31 322
Kinderopvang

nr. 10
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 11 maart 2008

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, de algemene commissie voor Jeugd en Gezin2, de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid3, de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport4 en de algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie5 hebben op 7 februari 2008 overleg gevoerd met staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 13 juli 2007 met diverse rapporten over de eerstelijnstoezicht in de kinderopvang (28 447, nr. 143) en het verslag van een schriftelijk overleg hierover (28 447, nr. 150);

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 22 november 2007 inzake gastouderopvang (28 447, 151);

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 21 december 2007 inzake wachtlijsten kinderopvang (OCW080008);

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 21 december 2007 inzake resultaten van het bestuurlijk overleg met de VNG en GGD Nederland over controle kwaliteit kinderopvang (31 200 VIII, nr. 130);

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 18 januari 2008 inzake IWI-rapporten over eerstelijnstoezicht in de kinderopvang (31 322, nr. 2);

– de brief van staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 17 januari 2008 inzake Nieuw Convenant Kinderopvang (Kamerstuk 31 322, nr. 1).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD) maakt zich zorgen over de tegenvaller van 300 mln. op de post kinderopvang op de OCW-begroting. Heeft de staatssecretaris inmiddels met de minister van Financiën gesproken over extra geld? Als dat nu niet wordt geregeld, blijkt bij de begroting voor het volgend jaar wellicht dat ouders meer moeten gaan betalen voor de kinderopvang. Dat moet voorkomen worden; het succes van de kinderopvangregeling mag niet de ondergang van diezelfde regeling tot gevolg hebben.

In de kinderopvang vormen de wachtlijsten een groot probleem. Deze zijn vaak onbetrouwbaar omdat ouders hun kinderen voor meerdere opvangplekken aanmelden en zich vervolgens niet altijd afmelden als zij ergens plek hebben gevonden. Het beheren van de wachtlijsten vergt ook de nodige capaciteit. Een onconventionele, creatieve oplossing is het gewoonweg afschaffen van de wachtlijsten. Ouders kunnen hun kind dan inschrijven bij de opvangorganisatie van hun keuze, ondertekenen een contract en na enige tijd komt de gereserveerde opvangplek vrij en kunnen zij daarvan gebruikmaken.

Op het punt van de innovatieve kinderopvang is onrust ontstaan in het veld. Het kabinet heeft de uitvoering van de motie-Blok uit 2001 (28 000 XVI, nr. 59) ter hand genomen door bij wijze van experiment in de gastouderopvang de opvang van zes kinderen (voorheen vier kinderen) naast de eigen kinderen toe te staan. Dat experiment zou tot 2009 duren en met een evaluatie worden afgerond. Onlangs is echter besloten dat vanaf april 2008 weer slechts vier kinderen in een gastoudergezin mogen worden opgevangen. De staatssecretaris verandert daarmee halverwege de wedstrijd de spelregels. Veel ouders komen hiermee voor een probleem te staan want hun plek in het gastoudergezin vervalt. Het is verder niet in het belang van de kinderen zelf om van opvangplek te veranderen. Hoe is dit besluit te verdedigen?

In het convenant dat onlangs is gesloten tussen kinderopvangorganisaties, werkgevers en ouderorganisaties zijn de kwaliteitseisen aangescherpt, met name voor gastouders. Sommige van die eisen zijn echter overdreven; het is lang niet altijd nodig dat een gastouder in het bezit is van een EHBO-diploma, zeker niet als het om een oma gaat die op haar kleinkind past. Ook het voornemen om op de gestelde eisen te gaan controleren, schiet zijn doel voorbij. Internetbureaus maken intussen ongecontroleerd handig gebruik van subsidies om zich te verrijken.

Mevrouw Langkamp (SP) constateert dat de groei in de kinderopvang soms tot problemen leidt op het punt van kwaliteit. Er is wildgroei gaande onder internetbureaus die tegen betaling gastouders registreren, en daarvoor subsidie ontvangen, maar niet controleren op de kwaliteit. De misstanden zijn het gevolg van marktwerking en experimenteren met de kwaliteit. In het inmiddels gesloten convenant zijn vooral de regels voor gastouders en innovatieve gastouders aangescherpt. De markt reguleert zich blijkbaar niet vanzelf.

In het convenant is het protocol kindermishandeling en de eis van een EHBO-diploma neergelegd. Hoewel het positief is dat op deze manier veel nadruk wordt gelegd op de kwaliteit, heeft het convenant tot veel protest geleid. Vanwege het besluit om gastouders niet meer dan vier kinderen te laten opvangen, vrezen gastouderbureaus voor hun voortbestaan en zijn ouders bang dat de opvang van hun kind komt te vervallen. Veel van de vastgestelde eisen werden echter al door gastouderbureaus nageleefd.

