31 335
EU-trendrapport 2008

nr. 4
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 20 mei 2008

De commissie voor de Rijksuitgaven1 heeft een aantal vragen aan de Algemene Rekenkamer voorgelegd over het rapport «EU-trendrapport 2008» (Kamerstuk 31 355, nr. 1).

De Algemene Rekenkamer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 20 mei 2008.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Aptroot

De griffier van de commissie,

Groen

1

Wat vindt de Algemene Rekenkamer van de aanbeveling van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) over het inperken van de geprivilegieerde status van Structuurfondsen (blz. 43)?

Het inperken van de geprivilegieerde status van structuurfondsen betekent in de opvatting van de AIV een inperking van de huidige praktijk, waarbij uitgaven vanuit de structuurfondsen in ruime mate worden doorgeschoven naar het einde van de tijdspanne van de financiële perspectieven. Met deze inperking kan volgens de AIV opeenhoping en bestedingsdwang worden voorkomen.

Wij delen de opvatting van de AIV dat voorkomen moet worden dat structuurfondsgelden pas aan het einde van de periode worden uitgegeven. Dit komt een beheersbare, efficiënte en effectieve inzet van de Europese middelen en van de gelden die als nationale cofinanciering worden ingezet, ten goede.

2

Wat kan er beter bij de politieke verklaring van het overkoepelende Syntheseverslag? (p. 8)

Eén van de belangrijkste onderbouwende elementen voor de verklaring bestaat uit het – door de directeur-generaal getekende – jaarlijkse activiteitenverslag van elk directoraat-generaal van de Europese Commissie, inclusief de daarbij geformuleerde voorbehouden. De politieke verklaring bij het Syntheseverslag zou aan kracht winnen als het de inhoud van de voorbehouden weerspiegelt. Verder zouden de voorbehouden op een meer uniforme wijze moeten worden onderbouwd, zowel qua vorm als qua inhoud. Ook dienen de activiteitenverslagen meer inzicht te geven in bijvoorbeeld de inzet en resultaten van controles in de lidstaten en van de interne audit van de directoraten generaal zelf.

Een laatste verbeterpunt betreft de ondertekening van het Syntheseverslag. Dit gebeurt in de huidige situatie niet door de politiek verantwoordelijke Europees Commissaris of door de voorzitter van de Europese Commissie. Pas als dit wel het geval is, neemt de Europese Commissie daadwerkelijk verantwoordelijkheid.

3

Wat wordt er aan gedaan om de fouten zo aan te pakken dat binnen de geoorloofde percentages wordt gebleven? (p. 8)

Wij zijn van mening dat er meer gedaan kan worden om fouten te voorkomen. Bij programma’s die worden uitgevoerd in gedeeld beheer tussen de Europese Commissie en de lidstaten, zoals bij het landbouwbeleid en de structuurfondsen, dienen de Europese Commissie en de nationale autoriteiten – in goed overleg met elkaar en bij voorkeur meteen bij aanvang van een nieuwe subsidieperiode – betere «guidance» te ontwikkelen over hoe de diverse regels, bijvoorbeeld over de aanbestedingsprocedures, moeten worden geïnterpreteerd.

Vervolgens zouden de betreffende nationale autoriteiten hun toezicht op de uitvoering zodanig moeten inrichten dat fouten tijdig kunnen worden ontdekt en dat ze (na aan Brussel te zijn gemeld als onregelmatigheid) op de juiste wijze worden opgelost.

4

Kunt u ingaan op de verschillen bij de interpretatie en melding van onregelmatigheden? (p. 8)

Uit het onderzoek van de werkgroep Structuurfondsen van nationale rekenkamers blijkt onder andere dat een aantal lidstaten (Duitsland, Estland, Hongarije, Ierland, Litouwen, Nederland, Polen en het Verenigd Koninkrijk) met de Europese Commissie van mening verschilt over de definitie van een onregelmatigheid en over de regels voor het al dan niet melden ervan.

Bovendien wordt het begrip «onregelmatigheid» tussen en ook binnen de verschillende lidstaten niet eenduidig geïnterpreteerd. Een aantal lidstaten (Duitsland, Estland, Finland, Hongarije, Portugal, Polen, Slowakije en het Verenigd Koninkrijk) heeft een centrale interpretatiefunctie ingesteld, om een eenduidige toepassing te bevorderen. In lidstaten waar de interpretatie vooral decentraal plaatsvindt (zoals in Nederland), wordt het begrip en daarmee de Europese regelgeving door de diverse beheersautoriteiten verschillend en niet volledig toegepast.

