Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 31293 nr. 598 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 31293 nr. 598 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 november 2021
Met deze brief informeer ik u over de uitvoering van diverse aangenomen moties en toezeggingen die betrekking hebben op het primair en voortgezet onderwijs. Daarnaast informeer ik u over de voortgang op een aantal thema's.
Hieronder volgt een actualisering van twee onderzoeken uit het onderzoeksprogramma onderwijsachterstandenbeleid.
Innovaties in de voor- en vroegschoolse educatie (vve)
Vijf gemeenten, Amsterdam, Den Haag, Dordrecht, Heerlen en Leiden, startten in 2017 samen met voorschoolse instellingen en andere partners, innovatiecentra om vve te versterken. Tussen 2017 en 2020 zijn de vijf innovatiecentra onderzocht. De rapportages daarvan zijn inmiddels gepubliceerd.1 Eén maatregel met digitale prentenboeken die in Dordrecht werd uitgevoerd, bleek een effectieve innovatie te zijn: jonge kinderen ontwikkelen hun taal beter met digitale prentenboeken dan wanneer ze worden voorgelezen uit papieren prentenboeken. Bij de overige innovaties ontbrak een gedegen probleemanalyse of was bij de uitwerking van de maatregel onvoldoende nagedacht over onderzoeksopzet, waardoor een evaluatie lastig uitvoerbaar was. Deze lessen nemen we mee in volgende (onderzoeks)projecten.
Tussentijdse rapportage Effectstudie Voorschoolse Educatie (EVENING)
EVENING staat voor Effectstudie Voorschoolse Educatie: een natuurlijk experiment in Nederlandse gemeenten. De middelen die het kabinet investeert in voorschoolse educatie (€ 170 miljoen structureel per jaar) worden ingezet om het urenaanbod te vergroten en de kwaliteit van voorschoolse educatie te verhogen. Een multidisciplinair onderzoeksteam van de Universiteit Utrecht en Sardes voert onderzoek uit naar de effecten van deze maatregelen op zowel de kwaliteit van voorschoolse educatie als op de ontwikkeling van kinderen. In het in april 2021 opgeleverde tussentijdse rapport worden de eerste bevindingen van het EVENING project gepresenteerd.2 De gegevens waarover wordt gerapporteerd, zijn verzameld in 2020. Er moet daarom bij de duiding rekening gehouden worden met de invloed van de coronasituatie op de verzamelde gegevens.
Conform de motie Rudmer Heerema is de subsidieregeling Impuls en Innovatie bewegingsonderwijs in september in werking getreden.3 Scholen kunnen met deze regeling procesbegeleiders instellen om knelpunten in het bewegingsonderwijs aan te pakken of bewegen duurzaam in het schoolbeleid te verankeren. Scholen hebben subsidie kunnen aanvragen voor twee verschillende doelen binnen de regeling: voor het realiseren van twee lesuren bewegingsonderwijs, of voor het realiseren van meer beweging door de dag heen.
Er is veel animo voor de subsidie en de aanvragen worden momenteel beoordeeld. Daarnaast hebben ALO Nederland, PO-Raad, VSG en KVLO samen een ondersteuningsstructuur opgezet om scholen die deze subsidie hebben aangevraagd te helpen in de uitvoering. Hiervoor zullen zij kennis en goede voorbeelden verspreiden. Op deze manier worden scholen optimaal gefaciliteerd om de knelpunten bij bewegingsonderwijs zo effectief mogelijk te verhelpen.
De motie van de leden Peters en Paul van 8 september jl. verzoekt de overheid om de terugkoppeling van de doorstroomgegevens in het basisonderwijs te verrijken met verdere analyses om de voorspellende waarde van de schooladviezen te verhogen.4
Voor een gedeelte voorziet de huidige situatie al in het doel dat de motie beschrijft, maar er zijn verbeteringen mogelijk. Op dit moment krijgen schoolbesturen in het basisonderwijs gegevens van hun leerlingen die in de drie jaren daarvoor zijn uitgestroomd. Deze data bevatten het BSN, schooladvies, eindtoetsscore, verblijfsplaats in het VO en het schoolniveau van de leerling gedurende de eerste drie jaren in het VO. Deze data zijn voor scholen lastig te interpreteren. De meeste schoolbesturen hebben niet de analysecapaciteit in huis om hiervan een vertaalslag te maken.
Ik vind het, net als de indieners van de motie, belangrijk dat scholen serieus kunnen kijken naar deze terugkoppeling en in hoeverre leerlingen na verloop van tijd nog op het niveau van het schooladvies zitten. Daarom zal DUO vanaf het schooljaar 2022/2023 via het beveiligde portaal mijn.DUO.nl meer inhoudelijke analyses van de doorstroom met de scholen delen. Momenteel zijn alle betrokkenen in gesprek over hoe deze analyses eruit moeten zien om van grotere waarde te zijn voor de scholen.
Met de motie van het lid Van Meenen verzocht uw Kamer de regering om in samenwerking met gemeenten meer regie te voeren op een divers aanbod van verschillende typen brugklassen.5 Op 30 september van dit jaar is, als onderdeel van het Nationaal Programma Onderwijs, een subsidieregeling6 gepubliceerd waarmee scholen financieel worden ondersteund om heterogene brugklassen te introduceren, of hun aanbod van heterogene brugklassen uit te breiden, te verbreden, te verlengen of te verbeteren. De subsidie kan worden aangevraagd in 2021 of 2022, wordt beschikbaar gesteld in 2022 en kan worden ingezet tot en met 31 december 2024. Gemeenten kunnen hierbij richting scholen een agenderende rol spelen door scholen te stimuleren van deze regeling gebruik te maken. Zelf roep ik scholen, met het oog op het Nationaal Programma Onderwijs, ook op de inzet zoveel als mogelijk te richten op het schooljaar 2022/2023.