Het gevaar van het verzet tegen het convenant is dat de legitimiteit ervan in het geding komt. De vraag is of kwaliteitseisen onderwerp moeten zijn van een convenant. Is het niet beter om die bij wet vast te leggen? Denkt de staatssecretaris dat het convenant voldoende draagvlak heeft? Kan zij toezeggen dat met verruiming van de kwaliteitseisen niet meer geëxperimenteerd zal worden?

Vanaf april 2008 wordt op de nieuwe regels gecontroleerd, maar evaluatie van het experiment met innovatief gastouderschap vindt pas aan het einde van het jaar plaats. Er moet rekening worden gehouden met de verwachtingen die daarmee gewekt zijn en met de opvangplaatsen die daarmee tot stand gebracht zijn. Is het mogelijk om een latere ingangsdatum te kiezen voor het convenant? Hoe denkt de staatssecretaris over het compromisvoorstel dat de ouderorganisatie BOinK heeft gedaan in relatie tot de gastouderopvang?

De Inspectie Werk en Inkomen wordt ondergebracht bij de onderwijsinspectie. In het onderwijs wordt gewerkt met «proportioneel toezicht»; de mate van toezicht wordt daarbij afgestemd op de positieve dan wel negatieve ervaringen met een school. Is de staatssecretaris het ermee eens dat in de kinderopvang jaarlijkse, fysieke aanwezigheid van de onderwijsinspectie noodzakelijk is? Kan zij garanderen dat daaraan niet getornd wordt? Wanneer komt er één loket voor de vier verschillende inspectiediensten die zich met de controle op de kinderopvang bezig houden?

Gemeenten worden geacht de regels binnen de kinderopvang te handhaven. De meeste gemeenten hebben beleid vastgesteld voor toezicht en handhaving. Het handhavingsbeleid verschilt echter per gemeente omdat een landelijk kader ontbreekt. De werkgevers van de MOgroep en de oudervereniging BOinK pleiten voor uniform toezicht en handhaving zodat alle kinderopvangondernemers op dezelfde manier worden beoordeeld en de sancties voor iedereen gelijk zijn. Is de staatssecretaris bereid om dat te regelen?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA) merkt op dat gastouderopvang onder de Wet kinderopvang valt. Ouders hebben er recht op dat de kwaliteit van deze vorm van opvang goed is. In dat verband is het logisch dat er kwaliteitseisen aan gastouderopvang worden gesteld. De Kamer heeft de staatssecretaris ook gemaand om de kwaliteit van de gastouderopvang te borgen. De staatssecretaris heeft daar adequaat op gereageerd door een AMvB te nemen, gebaseerd op het convenant dat binnen de sector van de kinderopvang is gesloten.

Het is positief dat het aantal kinderen dat in de gastouderopvang wordt toegestaan, wordt beperkt. Logischerwijs kan een moeder van twee kleine kinderen niet passen op nog drie of vier kinderen die jonger dan vier jaar zijn. In de reguliere kinderopvang geldt een soortgelijke eis; voor kinderen van nul tot vier jaar moet op iedere vier kinderen minimaal één professionele leidster aanwezig zijn. Aangezien de overheid de kosten voor gastouderopvang voor een deel vergoedt, mag de overheid daar eisen aan stellen.

Op de afspraken in het convenant zijn veel negatieve reacties gekomen. Gastouders vrezen kinderen te moeten wegsturen en als gevolg daarvan hun investeringen in opleiding en huisvesting niet te kunnen terugverdienen. Ouders zijn bang opvang van hun kinderen kwijt te raken. Heeft de staatssecretaris rekening gehouden met deze gevolgen bij het opstellen van de AMvB? Hoeveel kinderen hebben als gevolg van de AMvB vanaf 1 april wellicht geen plek meer? Kan voor die kinderen tijdig een vervangende plek worden gevonden? De AMvB wordt op 1 april aanstaande, dus op zeer korte termijn, van kracht. Is de staatssecretaris bereid om in gesprekken met de GGD en andere toezichthoudende instanties aan te geven dat de eerste tijd soepel moet worden omgegaan met de nieuwe eisen? Overigens moet wel duidelijk zijn dat uiteindelijk aan de voorwaarden moet worden voldaan.

Het is positief dat de onderwijsinspectie wordt ingeschakeld als tweedelijns toezichthouder. Hoe wordt invulling gegeven aan dat toezicht?

In een vorig overleg is gesproken over de mogelijkheid om de gemiddelde wachttijd in de buitenschoolse opvang terug te brengen naar drie maanden. Kan de staatssecretaris aangeven wat de stand van zaken is op dat punt?

Een aantal kinderopvangorganisaties schijnt verruimde openingstijden standaard door te berekenen aan alle klanten, ook als zij daar geen gebruik van maken. De overheid betaalt daaraan mee. Welke maatregelen heeft de staatssecretaris op dit punt in gedachten?

Een gezin dat in Nederland woont, waarvan de ouders over de grens werken, in België of Duitsland, schijnt volgens de Nederlandse wetgeving geen recht te hebben op kinderopvangtoeslag. Volgens Europese wetgeving is daar echter wel recht op. Kan de staatssecretaris helderheid hierover verschaffen?

