interpellatiedebat, zullen integraal deel uitmaken van het onderzoek. Ten einde zo goed mogelijk recht te doen aan de zorgen en vragen van de Tweede Kamer die tijdens dat debat naar voren werden gebracht, zal het volledige verslag van dat debat integraal als bijlage bij de Terms of Reference worden gevoegd.

Aangezien de tijdens het debat ingediende moties deel uitmaken van het verslag, zullen de onderzoekers zich ook daar van op de hoogte stellen. Dit laatste onafhankelijk van de vraag of de moties aangenomen zijn of niet3. Overigens betekent dit niet dat bijvoorbeeld aan de onderzoekers gevraagd zal worden «of het Europafonds opgeheven moet worden» (ref. motie De Roon, TK 2007–2008, 31 336, nr. 4). Wel zal de vraag of subsidieverlening aan politieke partijen of daaraan gelieerde organisaties, subsidiering van RTV-producties of projecten van journalistieke aard aansluit bij beleid en regelgeving en zinvol is, meegenomen worden in deze evaluatie. Hetzelfde geldt voor de tijdens het debat geuite wens om bij de goedkeuring van projectvoorstellen te streven naar «meer balans», ten einde meer evenwicht te krijgen tussen vermeende pro-, dan wel anti-Europese of euro-kritische projecten in de lijst van goedgekeurde projecten.

Door het verslag deel uit te laten maken van de Terms of Reference zullen de onderzoekers in staat zijn zo goed mogelijk zich op de hoogte te stellen van de overwegingen die ten grondslag lagen aan het indienen van de moties tijdens het interpellatiedebat. Het verslag zal mede richting geven aan de uitwerking van de opzet en uitvoering van het evaluatieonderzoek.

Werkwijze

Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen zullen, net als bij de vorige evaluatie het geval was, allereerst alle goedgekeurde en alle afgewezen projecten geïnventariseerd worden. Dit ten einde projecten, doelstelling, thema, doelgroep, financiële omvang en uitvoerder in kaart te brengen. De evaluator zal op basis hiervan en de hierboven geschetste onderzoeksvragen, een plan van aanpak opstellen, dat ter goedkeuring aan het ministerie zal worden voorgelegd. Net als bij de vorige evaluatie zal een begeleidingscommissie worden opgezet. De taak van deze commissie is de kwaliteit van de evaluatie te bewaken, onder meer door het plan van aanpak en het concept evaluatierapport van commentaar te voorzien. De externe evaluatoren zijn verantwoordelijk voor het evaluatierapport. Nadat de Terms of Reference door de staatssecretaris voor Europese Zaken vastgesteld zijn, wordt aan minimaal drie externe evaluatiebureaus een offerte aangevraagd. Een criterium voor selectie van de bureaus is dat deze onafhankelijk zijn van belanghebbende partijen en het object van evaluatie.

Budget

Het voor de evaluatie 2001/2004 beschikbare budget was 20 000 euro. Aangezien het budget van het Europafonds en daarmee het aantal en de omvang van de projecten enkele malen groter is dan in de hiervoor liggende periode, is ervoor gekozen meer middelen te reserveren. Niet alleen wordt hiermee tegemoet gekomen aan het ruimere budget van het Europafonds, ook is de onderzoeksopdracht ruimer geformuleerd dan voor de periode 2001–2004 het geval was. Met name het analyseren en toepassen van de politieke context op de evaluatie stelt hoge eisen aan de kwaliteit van de onderzoekers, hetgeen een ruimer budget rechtvaardigt. Daarnaast zal, mede als gevolg van de wens van de Tweede Kamer, de onderzoekers gevraagd worden een rapport uiterlijk dit najaar nog vast te stellen. Voorkomen moet worden dat het thans beschikbare budget een richtlijn wordt voor het indienen van offertes. Aangezien het proces van opvragen van offertes zuiver gehouden moet worden, is ervoor gekozen in dit stadium het te laten bij de constatering dat de kosten voor deze nieuwe evaluatie waarschijnlijk hoger zullen uitvallen dan die van de evaluatie over 2001–2004. Uiteraard zal de uiteindelijke begroting in die context en binnen de grenzen van het redelijke worden vastgesteld.


XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 303, nr. 22.

XNoot
1

Brief van de minister-president, minister van Algemene Zaken aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over aanwijzingen inzake coproducties en andere omroepprogramma’s (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 200 III, nr. 21).

XNoot
2

Evaluatie Europafonds (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 303, nr. 22, p. 3 en verder)

XNoot
3

Van de zes ingediende moties is de motie Ten Broeke (TK 2007–2008, 31 336, nr. 5) aangehouden, de overige vijf moties zijn na stemming afgewezen.

Naar boven