Ik heb u op 17 december 2020 en 30 maart 2021 geïnformeerd over de ontwikkeling van praktijkgerichte programma’s voor het havo.7 , 8 Leerlingen en het (vervolg)onderwijs hebben baat bij een verrijking van het havo-curriculum met praktijkgerichte vakken; het werkt onder andere motiverend voor leerlingen, het sluit beter aan op de werkwijze in het hbo, waardoor een deel van de uitval en switchgedrag kan worden voorkomen. Er is voor deze ontwikkeling dan ook brede steun vanuit diverse organisaties in het voortgezet onderwijs, het vervolgonderwijs en het bedrijfsleven.
Op basis van de inventarisatie door SLO naar de wensen voor de invulling van deze programma’s wordt nu een «kleine variant» ontwikkeld van 120 studielastuur. Deze kleine variant telt dan mee als schoolexamenvak in het combinatiecijfer. De ontwikkeling van deze kleine variant is de opmaat naar de ontwikkeling van een groot vak van 320 studielastuur, deze kan op termijn meetellen in het vrije deel van de havoleerling. Het praktijkgerichte programma wordt stapsgewijs doorontwikkeld om te leren welke consequenties een praktijkgericht vak heeft voor de schoolorganisatie en de doorstroommogelijkheden van leerlingen.
De kleine variant (van 120 studielastuur) wordt door SLO met twaalf havo-scholen ontwikkeld in twee interdisciplinaire examenprogramma’s: Mens & Maatschappij en Natuur & Technologie. Uiterlijk in mei 2022 zijn de conceptversies gereed. Havo-scholen bepalen zelf of en wanneer ze vanaf 2022/2023 een praktijkgericht programma in hun onderwijsaanbod opnemen. Hiervoor is een ontheffing nodig van het Ministerie van OCW. De voorwaarden worden uiterlijk in december 2021 bekend gemaakt via de website van het SLO.9 Aan de uitwerking van de grote variant (van 320 studielastuur) wordt tevens gewerkt, voor de zomer van 2022 wordt u hierover nader geïnformeerd.
In het notaoverleg over de evaluatie passend onderwijs van 16 november 2020 (Kamerstuk 31 497, nr. 391) hebben de leden Westerveld en Kwint een motie ingediend over de ondersteuning van de Samen naar Schoolklassen.10 Eerder was al een motie ingediend over de erkenning van de Samen naar Schoolklassen.11
Er is frequent contact en overleg met de initiatiefnemers van de Samen naar Schoolklassen. Zoals al in de brief van 10 juli 2020 aangegeven, waardeer ik dit soort initiatieven in het licht van de toenemende vraag om inclusiever onderwijs.12 Voor het basisonderwijs geldt dat het mogelijk is om binnen de kaders van de geldende onderwijswetgeving Samen naar Schoolklassen te organiseren en te bekostigen. Met de initiatiefnemers en andere partijen is inmiddels afgesproken om te komen tot een handreiking die samenwerkingsverbanden, scholen, gemeenten en initiatiefnemers kan helpen bij het inrichten van nieuwe Samen naar Schoolklassen en het transformeren van bestaande initiatieven naar klassen passend binnen de vigerende wet- en regelgeving voor het primair onderwijs. Daarbij wordt ook gebruik gemaakt van de ervaringen van een aantal goede voorbeelden dat nu al bestaat. Daarnaast is onder verantwoordelijkheid van het Steunpunt Passend Onderwijs een onderwijsarrangeur aangesteld, die de klassen kan helpen bij deze transformatie. Ook de zorgarrangeurs die door VWS en OCW zijn aangesteld om in een pilot voor een periode van 2 jaar scholen voor speciaal onderwijs te ondersteunen in het realiseren van de benodigde zorg in de scholen kunnen desgewenst assistentie verlenen. Daarnaast neemt de Klas op Wielen als één van de Samen naar Schoolklassen deel aan de proeftuinen «onderwijs-zorg arrangementen» en biedt het aangekondigde experiment gebaseerd op de ervaringen van deze proeftuinen, dat naar verwachting vanaf 2023 zal starten, wellicht mogelijkheden voor de initiatieven. De algemene maatregel van bestuur die deze experimenten mogelijk maakt is in voorbereiding.
Zoals eerder aangegeven past het organiseren en bekostigen van de Samen naar Schoolklassen in het voortgezet onderwijs niet binnen de huidige kaders van de onderwijswetgeving. Het bezien hoe dit wel mogelijk te maken is en onder welke voorwaarden, vergt een goede doordenking en zorgvuldige afweging en kost daarom ook tijd. Het voornemen is om in het kader van inclusiever onderwijs voor Samen naar Schoolklassen in het voortgezet onderwijs en andere initiatieven experimenten mogelijk te maken via een algemene maatregel van bestuur. Hierover is ook contact met de initiatiefnemers van de Samen naar Schoolklassen.
In het notaoverleg over de evaluatie van passend onderwijs van 16 november 2020 hebben de leden Kwint en Van den Hul een motie ingediend over het monitoren van wachtlijsten in het speciaal onderwijs13. Inmiddels is er na overleg met onder meer de Inspectie van het Onderwijs en de sectorraden meer duidelijk over de vormgeving van een dergelijke monitor.
Uit gesprekken met de PO-Raad en VO-raad en de sectorraad GO (voorheen het Landelijk Expertise Centrum Speciaal Onderwijs (Lecso)) blijkt dat er verschillende redenen kunnen zijn waarom een leerling op een wachtlijst staat. De meest voorkomende zijn dat de procedure om een toelaatbaarheidsverklaring (tlv) af te geven nog niet is afgerond of dat de school bepaalde instroommomenten hanteert om de rust in de klas niet te veel te verstoren. Ook kan het zijn dat de leerling wacht op behandeling en pas kan worden toegelaten tot de school als de behandeling is gestart. En soms is de groep waarin de leerling geplaatst zou moeten worden vol, waarbij een andere oplossing moet worden gevonden. Dat een leerling wacht op toelating of plaatsing betekent niet dat de leerling zonder onderwijs thuiszit. In de meeste gevallen zal een leerling nog gewoon op school zitten met extra ondersteuning vanuit het samenwerkingsverband.