De heer Van der Staaij (SGP) verbaast zich over de in vergelijking met het peuterspeelzaalwerk disproportionele aandacht voor de kinderopvang. Van de peuterspeelzalen wordt steeds meer professionalisering verwacht, maar in tegenstelling tot de kinderopvang worden daar nauwelijks middelen voor vrijgemaakt. Is er door de subsidiëring van de kinderopvang zelfs niet sprake van oneerlijke concurrentie in relatie tot de peuterspeelzalen? Is het kabinet bereid om het peuterspeelzaalwerk financieel te versterken?

Kleinschalige kinderopvang en veel persoonlijke aandacht voor kinderen zijn uitgangspunten in de gastouderopvang. Gastouders zijn vaak heel gemotiveerd en goed gekwalificeerd om kinderen op te vangen. Is het in dat verband noodzakelijk om het maximumaantal op te vangen kinderen terug te brengen naar vier? Wat zijn de consequenties van deze eis, in het bijzonder voor de minder bevolkte gebieden in Nederland, waar innovatief gastouderschap een uitkomst is?

De staatssecretaris heeft eerder bij brief aangegeven dat de experimenten met innovatieve gastouderopvang tot april 2009 doorlopen en dat een halfjaar voor de afloop een evaluatie wordt gedaan. Wat heeft de staatssecretaris doen besluiten om tussentijds wijzigingen aan te brengen? Op deze manier kan geen eerlijke evaluatie van de innovatieve gastouderopvang plaatsvinden. Bovendien komen veel gastouders waarschijnlijk in de problemen door deze maatregel. Wat gebeurt er met de gastouders die op dit moment meer kinderen opvangen dan het vastgestelde maximumaantal? Verwacht de staatssecretaris tekorten aan opvangplaatsen op het moment dat de maatregel van kracht wordt?

De zelfstandige gastouderopvang wordt niet onder de Wet kinderopvang gebracht. Kan de staatssecretaris aangeven wat haar argumenten daarvoor zijn? Budgettaire aspecten zijn onvoldoende reden om het idee af te wijzen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie) benadrukt dat ouders altijd de eindverantwoordelijkheid dragen ten aanzien van hun kinderen. Zij is verder van mening dat niet alleen ouders die formele opvang kiezen daarvoor gecompenseerd moeten worden, maar ook ouders die voor informele opvang of niet voor opvang kiezen.

De staatssecretaris informeert de Kamer binnenkort over de stand van zaken ten aanzien van de wachtlijsten in de kinderopvang. Kan zij daar een voorschot op nemen?

De nieuwe eisen, neergelegd in het convenant, zijn verbazingwekkend. Wat is de noodzaak daarvan? Hoe kan aanscherping van de kwaliteitseisen leiden tot een betere naleving daarvan? Is het niet beter om de aandacht te verleggen naar de handhaving en het toezicht? Waarom heeft de staatssecretaris zo snel na het aanscherpen van het vorige convenant aangestuurd op een nieuw convenant?

De vraag is hoe representatief de brancheorganisaties zijn. Vertegenwoordigen zij ook de gastouderbureaus? Er schijnt sprake te zijn van afbakening en monopolistisch gedrag.

Door het verhogen van de kwaliteitseisen wordt het ouders onnodig moeilijk gemaakt om de kosten voor opvang van de kinderen door bijvoorbeeld familie vergoed te krijgen. Het is vreemd dat een oma een cursus zou moeten volgen voordat zij op haar kleinkind mag passen. Welke alternatieven hebben ouders die door het nieuwe convenant geen gebruik meer kunnen maken van familieleden als gastouders? Hoe ziet de staatssecretaris de eindverantwoordelijkheid van ouders met betrekking tot de kwaliteit van de door hen ingeschakelde opvang?

Met het convenant worden de administratieve lasten zwaarder, ook voor goed functionerende gastouderbureaus. Dat verhoudt zich niet met de ambitie van het kabinet om de administratieve lastendruk terug te dringen. Waarom wacht de staatssecretaris de evaluatie van de experimenten met innovatief gastouderschap niet af? Wanneer vindt die evaluatie plaats?

Het kabinet stelt hoge participatiedoelstellingen. De kinderopvang is ingericht op de participatie op de arbeidsmarkt van zoveel mogelijk mensen. Vanuit de eindverantwoordelijkheid voor hun kinderen moeten ouders evenwel de mogelijkheid hebben om vrij te kiezen voor een bepaalde vorm van kinderopvang. Als familieleden niet meer kunnen worden ingezet als gastouders, dan is de vraag hoe de gevolgen van het nieuwe convenant zich verhouden tot de ambitie voor de arbeidsparticipatie.