Ook wat de melding van onregelmatigheden bij de Europese Commissie betreft zijn verschillen tussen lidstaten zichtbaar. Zo vinden in verscheidene lidstaten (financiële) correcties plaats zonder dat de onregelmatigheid ooit wordt gemeld aan de Europese Commissie (Duitsland, Estland, Ierland, Nederland, het Verenigd Koninkrijk).

Ook het type onregelmatigheid dat wordt gemeld kan verschillen. Duitsland en Nederland hebben bij sommige structuurfondsprogramma’s hoofdzakelijk faillissementen gemeld, terwijl Finland faillissementen waarbij geen sprake was van (bewezen) fraude, níet heeft gemeld. De melding van onregelmatigheden vindt in de meeste lidstaten centraal plaats. In een aantal lidstaten gebeurt dat echter via verscheidene instanties (Nederland, Finland, Tsjechië).

Meer informatie over het onderzoek van de werkgroep Structuurfondsen is opgenomen op p. 68–69 van het EU-trendrapport 2008.

5

Waarom kan er geen uniformiteit worden gecreëerd bij de interpretatie en melding van onregelmatigheden? (p. 8)

De uitvoerders van EU-programma’s in de lidstaten krijgen niet in alle opzichten voldoende en uniforme «guidance» van de Europese Commissie en van de desbetreffende nationale autoriteiten. Daar komt bij dat nationale autoriteiten eigen interpretaties van de regels voor melding hanteren, met eigen uitvoeringsvoorschriften. Als gevolg daarvan kan het voorkomen dat één land een bepaald type onregelmatigheid wel meldt, en een ander land niet.

Zie ook de antwoorden op vragen 3 en 4.

6

Hoe kan het inzicht in beleidsresultaten worden verbeterd? (p. 9)

Om inzicht te krijgen in de resultaten van EU-beleid moeten de doelstellingen ervan vooraf helder zijn omschreven en uitgewerkt in concrete indicatoren. Deze indicatoren moeten informatie verschaffen over de beoogde prestaties (output) en effecten (impact) van het beleid. Van groot belang is dat de indicatoren daadwerkelijk relevant zijn. Dat wil zeggen: zeggen ze iets over de mate waarin het doel bereikt is? De indicatoren dienen ook te zijn voorzien van realistische streefwaarden. Aan de hand van een (in omvang beperkte) set aan indicatoren kan achteraf worden bepaald of de doelen van het beleidsprogramma zijn behaald.

In het EU-trendrapport 2007 (p. 164–168) hebben wij de indicatoren beoordeeld die in de Nederlandse structuurfondsprogramma’s worden gehanteerd. Vaak blijken deze indicatoren om diverse redenen ontoereikend: er is geen (logisch) verband tussen de indicator en het beoogde doel, de indicator is te vaag, streefwaarden ontbreken, of de indicator geeft input- in plaats van outputinformatie.

Ten slotte is het van belang dat er, als de beleidsresultaten worden geëvalueerd, ook aandacht wordt besteed aan de vraag of de beleidsinformatie relevant en betrouwbaar is.

7

Wat verstaat u onder middellange termijn? (p. 11)

Echte harmonisatie van de regels voor rapportage die gelden voor de verschillende geldstromen kan pas vorm krijgen op het moment dat de huidige periode van financiële perspectieven 2007–2013 is afgelopen. De onderhandelingen over de meerjarenbegroting voor de nieuwe periode zullen de komende jaren worden gevoerd.

Naar onze mening zou het vóór 2013 – op middellange termijn – al mogelijk moeten zijn om enige wijzigingen tot stand te brengen. Daartoe is dan wel nodig dat de lidstaten tussen nu en 2013 consequent elk jaar bij de Commissie aangeven welke nadelige gevolgen zij ondervinden van de huidige verschillen in rapportage- en controlemomenten voor hun mogelijkheden om op een goed afgewogen en efficiënte wijze verantwoording af te leggen.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Vendrik (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Weekers (VVD), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Aptroot (VVD), Voorzitter, Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Luijben (SP), Van der Veen (PvdA), Kalma (PvdA), Van Gerven (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), Van Dijck (PVV), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Heijnen (PvdA), Tang (PvdA), Vos (PvdA), Ondervoorzitter en Vacature (algemeen).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Gent (GL), Roemer (SP), Van der Burg (VVD), Jonker (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Van Beek (VVD), Boekestijn (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van der Ham (D66), Gerkens (SP), Vermeij (PvdA), Kuiken (PvdA), Vacature (algemeen), Vacature (CDA), Anker (CU), De Roon (PVV), Irrgang (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA), Besselink (PvdA), Depla (PvdA) en Mastwijk (CDA).

Naar boven