In de monitor zal een onderscheid gemaakt worden tussen toelaatbaarheids- (leerling is nog in procedure) en plaatsingswachtlijsten. Daarnaast zal gevraagd worden naar de reden daarvan en of de leerling wel de benodigde ondersteuning krijgt (thuis of op de school van herkomst). Daarnaast zullen samenwerkingsverbanden worden gevraagd om alert te zijn op de ondersteuning van leerlingen die op een wachtlijst staan. De monitor zal zodra deze gereed is een plaats krijgen op https://www.samenwerkingsverbandenopdekaart.nl/. De gegevens op die website zijn openbaar.
Met het convenant «extra geld voor werkdrukverlichting en tekorten onderwijspersoneel in het funderend onderwijs 2020–2021» kwam er onder andere 150 miljoen euro voor het vo beschikbaar.14 Dit geld kunnen scholen in 2020 en 2021 uitgeven aan bijvoorbeeld meer ontwikkeltijd, werkdrukverlichting, begeleiding van startende leerkrachten, begeleiding van zij-instromers, onderwijsinnovatie of maatregelen arbeidsmarktvraagstukken. De wijze van besteding moet met actieve betrokkenheid van het onderwijzend personeel plaatsvinden.
Besturen hebben inmiddels verantwoording afgelegd over de besteding van de middelen in 2020 in hun bestuursverslagen en andere verantwoordingsrapportages. Zij hebben aangegeven aan welke doelen zij de middelen hebben besteed. Dit kunnen meerdere doelen per bestuur zijn. Uit de eerste resultaten blijkt dat circa 80% van de besturen middelen in 2020 heeft ingezet voor werkdrukverlichting; circa 55% voor ontwikkeltijd; circa 55% voor onderwijsinnovatie; en circa 45% van de besturen heeft middelen ingezet voor de begeleiding van zij-instromers en/of startende leraren. Ook geeft circa 90% van de besturen aan dat het onderwijzend personeel actief is betrokken bij de besteding van de middelen.15 De uitkomsten uit de verantwoordingsrapportages worden nog verder geanalyseerd. Vóór 1 juli 2022 zal door besturen verantwoording over de besteding van de middelen in 2021 plaatsvinden.
In het tweeminutendebat Besluit bekostiging WEC van 28 september van dit jaar heb ik uw Kamer toegezegd om voor de begrotingsbehandeling de beschikbare informatie over de regeling culturele minderheden (cumi-regeling) en mogelijke scenario’s voor een alternatieve verdeling toe te sturen (Handelingen II 2021/22, nr. 4, Tweeminutendebat Voorhang Besluit bekostiging WEC 20xx).
De huidige cumi-systematiek stamt uit de jaren «90 en was vooral gebaseerd op leerlingen uit landen waar de gastarbeiders vandaan kwamen. Scholen met leerlingen die ouder(s) hebben uit landen die op de cumi-lijst staan, kregen extra geld, toentertijd voor onderwijs in eigen taal en cultuur. In de decennia die daarop volgden is de regeling steeds gebruikt om de middelen voor onderwijsachterstanden in het speciaal basisonderwijs (sbo) en het voortgezet speciaal onderwijs ((v)so) te verdelen over de scholen. Voor schooljaar 2021–2022 gaat het om ca. € 53 mln.
Binnen de huidige bekostiging van het reguliere basisonderwijs wordt sinds schooljaar 2019–2020 gebruik gemaakt van een door het CBS ontwikkelde indicator, waarmee per leerling het risico op onderwijsachterstanden wordt bepaald aan de hand van omgevingskenmerken als het opleidingsniveau en land van herkomst van ouders. Ten tijde van de totstandkoming van dit model is al gekeken of dit model ook voor sbo en (v)so toegepast zou kunnen worden. Ook is er gekeken of een modernisering van de cumi-regeling mogelijk was. De hiervoor door het CBS uitgevoerde verkenning deel ik hierbij opnieuw met uw Kamer als bijlage bij deze brief16.
Momenteel zie ik drie alternatieven voor de huidige cumi-regeling die ik de komende tijd, in samenwerking met het veld, verder zal verkennen. Het eerste alternatief is het afschaffen van de huidige regeling en verdeling op basis van aantal leerlingen: het budget dat nu verdeeld wordt binnen het sbao en het (v)so wordt gelijk verdeeld over de leerlingen, wat de regeling zeer eenvoudig maakt. Dit alternatief is deels uitlegbaar omdat bij deze leerlingen lastiger is te definiëren wat achterstand en wat extra ondersteuning is. Het tweede alternatief is het moderniseren van de huidige cumi-indicator. Dit bestaat uit een update van de huidige landenlijst en bekostiging op basis van beschikbare gegevens (iq-meeting en eindtoetsen), waardoor de administratieve lasten bij scholen afnemen. Het nadeel van het direct kiezen van deze methode is dat andere mogelijke verklarende factoren, waarvan we nu niet onomstotelijk weten dat ze er bij deze doelgroep zijn, vooraf buiten beschouwing worden gelaten. Het laatste alternatief is het toepassen van de CBS-indicator van het basisonderwijs (bao) op het sbao en (v)so. Dit kan in meerdere vormen, zoals het direct toepassen van de bestaande bao-indicator, of het herijken van dit model op de doelgroep van sbao en (v)so. De mogelijkheden hierbij zijn sterk afhankelijk van de beschikbare gegevens over onder andere de resultaten op de eindtoetsen en van de leerlingen. Deze zijn op dit moment beperkt voorhanden. Met de huidige beschikbare data kan beperkt worden geverifieerd of het model van toepassing kan zijn op deze doelgroep. Het voordeel van deze methode is dat er een uitlegbare relatie is tussen deze factoren en achterstanden.
Bij alle opties die hier onderzocht worden zullen er herverdeeleffecten optreden. Indien nodig, zal een gepaste overgangsregeling uitgewerkt worden in de overgang naar een nieuwe methodiek. Over de voortgang van dit traject zal ik uw Kamer informeren.