In het coalitieakkoord staat dat de financiële ondersteuning van tweeverdieners die gebruikmaken van informele kinderopvang verbeterd moet worden. De staatssecretaris stelt dat met het inkomensafhankelijk maken van de aanvullende combinatiekorting informele opvang financieel toegankelijk wordt. Deze maatregel heeft evenwel primair als doel om het aantal gewerkte uren van alleenstaanden en belastingplichtigen die minder verdienen dan hun partner te verhogen. Hoe denkt de staatssecretaris tegemoet te komen aan de bepaling in het coalitieakkoord? Op welke manier kan de financiële ondersteuning voor informele kinderopvang worden verbeterd voor tweeverdieners die niet van deze regel profiteren? Is de staatssecretaris bereid om te onderzoeken of een fiscale maatregel gekoppeld kan worden aan de regeling persoonlijke dienstverlening aan huis, in het kader van de kinderopvang?

Mevrouw Sterk (CDA) vindt dat het toezicht op de kinderopvang integraal moet zijn en dat het aantal bezoeken van toezichthouders zoveel mogelijk moet worden beperkt. In dat kader is het positief dat het toezicht «risicogestuurd» zal gaan plaatsvinden. Kan de staatssecretaris toezeggen dat dat per 1 januari 2008 gebeurt? Het is minder positief dat de onderwijsinspectie een steeds grotere rol speelt in het toezicht; deze neemt als tweedelijnstoezichthouder de taken over van het IWI. De onderwijsinspectie schijnt ook te moeten controleren of gemeenten hun handhavingsbeleid op orde hebben. De staatssecretaris lijkt met de toewijzing van deze taken aan de onderwijsinspectie een voorschot te nemen op de discussie over de harmonisatieoperatie. Daar kunnen echter grote vraagtekens bij worden geplaatst, juist omdat de onderwijsinspectie niet thuis is in de kinderopvang, ook op het punt van de inspectie van gastouders; dat heeft in wezen niets te maken met onderwijs. In debatten over de Jeugdzorg is al eens gepleit voor een inspectiedienst jeugd. Alle controle op zaken die met de jeugd te maken hebben, zou onder die dienst kunnen vallen. Op die manier zou de integrale samenwerking versterkt worden.

In de gastouderopvang worden over het algemeen minder kinderen opgevangen dan in de formele kinderdagopvang. Een verschil in kwaliteitseisen is om die reden acceptabel. De kwaliteit moet gewaarborgd zijn zonder een veelheid aan regels op te leggen. Het nieuwe convenant heeft als doel de internetbureaus aan te pakken. Met sommige eisen wordt echter aan dat doel voorbij gegaan; zo is het de vraag of het nodig is om EHBO-cursussen te verplichten. Omdat het een afspraak tussen convenantpartners betreft, kan de overheid daar evenwel niet te veel in treden. Over het draagvlak van dat convenant bestaan twijfels; het blijkt met een nipte meerderheid te zijn vastgesteld. Inmiddels wordt opnieuw overlegd over het convenant, mede naar aanleiding van de reacties vanuit de innovatieve gastouderopvang. De staatssecretaris heeft echter op basis van het convenant al een AMvB opgesteld die vanaf 1 april aanstaande van kracht wordt.

Volgens het convenant wordt het toetsingskader aangepast; de bewijslast voor een werkend kwaliteitssysteem wordt bij het bureau neergelegd. Een verhaal op papier zegt echter niets over het functioneren in de praktijk. Is frequenter toezicht een oplossing voor dat probleem? De staatssecretaris wil het mogelijk maken om via een AMvB aanvullende kwaliteitseisen te stellen. Waarom kiest zij daarvoor?

Er is veel protest tegen de gevolgen van het convenant voor de innovatieve kinderopvang. Experimenten met innovatieve kinderopvang zouden lopen tot april 2009. Het getuigt van betrouwbaar bestuur om vast te houden aan dat beleid en om dat over een halfjaar te evalueren, zoals is afgesproken. Het geeft geen pas om in de tussentijd de regels te veranderen. Waarom is deze vorm van opvang onvoldoende betrokken bij de onderhandelingen over het convenant? Is de staatssecretaris bereid om een uitzondering te maken voor de innovatieve kinderopvang en om pas na de evaluatie al dan niet over te gaan op de voorgestelde convenantseisen?

De staatssecretaris kiest ervoor, de zelfstandige gastouderopvang niet onder de Wet kinderopvang te laten vallen. Die wet is echter bedoeld om veel verschillende vormen van opvang mogelijk te maken. Naar verwachting zal het aantal gastouders in de loop van de tijd alleen nog maar stijgen; de wachtlijst voor kinderopvang is lang en gastouders zijn bij uitstek geschikt om een en ander op te vangen. Om die reden moet de suggestie van het onderbrengen van de zelfstandige gastouderopvang onder de Wet kinderopvang niet al te gemakkelijk worden verworpen. De kinderopvangtoeslag zou bijvoorbeeld als pgb kunnen worden beschouwd; in de kinderopvang is ook sprake van twee partijen, waarbij de ene partij opvang inkoopt bij de andere partij. Die andere partij kan een familielid zijn. Is de staatssecretaris bereid om serieus te bekijken wat er geleerd kan worden van het verantwoordingssysteem van het pgb in relatie tot de kinderopvang? Wat zijn eventueel de fiscale mogelijkheden? Hoe is een en ander geregeld in andere landen?

