31 307 (R 1842)
Goedkeuring van:de op 25 juni 2003 te Washington D.C. totstandgekomen Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika (Trb. 2004, 297); het op 29 september 2004 te ’s-Gravenhage totstandgekomen Verdrag bevattende het instrument bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie, ondertekend te Washington op 25 juni 2003, inzake de toepassing van het uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika, ondertekend te ’s-Gravenhage op 24 juni 1980, met bijlagen (Trb. 2004, 299); de op 25 juni 2003 te Washington D.C. totstandgekomen Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika (Trb. 2004, 298); het op 29 september 2004 te ’s-Gravenhage totstandgekomen Verdrag bevattende het instrument bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie, ondertekend te Washington op 25 juni 2003, inzake de toepassing van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika aangaande wederzijdse rechtshulp in strafzaken, ondertekend te ’s-Gravenhage op 12 juni 1981, met bijlagen (Trb. 2004, 300)

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State van het Koninkrijk d.d. 21 september 2007 en het nader rapport d.d. 5 december 2007, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State van het Koninkrijk is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 24 juli 2007, no.07 002444, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Justitie, bij de Raad van State van het Koninkrijk ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van rijkswet houdende goedkeuring van

– de op 25 juni 2003 te Washington D.C. totstandgekomen Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika (Trb. 2004, 297);

– het op 29 september 2004 te ’s-Gravenhage totstandgekomen Verdrag bevattende het instrument bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie, ondertekend te Washington op 25 juni 2003, inzake de toepassing van het uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika, ondertekend te ’s-Gravenhage op 24 juni 1980, met bijlagen (Trb. 2004, 299);

– de op 25 juni 2003 te Washington D.C. totstandgekomen Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika (Trb. 2004, 298);

– het op 29 september 2004 te ’s-Gravenhage totstandgekomen Verdrag bevattende het instrument bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie, ondertekend te Washington op 25 juni 2003, inzake de toepassing van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika aangaande wederzijdse rechtshulp in strafzaken, ondertekend te ’s-Gravenhage op 12 juni 1981, met bijlagen (Trb. 2004, 300), met memorie van toelichting.

Het voorstel van rijkswet voorziet in goedkeuring van een viertal verdragen op het terrein van strafrechtelijke samenwerking (uitlevering en rechtshulp). Twee van deze verdragen zijn gesloten tussen de Europese Unie (hierna: EU) en de Verenigde Staten van Amerika (hierna: VS). Deze twee verdragen strekken tot aanvulling van de tussen de lidstaten van de EU en de VS geldende bilaterale verdragen inzake uitlevering en rechtshulp. Met deze aanvulling is beoogd dat tussen alle lidstaten en de VS een vergelijkbaar niveau van verdragsverplichtingen totstandkomt. De andere twee verdragen zijn gesloten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de VS. In deze verdragen wordt uitgewerkt welke bepalingen uit de tussen de EU en de VS gesloten aanvullende verdragen in samenhang met de al bestaande bilaterale verdragen zullen worden toegepast.

De Raad van State van het Koninkrijk onderschrijft de strekking van het voorstel van rijkswet, maar maakt daarbij de volgende kanttekening.

In de memorie van toelichting bij het voorstel van rijkswet wordt vermeld dat de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba nog niet te kennen hebben gegeven dat zij medegelding voor hun land wensen van de onderhavige verdragen.1 Omdat het belang van een goede internationale strafrechtelijke samenwerking zich niet tot het grondgebied van het Koninkrijk in Europa beperkt, is het naar het oordeel van de Raad aangewezen dat deze verdragen ook op de Nederlandse Antillen en Aruba zullen gelden. De Raad adviseert daarom medegelding in alle landen van het Koninkrijk te bevorderen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 24 juli 2007, no. 07.002444, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State van het Koninkrijk zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van rijkswet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 21 september 2007, nr. W03.07.0247/II/K, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State van het Koninkrijk adviseert te bevorderen dat de vier verdragen voor alle landen van het Koninkrijk zullen gelden.

Inmiddels hebben de regeringen van de Nederlandse Antillen en van Aruba te kennen gegeven, medegelding van de verdragen voor hun land te wensen. De memorie van toelichting is dienovereenkomstig aangepast.

De Raad van State van het Koninkrijk geeft U in overweging het voorstel van rijkswet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de Staten van de Nederlandse Antillen en aan die van Aruba, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State van het Koninkrijk,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens mijn ambtsgenoot van Justitie, verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van rijkswet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba te zenden.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State van het Koninkrijk is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Paragraaf 4 (Koninkrijkspositie).

Naar boven