Vooruitlopend op een kabinetsreactie op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Onderwijshuisvesting stuur ik aan uw Kamer ook het verdiepend onderzoek van Ruimte-OK naar de ventilatiesituatie in scholen als bijlage mee17. Hieruit blijkt dat bij zo’n driekwart van de schoolgebouwen de ventilatie op orde is. Dat percentage zal de komende tijd blijven groeien. Om urgente ventilatieproblemen bij de overige schoolgebouwen aan te pakken, heeft het kabinet namelijk eerder 360 miljoen euro uitgetrokken. Daarmee komt het kabinet scholen tegemoet in de kosten die zij sowieso al moeten maken, ook los van corona. Gemeenten en schoolbesturen zijn daar samen voor verantwoordelijk.
In schooljaar 2020/2021 is hiervoor 100 miljoen euro vrijgemaakt. Omdat deze (SUVIS-)regeling overtekend was, is 100 miljoen euro naar voren gehaald voor een tweede subsidieronde. Inmiddels is aan 739 locaties subsidie toegekend en sinds 1 oktober zijn voor 70 locaties nieuwe aanvragen ingediend.
Hoe de overige 160 miljoen zal worden ingezet, wordt, zoals u eerder gemeld, op dit moment verder uitgewerkt in lijn met de uitkomsten van het IBO. Hierover zal ik u voor het einde van het jaar informeren in de beleidsreactie op het IBO Onderwijshuisvesting.
De ventilatieproblemen kunnen als een onderdeel van het bredere huisvestingsvraagstuk worden gezien. Het nemen van maatregelen ten aanzien van het bredere huisvestingsvraagstuk is aan een nieuw kabinet.
Het wetsvoorstel doorstroomtoetsen po (Kamerstuk 35 671), dat op 14 september jl. door de Tweede Kamer is aangenomen (Handelingen 2020/21, nr. 105, item 13), zorgt ervoor dat enkele knelpunten in de overgang van het po naar het vo worden weggenomen. Dat gebeurt onder meer door op 1 april een centraal aanmeldmoment in te stellen. In de huidige situatie komt het voor dat leerlingen wier schooladvies naar aanleiding van de eindtoets is bijgesteld, geen plek meer hebben op de beoogde vo-school. Met name bij leerlingen met een lagere SES is sprake van een bijgesteld advies. Het wetsvoorstel vervroegt de eindtoetsafname en zorgt voor één aanmeldmoment op 1 april. Daardoor kunnen alle leerlingen zich, na afloop van de periode van heroverwegingen en bijstellingen, tegelijkertijd aanmelden bij de school van hun voorkeur. Daardoor heeft iedereen dezelfde kans om op de gekozen vo-school geplaatst te worden. Zo draagt het centraal aanmeldmoment in het nieuwe stelsel bij aan kansengelijkheid.
Bij de stemming over het wetsvoorstel is tevens een motie van het lid Van Meenen aangenomen (Handelingen II 2020/21, nr. 105, item 14), die verzoekt om de instelling van een centraal aanmeldmoment, zo laat mogelijk in het schooljaar van groep 8.18 Om uitvoering te geven aan de motie roep ik vo-scholen op om al in het huidige stelsel zoveel mogelijk één aanmeldmoment aan te houden.
De impactanalyse bij het wetsvoorstel (uitgevoerd door onderzoeksbureau Oberon) laat zien dat 1 april het laatst mogelijke moment is om het centraal aanmeldmoment uitvoerbaar te houden voor het veld.19 De datum van 1 april is gunstig voor een goede warme overdracht van alle leerlingen die de overstap maken van het po naar het vo, en biedt vo-scholen de mogelijkheid hun formatieplan op tijd rond te krijgen. Dat vinden schoolleiders, docenten en ouders belangrijk. Een later aanmeldmoment biedt minder tijd voor een warme overdracht en veroorzaakt grote organisatorische obstakels in de formatie voor de vo-scholen, waar ook leerlingen nadelige effecten van ondervinden. Evenwel is het moment van 1 april voor ruim 80% van de scholen een stuk later in het jaar dan zij gewend waren.20
Ik zal zowel po- als vo-scholen dit schooljaar opnieuw oproepen om in te zetten op een kansrijke overgang voor leerlingen die nu in groep 8 zitten. Onderdeel hiervan is dat vo-scholen bij de aanmeldingsprocedures zoveel mogelijk rekening houden met het feit dat de voorlopige schooladviezen tot 1 maart doorgegeven kunnen worden. Daarmee zou ik vo-scholen vanuit het oogpunt van kansengelijkheid vragen al te gaan werken conform het aanmeldmoment van 1 april. Omdat de eindtoetsafname in het huidige stelsel tussen half april en half mei plaatsvindt, bestaat er overigens nog steeds een mogelijkheid dat er leerlingen zijn die zich na de eindtoets met een bijgesteld schooladvies aanmelden bij de vo-school. Door ook dit najaar in te zetten op kansrijk onderwijs, door po-scholen op te roepen zoveel mogelijk kansrijk te adviseren en vo-scholen te vragen kansrijk te plaatsen, hoop ik de groep leerlingen die zich pas in tweede instantie kan aanmelden te verkleinen. Tevens is de inzet van vo-scholen om alvast te werken met een aanmeldmoment later in het schooljaar, mijns inziens een goede voorbereiding voor de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving. Ik zal hierover het gesprek aangaan met de VO-raad.