De heer Dibi (GroenLinks) vindt de manier waarop met de gastouderopvang wordt omgegaan op sommige punten betuttelend. Gastouders worden gecontroleerd op de aanwezigheid van meubels waaraan kinderen zich kunnen stoten en op de mogelijkheid om gestoken te worden door wespen of bijen. Daar is in geen enkel geval een garantie voor te geven. Door dergelijke controles ontstaat de indruk dat de staatssecretaris het gastouderschap wil ontmoedigen. De aanscherping van de voorwaarden is daar ook een voorbeeld van. Is die niet eigenlijk gewoon een verkapte bezuiniging? De eigen keuze van ouders dient voorop te staan. Als zij de voorkeur geven aan een gastoudergezin voor de opvang van hun kinderen, dan zijn zij daarmee zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van die opvang. De overheid speelt daar weliswaar een rol in, maar niet tot op de details. In dat verband is een aanscherping van eisen overbodig.

Keuzevrijheid in de kinderopvang wordt het best bereikt met een persoonsgebonden budget kinderopvang. Ouders kiezen in meerderheid voor formele dagopvang vanwege de goede kwaliteit daarvan. Ouders die kiezen voor kleinschalige opvang, moeten zelf op de kwaliteit daarvan letten. Om die reden verdient het de voorkeur om het gastouderschap onder de Wet kinderopvang te brengen. De eis dat gastouders zijn ingeschreven bij een gastouderbureau, is onnodig bureaucratisch. Het argument dat de kosten voor toezicht dan enorm stijgen, is niet aan de orde omdat ouders zelf verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit.

De vraag naar kinderopvang stijgt nog steeds. Er zijn daarom nog steeds lange wachtlijsten voor de kinderopvang, met name in de Vinexwijken en de grote steden. Het tekort aan personeel is hierbij het grootste probleem. Op welke manier wil de staatssecretaris dat oplossen? Wellicht is dat mogelijk door het werk aantrekkelijker te maken zodat werknemers in de kinderopvang meer uren gaan werken. Dat is meteen een goede stap in de richting van meer economische zelfstandigheid. Het kabinet zegt dat een belangrijk doel te vinden, maar laat dat in de praktijk versloffen.

Een hoger gebruik van de kinderopvang heeft onvermijdelijk budgettaire consequenties voor de kinderopvangtoeslag. Dat mag echter in geen geval leiden tot een bezuiniging op de kinderopvang. In dat verband baart het zorgen dat in de OCW-begroting staat dat vanaf 2009 door middel van beleidsmaatregelen de kosten voor de Wet kinderopvang met 125 mln. oplopend naar 132 mln. structureel naar beneden zullen worden bijgesteld. Kan de staatssecretaris uitleggen wat de bedoeling is achter deze passage?

Catalpa schijnt ouders te dwingen om akkoord te gaan met een oneigenlijke tariefstijging. Ouders moeten meebetalen aan ruimere openingstijden, ook als zij daarvan geen gebruikmaken. Als zij daarmee niet akkoord gaan, dan komt hun opvangplek mogelijk vanaf 1 maart aanstaande te vervallen. Juist in gebieden met lange wachtlijsten worden ouders met dergelijke acties voor het blok gezet.

Het overhevelen van taken naar de onderwijsinspectie vereist een uitgebreide discussie. De gedachte van een inspectie jeugdzaken is interessant. Wat is de visie van de staatssecretaris daarop?

Het kabinet kiest er bewust voor om geen kwaliteitseisen te stellen aan de tussenschoolse opvang. Die eisen worden echter wel gesteld aan kinderdagverblijven en gastouderopvang.

Antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris merkt op dat het convenant is gesloten naar aanleiding van de wens van de Kamer om de kwaliteitseisen voor gastouderopvang aan te scherpen. Bovendien is het billijk dat de rijksoverheid eisen stelt aan een sector die zij voor een deel financiert; de overheid betaalt via de kindertoeslag voor gastouderopvang. Vanwege die financiering moet de overheid ook verantwoordelijkheid nemen voor de kwaliteit. Het maken van afspraken is in dat opzicht onvermijdelijk. Volgens de wetsystematiek zijn die afspraken gemaakt tussen de vertegenwoordigers van de ouders en de vertegenwoordigers van de opvangondernemers. Het zou ongepast zijn om als overheid afstand te nemen van de afspraken die in een convenant van het veld zijn vastgelegd.

