31 322 Kinderopvang

Nr. 215 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 juni 2013

In de bijlage bij de brief (Kamerstuk 31 322 nr. 214) over het Ontwerpbesluit Tegemoetkoming kinderopvangtoeslag van 7 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkelingen in het eerste kwartaal aangaande het gebruik en aanbod van kinderopvang, en de gemiddelde uurprijs. De arbeidsparticipatiecijfers over het eerste kwartaal waren op dat moment niet beschikbaar. Inmiddels beschik ik over de desbetreffende cijfers en informeer ik u in deze brief over de ontwikkeling in de arbeidsparticipatie van vaders en moeders in de eerste drie maanden van 2013.

Netto arbeidsparticipatie vrouwen en mannen

De ongunstige ontwikkeling van de werkgelegenheid is terug te vinden in ontwikkeling van de arbeidsparticipatie. In het eerste kwartaal van 2013 is de arbeidsparticipatie van vrouwen en mannen respectievelijk met 0,7 en 1,6 procentpunten gedaald. Tabel 1 en 2 laten de ontwikkeling in de arbeidsparticipatie zien voor respectievelijk vrouwen en mannen.

De arbeidsparticipatie van vrouwen is over de hele linie gedaald. De sterkste afname treedt op bij vrouwen tussen 25 en 35 jaar (van 77,9% naar 76%). De arbeidsparticipatie van moeders met jonge kinderen is gedaald van 71,5% naar 70,4%. Binnen deze groep manifesteert de daling zich het sterkst bij alleenstaande moeders. De arbeidsparticipatie van alleenstaande moeders is gedaald van 63% naar 60,9%.

Tabel 1: netto arbeidsparticipatie vrouwen en moeders met jonge kinderen (in%)

Netto arbeidsparticipatie

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

1e kw 2013

Vrouwen 15–65

55,2

57,3

59,2

59,7

59,7

60,2

60,6

59,9

Vrouwen 25–35

75,4

77,1

79,2

79,1

79,2

78,4

77,9

76

Vrouwen 35–45

67,9

71

73,2

74,4

74,3

74

73,5

73,4

Moeders (lid van ouderpaar)

62,3

65,6

68

69,1

69,7

70,5

71

70,5

Alleenstaande moeder

57

59,6

63,3

63,3

63,8

64,6

63

60,9

Moeders met jonge kinderen (0–12 jaar)

63,3

66,2

69,4

70,4

70,6

71,1

71,5

70,4

Bron: CBS

Ook bij mannen is de afname van de arbeidsparticipatie het grootst in de leeftijdsgroep 25–35 jaar (van 85,3% naar 82,9%). De arbeidsparticipatie van vaders met jonge kinderen is gedaald van 93,2% naar 91,2%.

Tabel 2: netto arbeidsparticipatie mannen en vaders met jonge kinderen (in%)

Netto arbeidsparticipatie

2009

2010

2011

2012

1e kw 2013

Mannen 15–65

75,9

74,5

74,2

73,7

72,1

Mannen 25–35

89,5

87,8

86,3

85,3

82,9

Mannen 35–45

92,0

90,7

90,0

88,9

86,9

Vaders (lid van ouderpaar)

92,4

91,7

91,8

91,4

90

Alleenstaande vader

80,9

79,8

80,5

79,3

77,4

Vaders met jonge kinderen (0–12 jaar)

94,2

93,3

93,4

93,2

91,2

Bron: CBS

Ontwikkeling arbeidsduur vrouwen met kinderen

Tabel 3 laat de ontwikkeling zien in het aantal gewerkte uren door vrouwen met een jongste kind tussen de 0–3 jaar en met een jongste kind tussen de 4–11 jaar. Het aantal vrouwen met een kind tussen de 0–3 jaar en een baan van minder dan 23 uur is gestegen, terwijl het percentage van deze vrouwen met een baan van meer dan 24 uur is gedaald. Bij de huishoudens met een jongste kind in de leeftijd 4–11 jaar is het aantal vrouwen met een baan tussen de 12 en 23 gedaald, terwijl het percentage van deze vrouwen met een baan van meer dan 24 uur is gestegen.

Tabel 3: arbeidsduur vrouw in % van huishoudens waarbij beide ouders werken
   

2011

2012

1e kw 2013

% huishoudens waarvan het jongste kind in de leeftijd 0–3 is, waarvan beide ouders, 15–64 jaar, werken (1 uur of meer per week)

0–12 uur werkzaam

6,3

6,3

6,4

12–23 uur werkzaam

30,5

27,5

28,4

24 en meer uur werkzaam

63,4

66,2

65,2

% huishoudens waarvan het jongste kind in de leeftijd 4–11 is, waarvan beide ouders werken (1 uur of meer per week)

0–12 uur werkzaam

9,5

9,4

9,7

12–23 uur werkzaam

42,3

40,2

38,2

24 en meer uur werkzaam

48,2

50,5

52,1

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Naar boven