Met een motie van de leden Van den Hul en Westerveld heeft de Tweede Kamer de regering verzocht concrete doelstellingen te formuleren over hoe, waarmee en door wie de kansenongelijkheid zal worden aangepakt en daarbij achterstanden in kaart te brengen en te monitoren welke effecten de interventies gericht op de bestrijding van kansenongelijkheid hebben in de praktijk.21
Het kabinet werkt aan een onderwijsstelsel dat gelijke kansen bevordert en handvatten en middelen geeft aan scholen om onderwijsachterstanden in te halen en kansen te bieden aan leerlingen. Hiervoor investeert het kabinet in de voorschoolse educatie, het funderend onderwijs, het middelbaar en hoger onderwijs. Daarnaast werkt het Ministerie van OCW samen met andere partijen, zoals de sectorraden, en de gemeenten onder regie van de Gelijke Kansen Alliantie. De aanpak van kansenongelijkheid moet uiteindelijk in de school plaatsvinden samen met direct betrokkenen, zoals ouders, jeugdzorg en welzijn.
Er is extra geld beschikbaar gesteld voor voorschoolse educatie. Het betreft vanaf 2020 € 170 miljoen structureel extra per jaar. Ook is een kennisdelingsprogramma opgezet om scholen in het primair onderwijs te stimuleren tot effectieve interventies als het gaat om het verkleinen van onderwijsachterstanden. Het Ministerie van OCW heeft een meerjarig monitorings- en beleidsevaluatieprogramma opgesteld, waarin wordt onderzocht hoe de implementatie van het onderwijsachterstandenbeleid in de voorschoolse periode en het primair onderwijs verloopt en wat de (beoogde) effecten in de praktijk zijn. Het programma loopt van 2018 tot 2025.22In een brief aan uw Kamer van 19 mei 2020 is de voortgang geschetst van enkele onderzoeken uit dit programma, zie tevens de passages over voorschoolse educatie in deze brief.23
In het primair onderwijs wordt op basis van een indicator die het CBS heeft ontwikkeld, nauwkeurig in beeld gebracht welke kinderen het grootste risico hebben op een onderwijsachterstand. De risico’s worden vervolgens per school en gemeente opgeteld tot achterstandsscores. Deze scores vormen de verdeelsleutel waarmee OCW het onderwijsachterstandenbudget verdeelt over scholen (€ 332 miljoen) en gemeenten (€ 520 miljoen).24 Ik heb het CBS opdracht gegeven ook voor het voortgezet onderwijs een soortgelijke indicator op te stellen. De voor het voortgezet onderwijs ontwikkelde indicator is gebruikt voor de verdeling van de extra middelen (voor scholen met relatief veel leerlingen met een groot risico op onderwijsachterstanden) uit het NP Onderwijs.25 Het is de bedoeling dat deze indicator in de nabije toekomst ook gebruik gaat worden om de middelen van het leerplusarrangement te verdelen. Momenteel wordt aan een systematiek voor die verdeling gewerkt.
Met het Actieplan Gelijke Kansen 2017–2021 zijn subsidies beschikbaar gesteld voor scholen in het funderend onderwijs om kansengelijkheid te bevorderen, zoals de doorstroomprogramma’s po-vo, doorstroomprogramma’s vmbo-havo/mbo, doorstroomprogramma’s mbo-hbo en het vrij-roosteren van leraren. Er is experimentele ruimte voor samenwerking tussen po en vo in de overgangen, zoals de 10–14-scholen (leerlingen van 10 tot 14 jaar volgen een onderwijsprogramma met een doorlopende leerlijn van de basisschool naar de middelbare school). De Gelijke Kansen Alliantie ondersteunt gemeenten bij hun aanpak om kansengelijkheid te bevorderen. Verschillende maatregelen uit het Actieplan Gelijke Kansen worden geëvalueerd. Met het NP Onderwijs zijn subsidies beschikbaar gesteld om een kansrijke overgang van po naar vo te stimuleren, namelijk de Regeling heterogene brugklassen en de Regeling capaciteitentoetsen. Ook zijn twee handreikingen gepubliceerd om leraren te ondersteunen om de kwaliteit van het schooladvies in het po te versterken en een kansrijke doorstroom na de brugklas te bewerkstelligen.26 , 27
Met de middelen van het NP Onderwijs wordt ook in het middelbaar en hoger onderwijs geïnvesteerd. De aanpak jeugdwerkloosheid, die zich met name richt op kwetsbare schoolverlaters, is verlengd. Alle partijen die een aandeel hebben in een sluitende begeleiding van onderwijs naar werk krijgen met deze verlenging extra middelen. Er is € 4,5 miljoen beschikbaar gesteld voor intensivering van de Regionale Meld en Coördinatiefunctie. De centrumgemeenten van arbeidsmarktregio’s krijgen in totaal € 34,5 miljoen voor de begeleiding van mbo-schoolverlaters en voortijdig schoolverlaters en algehele coördinatie van de regionale aanpak. Mbo-instellingen kunnen middelen uit de corona-enveloppe gebruiken voor het bieden van extra begeleiding aan laatstejaars studenten. Daarnaast is via een subsidieregeling € 10,5 miljoen beschikbaar voor mbo-instellingen om nazorg te bieden, gericht op het vinden van werk of een vervolgopleiding. Deze regeling wordt binnenkort gepubliceerd.
De Sociaal Economische Raad (SER) analyseerde onlangs de huidige staat van kansenongelijkheid in het onderwijs en signaleert de complexiteit en veelzijdigheid van het probleem. Ze wijzen op de grote verschillen tussen kansen van leerlingen in het onderwijs die het gevolg zijn van kenmerken en omstandigheden bij geboorte en stapeling van risico’s tijdens de levensloop. De kansenongelijkheid start bij de verschillen in de toegankelijkheid en kwaliteit van kindvoorzieningen op jonge leeftijd. Daarnaast zijn er factoren, zoals het lerarentekort, waardoor de kwaliteit van het onderwijs onder druk staat. Dit speelt op sommige scholen meer dan op andere scholen. Ook benoemen zij kenmerken in het stelsel die het risico op kansenongelijkheid vergroten, zoals vroegselectie bij de overgang van basis- naar het voortgezet onderwijs en de barrières bij in- en doorstroom in het middelbaar en hoger beroepsonderwijs. Dit wordt ondersteund door een advies van de Onderwijsraad om in het funderend onderwijs later te selecteren.28 Bovendien heeft de coronacrisis de bestaande kansenongelijkheid vergroot.