Op 17 januari 2008 is het convenant aangeboden aan de overheid. Kort daarop klonken de eerste protesten tegen het convenant. Een van de vooronderstellingen daarbij is dat het in de toekomst niet meer mogelijk is om meer dan vier kinderen op te vangen in de gastouderopvang of de innovatieve gastouderopvang. Die vooronderstelling is feitelijk onjuist. Gastouders mogen maximaal zes kinderen, exclusief de eigen kinderen, opvangen. Binnen die groep mogen echter maximaal vier kinderen jonger dan vier jaar worden opgevangen. Dat is geen nieuwe bepaling. In het Tijdelijk besluit innovatieve kinderopvang staat dat de houder van het gastouderbureau per gastouder moet beoordelen, op grond van artikel 49 van de Wet kinderopvang, of het verantwoord is om zes kinderen op te vangen; de leeftijd van de op te vangen kinderen, gerelateerd aan de leeftijd van de eigen kinderen, moet daarbij worden meegewogen. Met de aanscherping in het convenant wordt bereikt dat die overweging daadwerkelijk gevolgen heeft en niet aan de beoordeling van gastouders wordt overgelaten. Overigens is de bepaling om niet meer kinderen jonger dan vier jaar te mogen opvangen rationeel te verdedigen. Gastouders staan er over het algemeen alleen voor in de opvang van de kinderen terwijl leidsters in de reguliere opvang met collega’s werken. De opvang van veel jonge kinderen is voor gastouders, vanwege het ontbreken van collegiale steun, praktisch dan ook zeer moeilijk.

Oudervereniging BOinK heeft een alternatief voorstel gedaan dat erop neerkomt dat maximaal zes kinderen worden toegestaan in de gastouderopvang, inclusief eigen kinderen, onder de acht jaar. Daarvan mogen maximaal twee kinderen jonger zijn dan achttien maanden als vier of meer kinderen tegelijk worden opgevangen. Het probleem van dit voorstel is dat het de zaak er niet eenvoudiger op maakt. Een deel van degenen die protesteren tegen het convenant, zal ook dit voorstel ervaren als een aanscherping van het bestaande beleid.

Als gastouders niet direct aan de aangescherpte eisen kunnen voldoen, zal de GGD daar naar redelijkheid en billijkheid mee omgaan als de indruk is dat gastouders wel op de goede weg zijn. Voor de toezichthouder moet echter een datum vastliggen vanaf wanneer de nieuwe toezichtkaders gaan gelden.

Het is niet de bedoeling om aan grootouders die op hun kinderen passen, overdreven eisen te stellen. Als zij er echter voor kiezen om als gastouder voor die opvang betaald te worden door de rijksoverheid, dan zal de overheid daar eisen aan stellen.

Het convenant is met een nipte meerderheid aangenomen door de brancheorganisatie van kinderopvangondernemers. In die zin is het begrijpelijk dat een groot aantal ondernemers zich ertegen verzet. De representativiteit van de brancheorganisatie is een zaak van de branche zelf. De overheid kan daarin geen ondersteuning bieden. Overigens brengt de Kamer zichzelf in een netelige positie als zij het convenant verwerpt. De Kamer zou dan de verantwoordelijkheid op zich laden om tot nieuwe afspraken te komen. Daarvan is vervolgens de vraag of zij op een breder draagvlak kunnen rekenen.

De rol van de onderwijsinspectie zal niet verschillen van de rol die het IWI speelde. Een en ander hangt samen met de overgang van de kinderopvang van het ministerie van SZW naar het ministerie van OCW. Daarbij is de functie van de onderwijsinspectie als tweedelijnstoezichthouder onlangs vastgelegd in een door de Kamer als hamerstuk aangenomen wet. Desalniettemin zal over de positie van het toezicht en de rol van de onderwijsinspectie dan wel de gemeenten met de Kamer een debat worden gevoerd. Voorafgaand daaraan ontvangt de Kamer in het voorjaar een uitgebreide notitie. Overigens fungeert de onderwijsinspectie in de G4 als een soort alternatieve inspectie voor de jeugd. Dat experiment wordt nauwgezet gevolgd. In de notitie zal verder worden ingegaan op een inspectiedienst voor jeugdzaken; daarvoor wordt contact gezocht met de minister voor Jeugd en Gezin.

De GGD weegt in het toezicht de inspectiehistorie van een kindercentrum mee. Als een kindercentrum goed functioneert, dan wordt dat beloond met minder inspectie. Er wordt wel steeds gekeken of dat verantwoord is. Met risicogestuurd toezicht wordt de nadruk gelegd op de plaatsen waar dat het meest wenselijk is zonder dat het toezicht op andere plaatsen helemaal verdwijnt.

De toezichtlast kan het beste worden teruggebracht door op gemeentelijk niveau maatregelen te nemen. Het toezicht wordt voor 97% door gemeentelijke instanties uitgeoefend. Er zijn pilots opgezet om de toezichtlast te bereiken. Zodra de resultaten daarvan bekend zijn, kan daarop een vervolg komen.