De complexiteit en veelzijdigheid van factoren die bijdragen aan kansenongelijkheid vragen om een integrale, structurele en duurzame aanpak.29 Omdat een fundamentele en structurele aanpak van kansengelijkheid (grote) gevolgen kan hebben voor het onderwijsstelsel, bijvoorbeeld voor de aanpak van vroegselectie, acht ik het aan een volgend Kabinet om hiermee verder aan de slag te gaan. Daarbij kunnen de monitoringsrapportages over de effectiviteit van de maatregelen Gelijke onderwijskansen 2017–2021 worden meegenomen. In het voorjaar van 2022 worden de eindrapportages van dit onderzoek, onder begeleiding van NRO, opgeleverd.
Uw Kamer heeft mij middels aangenomen moties van de leden Kwint en Westerveld verzocht om in samenwerking met de VO-raad het betaald aanvullend onderwijs dat in de school wordt aangeboden te ontmoedigen, inclusief afspraken met de sector over reclame voor private onderwijsaanbieders, en daarnaast het onbetaald aanvullend onderwijs op scholen te stimuleren.30
Op 22 januari 2021 heb ik uw Kamer via een Verzamelbrief geïnformeerd dat ik de uitvoering van deze motie gefaseerd zal oppakken in verband met de prioriteit bij het draaiende houden van het onderwijs vanwege corona.31 Dit is gebeurd in overleg met de sector. Ik heb tevens toegezegd het onderzoek naar de omvang van aanvullend onderwijs, zoals dat eerder plaatsvond in 2019, dit najaar te zullen herhalen en daarbij de lessen van het NP Onderwijs en de Inhaal- en Ondersteuningsprogramma’s mee te nemen. Echter, de inzet van de NP Onderwijs middelen in het onderwijs en de daaruit voortvloeiende samenwerking van (een aantal) scholen met (private) onderwijsaanbieders voor het bieden van gratis aanvullend onderwijs, zorgen ervoor dat de onderzoeksresultaten onvoldoende vergelijkbaar zullen zijn met de situatie in 2019. Het zou een weergave zijn van een incidentele en vertekende situatie. Derhalve heb ik ervoor gekozen vragen over de samenwerking van scholen met externe partijen mee te nemen bij de monitoring van het NP Onderwijs. Dit zorgt er voor dat scholen op dit moment niet worden lastig gevallen met dubbele vragenlijsten. In het voorjaar 2022 zal een vragenlijst onder scholen worden afgenomen waarin zij aangeven door wie de gekozen interventies worden uitgevoerd (bijv. door eigen docenten of door externe partijen) en of zij erin slagen daarvoor voldoende geschikte mensen te vinden. Uw Kamer wordt halfjaarlijks geïnformeerd over de uitkomst van deze monitoring. Daarnaast wordt in december 2021 een rapport van de Onderwijsraad verwacht over private partijen in het onderwijs.32 Zoals ik eerder heb aangegeven in de beantwoording van Kamervragen over reclame in boekenpakketten zal ik uw Kamer in het voorjaar van 2022 informeren over de stappen die ik met de VO-raad zet om betaald aanvullend aanbod in de school en reclame te ontmoedigen.33
Tot slot heeft de Tweede Kamer de regering per motie verzocht om een onderzoek te doen naar de druk die kinderen ervaren en of er een mogelijk verband is tussen stress bij kinderen en het gebruik van aanvullend schaduwonderwijs.34 Begin 2021 heb ik opdracht gegeven onderzoek te doen naar de achterliggende oorzaken voor de toegenomen schooldruk in het voortgezet onderwijs. Dit onderzoek zal eind 2021 aan uw Kamer worden aangeboden.
Met de motie van de leden Peters en Paul heeft uw Kamer mij verzocht om bij de evaluatie van het initiatiefwetsvoorstel van Kwint en Westerveld apart aandacht te besteden aan het effect op de ouderbijdragen bij de profielscholen en de gevolgen voor de instandhouding van het specifieke onderwijsaanbod van deze scholen.35 Dit zal ik meenemen in de schoolkostenmonitor die in het najaar van 2022 in opdracht van mijn ministerie zal worden uitgevoerd.
In juni 2021 is tevens de motie van het lid De Hoop aangenomen (Handelingen II 2020/21, nr. 91, item 24) waarmee uw Kamer mij verzoekt om in het belang van kansengelijkheid en de aanpak van segregatie een limiet te stellen aan de hoge tot zeer hoge vrijwillige ouderbijdrage van sommige scholen.36 Om een goed beeld te krijgen van de hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage, de verschillende bestedingsdoelen en een mogelijk verband met het aantal achterstandsleerlingen op een school, heb ik een onderzoeksbureau de opdracht gegeven een rapportage hierover op te stellen en eerste scenario’s te schetsen voor het stellen van een limiet. Dit rapport wordt uiterlijk in maart 2022 opgeleverd. Het is aan een volgend kabinet om dit vervolgens verder op te pakken.
In het Wetgevingsoverleg «Verantwoordingsdebat Slotwet 2020, Jaarverslag OCW 2020 en Staat van het Onderwijs» van 17 juni 2021 (Kamerstuk 35 830 VIII, nr. 22) is toegezegd om u te informeren over de ontwikkelingen rond De Monnikskap in Nijmegen. De Monnikskap is een specifieke afdeling van het Dominicus College, waarbij de leerlingen met een lichamelijke beperking of chronische ziekte een havo- of vwo-diploma kunnen halen en waar mogelijk samen onderwijs volgen met leerlingen op de reguliere school. Het is daarmee een mooi voorbeeld van inclusief onderwijs. Recent is er in de media op meerdere plekken aandacht gekomen voor De Monnikskap.
Met het bestuur @voCampus, waar het Dominicus College onder valt, is eerder een afspraak gemaakt over de afbouw van de aanvullende bekostiging die het bestuur de afgelopen jaren kreeg. In de gesprekken over het afbouwen van de aanvullende bekostiging zijn ook afspraken gemaakt over hoe tot andere wijze van bekostiging kan worden overgegaan om het voortbestaan van De Monnikskap te kunnen waarborgen. De aanvullende bekostiging begon steeds meer te wringen met nieuwe beleidsontwikkelingen, zoals passend onderwijs en de vereenvoudiging van de bekostiging van het voortgezet onderwijs. Het is niet meer uitlegbaar aan andere scholen, ook omdat er geen juridische grondslag is, om vanuit OCW aanvullende bekostiging te blijven verstrekken voor De Monnikskap, terwijl dit bij andere scholen via het samenwerkingsverband verloopt.
De aanvullende bekostiging bedraagt op dit moment circa € 1,5 miljoen per jaar. De afspraak is dat de aanvullende bekostiging vanaf kalenderjaar 2023 in vijf jaar stapsgewijs wordt afgebouwd. In 2027 is de aanvullende bekostiging dan volledig afgebouwd. Door de aanvullende bekostiging niet in één keer te stoppen maar stapsgewijs af te bouwen, wordt voorkomen dat de zittende leerlingen nadeel ondervinden en kunnen zij hun schoolloopbaan afmaken. Ook heeft het bestuur zo een redelijke termijn om toe te groeien naar de nieuwe situatie. Tegen het besluit om de aanvullende bekostiging af te bouwen is overigens wel bezwaar aangetekend. Dit is niet gedaan door het bestuur, maar door personen die op andere wijze betrokken zijn bij De Monnikskap.
Naar aanleiding van de recente berichtgeving in de media is opnieuw contact geweest met het bestuur van @voCampus. Daaruit is duidelijk geworden dat er wordt gesproken over een fusie of sluiting van het Dominicus College vanwege de leerlingenkrimp in de regio van Nijmegen. Het bestuur heeft echter toegezegd dat het borgt dat De Monnikskap blijft bestaan. Ik zal hier nader op ingaan in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Westerveld (GroenLinks), Kwint (SP) en Van Meenen (D66) over De Monnikskap.37
In het debat over de gevolgen van de sluiting van de Hoenderloo Groep op 21 april 2021 heb ik de Kamer drie toezeggingen gedaan. Als eerste heb ik u toegezegd een update te geven hoe het met de leerlingen gegaan is en hoe het nu gaat. Verder heb ik toegezegd in de gaten te houden wat het nieuwe initiatief op terrein van de voormalige Hoenderloo Groep inhoudt en u daarover te informeren. Tevens heb ik toegezegd u nader te informeren over het herstelonderzoek dat de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) heeft uitgevoerd naar de bestuurlijke kwaliteitszorg van Stichting Pluryn Onderwijs, dat het onderwijs binnen de Hoenderloo Groep aanbod.
Kwalitatief onderzoek van de IvhO
Het IvhO heeft een kwalitatief onderzoek uitgevoerd bij jongeren en hun vertegenwoordigers die, door de sluiting van De Hoenderloo Groep en dus ook het Hoenderloo College, ergens anders heen moesten. Graag informeer ik u over de uitkomsten.
Het doel hiervan was om informatie op te halen over o.a. de overdracht en het welbevinden van de leerlingen die ten tijde van de sluiting op het Hoenderloo College zaten en die aan het einde van vorig schooljaar (2020–2021) hebben verlaten. Daarbij is telefonisch gesproken met leerlingen, ouders/verzorgers, leraren en intern begeleiders. Vanwege het geringe aantal leerlingen waarmee een gesprek kon worden gevoerd, trekt de IvhO geen conclusies en doet geen aanbevelingen.
De belangrijkste uitkomsten van het onderzoek zijn:
– → Leerlingen, ouders en het zorg- en onderwijspersoneel gaven aan geschokt en verbaasd te zijn dat zowel de zorglocaties als de scholen in een zo rap tempo moesten sluiten.
– → De overdracht van het Hoenderloo College naar de nieuwe school is voor de leerlingen vaak onduidelijk, onzorgvuldig en te gehaast verlopen. Een aantal leerlingen heeft de start op de nieuwe school/vervolgplek als moeilijk/lastig ervaren.
– → Het onderwijspersoneel van de nieuwe onderwijsinstellingen heeft direct bij de start geïnvesteerd in het leren kennen van de leerlingen, het bieden van extra structuur en duidelijkheid en het in kaart brengen van de (didactische, cognitieve en emotionele) niveaus.
– → De landing op de vervolgschool is onder begeleiding van de mentoren/leraren van de vervolgplekken redelijk goed verlopen. Wel geldt dat het tijd heeft gekost om te wennen aan de nieuwe plaats en te zorgen dat onderwijs, vrijetijdbesteding en behandeling voor hen goed was geregeld.
Net zoals de informatie in de recent aan uw Kamer toegestuurde brief «Toezeggingen Commissiedebat Jeugd van 22 juni 2021» roept de uitkomst bij mij een gemengde reactie op.38 Het is goed om te horen dat het op dit moment in elk geval met de jongeren waarmee de IvhO gesproken heeft, goed gaat en dat zij op een passende plaats zitten. Tegelijk ben ik mij er zeer van bewust hoe groot de impact van de sluiting van De Hoenderloo Groep en het Hoenderloo College op jongeren en hun ouder(s) is geweest. De uitkomsten van dit onderzoek bevestigen eens te meer het belang om onderwijs vroegtijdig te betrekken bij ontwikkelingen in de jeugdhulp zodat er tijdig een passend onderwijsaanbod gevonden kan worden voor alle leerlingen. De door mij aangestelde regioregisseurs gaan hierin een belangrijke rol spelen.
Nieuwe initiatieven op het voormalig terrein van de Hoenderloo Groep
Ik heb uw Kamer tevens toegezegd om de situatie op het voormalige terrein van de Hoenderloo Groep in de gaten te houden om te voorkomen dat nieuwe organisaties die zich vestigen op dit terrein tegen dezelfde problematiek aanlopen als de Hoenderloo Groep. Ik volg de ontwikkelingen en er is contact met de gemeente en het samenwerkingsverband. Er zijn verschillende zorgpartijen die initiatieven ontplooien, maar op dit moment is nog niet duidelijk uit welke regio de jongeren komen en wat de precieze onderwijsbehoefte van deze jongeren is.