Er zijn gevallen bekend van kinderopvangondernemers die de kosten van verlengde openingstijden doorberekenen naar de opvangprijs. In de Wet kinderopvang is een procedure vastgelegd voor contractaanpassingen. Oudercommissies moeten de gelegenheid krijgen om te adviseren over wijzigingen. Het niet overnemen van een negatief advies door de opvangorganisatie moet onderbouwd worden. Ouders kunnen bij een verschil van mening naar de geschillencommissie stappen. Als de oudercommissie vindt dat er niet goed is omgegaan met het advies, dan kan zij naar de Klachtenkamer stappen. Eind 2007 bleek in een specifiek geval dat de procedure niet tot bevredigende resultaten leidde. Vervolgens is op 13 november 2007 overlegd tussen de brancheorganisaties in de kinderopvang en het ministerie van OCW. Zij hebben toen toegezegd hun leden aan te spreken op de juiste toepassing van de procedures en de instrumenten zodat er een goede balans gevonden zou worden tussen de belangen van ouders en ondernemers. De organisaties hebben gevraagd om tijd en ruimte om zelfregulerend op te treden. Zij hebben toegezegd op schrift te stellen op welke wijze zij dat willen doen. Verder is afgesproken dat wordt nagegaan wat er in de praktijk misgaat. Als blijkt dat een en ander niet via zelfregulering kan worden opgelost, wordt mogelijk de wet aangepast zodat de positie van de oudercommissie op dit punt versterkt wordt.

Formeel valt het peuterspeelzaalwerk onder de gemeenten en onder het ministerie voor Jeugd en Gezin. Op het punt van het harmoniseren van voorzieningen voor nul- tot vierjarigen is een goede opvang in de peuterspeelzalen van groot belang, juist omdat dat laagdrempelig is en omdat kinderen van ouders die arbeid en zorg niet combineren daar terechtkunnen. Om die reden ontvangt de Kamer in het voorjaar een brief over de mogelijkheden van harmonisatie van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. Op initiatief van de Kamer is kortgeleden besloten om een subsidieregeling in het leven te roepen, onder andere ter stimulering van samenwerking tussen peuterspeelzalen en kinderopvang. Overigens is het kabinet voornemens om in de huidige kabinetsperiode de overheidsbijdrage aan voor- en vroegschoolse educatie te verdubbelen, via het Gemeentefonds. Een groot deel van de middelen daarvoor wordt ingezet via de peuterspeelzalen.

De kinderopvang is een reguliere marktsector en scholing van het personeel zou daarom een zaak van de markt moeten zijn. Desalniettemin stelt het kabinet voor 2008 een bedrag van 10 mln. beschikbaar voor het verbeteren van de kwaliteit van het personeel in de kinderopvang. Over de besteding van dat bedrag worden afspraken gemaakt met de ondernemers. Gedacht wordt aan een grotere inzet van hbo’ers in de kinderopvang.

Omdat veel ouders op verschillende wachtlijsten voor kinderopvang staan, is het moeilijk om een concreet beeld te krijgen van de lengte daarvan. Het niet meer werken met wachtlijsten ten gunste van een systeem met gereserveerde plaatsen maakt de materie niet eenvoudiger. Het staat ondernemers in de kinderopvang wel vrij om op die manier te werken. Zodra er een goed beeld is op de wachtlijsten, wordt de Kamer daarover geïnformeerd.

In het kader van de behandeling van de begroting voor 2008 is toegezegd dat de Kamer in het voorjaar wordt geïnformeerd over de consequenties van het financiële tekort voor het beleid. Zodra die informatie beschikbaar komt, kan daarover worden gedebatteerd.

De zelfstandige gastouderopvang wordt niet onder de Wet kinderopvang gebracht. De kwaliteitsgarantie voor gastouderopvang vindt indirect plaats, via het gastouderbureau. Zelfstandige gastouders zijn niet aangesloten bij een bureau en zouden daarom separaat door de GGD moeten worden geïnspecteerd. Dat is ondoenlijk. Bovendien zou het onderbrengen van zelfstandige gastouderopvang te grote consequenties hebben voor de kosten die voortvloeien uit de Wet kinderopvang. Overigens is in relatie tot de informele kinderopvang een budget van 400 mln. vrijgemaakt voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Die is bedoeld voor tweeverdieners met kinderen die jonger zijn dan twaalf jaar. Met ingang van 2009 wordt deze regeling uitgebreid; de korting bedraagt momenteel ongeveer € 750 per belastingplichtige per jaar hetgeen kan oplopen tot € 850 en € 1500 per jaar. Voor een aanvullende fiscale regeling zou de staatssecretaris van Financiën geraadpleegd moeten worden.

Gastouderopvang en tussenschoolse opvang verschillen wezenlijk van elkaar. Bij de gastouderopvang draagt de overheid 30% tot 95% van de kosten. Bovendien gaat het dan altijd om ouders die arbeid en zorg combineren. Van de tussenschoolse opvang maken ook kinderen gebruik van wie de ouders geen arbeid en zorg combineren. Die vorm van opvang wordt overgelaten aan de scholen. Er is wel veel geld geïnvesteerd, conform afspraken met de Kamer, in de kwaliteitsverbetering van de tussenschoolse opvang. Het onderbrengen van de tussenschoolse opvang onder de Wet kinderopvang kost 200 mln. tot 400 mln. extra.

Gezinnen die in Nederland wonen en in het buitenland werken, hebben aanspraak op kinderopvangtoeslag. Of de toeslag rechtstreeks wordt uitgekeerd, is afhankelijk van het voorrangsregime dat bij EU-verordening is geregeld en de uitkomst van de berekening van de anticumulatie bij Europese gezinsbijslagen. Kinderopvangtoeslag wordt beschouwd als een gezinsbijslag en valt daarom onder het Europese coördinatieregime. Als het Belgisch recht voorrang heeft op het Nederlands recht, dan wordt de toeslag uitgekeerd aan de ouders.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Van der Camp

De voorzitter van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin,

Heijnen

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Wit

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Smeets

De voorzitter van de algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie,

Van Gent

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Van Erp


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Depla (PvdA), Slob (ChristenUnie), Remkes (VVD), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Aptroot (VVD), Leerdam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Abel (SP), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Jasper van Dijk (SP), Besselink (PvdA), De Rooij (SP), Ouwehand (PvdD) en Dibi (GroenLinks).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Ferrier (CDA), Gill’ard (PvdA), Anker (ChristenUnie), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Van Dijken (PvdA), Hamer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Van Bommel (SP), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Nicolaï (VVD), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Peters (GroenLinks).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Hamer (PvdA), Kant (SP), ondervoorzitter, Çörüz (CDA), Sterk (CDA), Van Miltenburg (VVD), Van Dijken (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Teeven (VVD), Wolbert (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Voordewind (ChristenUnie), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Langkamp (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (BVV), Leijten (SP), Dibi (GroenLinks), Heijnen (PvdA), voorzitter en Van Toorenburg (CDA).

Plv. leden: Heerts (PvdA), Gerkens (SP), De Rouwe (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van der Burg (VVD), Eijsink (PvdA), Nicolaï (VVD), Biskop (CDA), Van der Ham (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Verdonk (Verdonk), Bouwmeester (PvdA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Schippers (VVD), Timmer (PvdA), Gesthuizen (SP), Bosma (PVV), De Wit (SP), Azough (GroenLinks), Arib (PvdA), Jan de Vries (CDA) en Karabulut (SP).

XNoot
3

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), De Wit (SP), voorzitter, Van Gent (GroenLinks), Hamer (PvdA), Blok (VVD), Nicolaï (VVD), Jan Jacob van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), ondervoorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Tony van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Thieme (PvdD), Karabulut (SP) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gerkens (SP), Vendrik (GroenLinks), Heerts (PvdA), De Krom (VVD), Weekers (VVD), Smilde (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Sterk (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), Lempens (SP), Cramer (ChristenUnie), Biskop (CDA), Kamp (VVD), Joldersma (CDA), Fritsma (PVV), Tang (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gesthuizen (SP) en Heijnen (PvdA).

XNoot
4

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Smeets (PvdA), voorzitter, Van Miltenburg (VVD), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Willemse-van der Ploeg (CDA), Van der Veen (PvdA), Schermers (CDA), Van Gerven (SP), Wolbert (PvdA), Heerts (PvdA), Zijlstra (VVD), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Vendrik (GroenLinks), Van Velzen (SP), Neppérus (VVD), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Verdonk (Verdonk), Dezentjé Hamming (VVD), Atsma (CDA), Van der Ham (D66), Çörüz (CDA), Gill’ard (PvdA), Smilde (CDA), Langkamp (SP), Vermeij (PvdA), Arib (PvdA), Kamp (VVD), Thieme (PvdD), Bosma (PVV), Luijben (SP), Hamer (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie) en De Wit (SP).

XNoot
5

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Van Gent (GroenLinks), voorzitter, Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), Poppe (SP), Weekers (VVD), ondervoorzitter, Dijsselbloem (PvdA), Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Vietsch (CDA), Verdonk (Verdonk), Abel (SP), Jansen (SP), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Wolbert (PvdA), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Bouchibti (PvdA), Jasper van Dijk (SP), Thieme (PvdD), Fritsma (PVV) en Van Toorenburg (CDA).

Plv. leden: Bilder (CDA), Dibi (GroenLinks), Nicolaï (VVD), Timmer (PvdA), Kant (SP), Blok (VVD), Bouwmeester (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Pechtold (D66), Blanksma-van der Heuvel (CDA), Neppérus (VVD), Karabulut (SP), De Wit (SP), Voordewind (ChristenUnie), Heijnen (PvdA), Zijlstra (VVD), Haverkamp (CDA), Leerdam (PvdA), Ulenbelt (SP) en Madlener (PVV).

Naar boven