Herstelonderzoek Pluryn
De IvhO heeft in de periode november 2019 tot maart 2020 herstelonderzoek gedaan bij zes van de zeven stichtingen die toen vielen onder het bestuur van Stichting Pluryn Onderwijs. Tijdens de bovenstaande onderzoeken heeft de IvhO tekortkomingen geconstateerd in de bestuurlijke kwaliteitszorg. De IvhO heeft met het bestuur afspraken gemaakt om de kwaliteitszorg voor het onderwijs te verbeteren en de vastgestelde tekortkomingen op te heffen. De IvhO heeft in de maand juni 2021 de bestuurlijke kwaliteitszorg opnieuw beoordeeld. De drie onderdelen van de kwaliteitszorg die de IvhO onderzocht heeft zijn nu voldoende.
Ik bied u in de bijlage mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) het themaonderzoek «Terug naar leren» van de IvhO en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd aan dat wij op 22 september jl hebben ontvangen39. Deze inspecties onderzochten samen op welke wijze het integrale aanbod van zorg en onderwijs, bij trajecten binnen en buiten het onderwijsbestel, bijdraagt aan de ontwikkeling van jeugdigen zodat zij zo snel mogelijk weer kunnen deelnemen aan het reguliere onderwijs. Hiertoe hebben zij twintig onderwijszorgarrangementen bezocht, binnen en buiten het bekostigd onderwijsbestel.
Uit het themaonderzoek komt een aantal belangrijke aanbevelingen voort voor zowel het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als het Ministerie van VWS. Zo stellen de inspecties vast dat onderwijszorgarrangementen die zich richten op het verhelpen van thuiszitten last hebben van wet- en regelgeving, die maatwerk en integrale samenwerking voor leerlingen met een schooltrauma in de weg staat. De inspecties doen daarom een aantal aanbevelingen op het gebied van de (gescheiden) bekostiging, onderwijs op een andere locatie dan de school, een integrale aanpak tussen scholen en jeugdzorgpartners en communicatie over welke ruimte er is binnen de wet- en regelgeving.
Wij zullen de bevindingen en aanbevelingen uit dit themaonderzoek meenemen in het experiment onderwijszorgarrangementen dat wij in de onderwijs- en zorgbrief van november 2020 hebben aangekondigd.40 Hiervoor bereiden wij een algemene maatregel van bestuur (AMvB) voor die wij voor de zomer van 2022 bij Uw Kamer willen voorhangen.
In de provincie Noord-Brabant heb ik, samen met onder andere onderwijsinstellingen en de VO-raad, besproken welke maatwerkmogelijkheden er binnen de huidige wet- en regelgeving zijn voor vo-leerlingen die gebruik willen maken van onderwijs aan een hogeschool of universiteit. Het betreft vo-leerlingen die behoefte hebben aan meer uitdaging, zoals hoogbegaafde leerlingen. Deze leerlingen zouden, indien er sprake is van het versneld afronden van een examenvak, de extra ruimte die daardoor in het laatste jaar van het voortgezet onderwijs ontstaat kunnen gebruiken voor het volgen van contractonderwijs aan een hogeronderwijsinstelling in de vorm van een loopbaanoriëntatietraject. De hogeronderwijsinstelling fungeert dan als externe partij die uitvoering geeft aan het loopbaanoriëntatietraject op verzoek van een vo-school. Deze mogelijkheid is voor de zomer besproken met de Stichting Landelijk Netwerk Hoogbegaafd in het Hoger Onderwijs (HB-HO).
Inschrijving als regulier student is binnen de huidige wet- en regelgeving voor vo-leerlingen niet mogelijk, aangezien voor toelating als student tot het hoger onderwijs de vooropleidingseis geldt dat iemand een havo (voor hbo) of vwo (voor universiteit) diploma heeft behaald. De zachte landing van studenten met een ondersteuningsbehoefte in het hoger onderwijs heeft de blijvende aandacht van de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn en is binnen deze groep nog eens extra onderstreept. Hiermee is uitvoering gegeven aan de motie van de leden Rudmer Heerema en Wiersma.41 In de motie wordt ook gesproken over deelname van leerlingen uit het primair onderwijs aan het hoger onderwijs, ik zie voor leerlingen uit het primair onderwijs echter geen (structurele) ruimte in het hoger onderwijs.
Een afschrift van deze brief doen wij toekomen aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, A. Slob
Zie: https://www.nro.nl/onderzoeksprojecten/innovaties-de-voor-en-vroegschoolse-educatie en: https://kohnstamminstituut.nl/rapport/eindrapport-innovatiecentra-voor-en-vroegschoolse-educatie/
Regeling van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 23 september 2021, nr. VO/29518735, houdende regels voor de subsidieverstrekking voor heterogene brugklassen, Stcrt. 2021, nr. 42182 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen (officielebekendmakingen.nl)
Kamerstuk 31 524, nr. 491 (Verslag van een schriftelijk overleg inzake «Er zit energie in het beroepsonderwijs»! (Kamerstuk 31 524, nr. 484))
https://www.slo.nl/thema/vakspecifieke-thema/havo-praktijkgericht/havo-praktijkgerichte-programma/
Resultaten zijn afkomstig uit het verantwoordingsprogramma XBRL. De percentages zijn afgerond op 5%.
Oberon (2020). Nut, wenselijkheid en consequenties van één aanmeldmoment vo. Impactanalyse. Utrecht.
Oberon (2020). Nut, wenselijkheid en consequenties van één aanmeldmoment vo. Impactanalyse. Utrecht (p. 12).
«Gelijke kansen in het onderwijs. Structureel investeren in gelijke kansen voor iedereen.» SER, 9 juni 2021.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31293-598.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.