31 293 Primair Onderwijs

Nr. 186 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 november 2013

Zoals ik uw Kamer voor het zomerreces heb gemeld, was het mijn voornemen om uw Kamer dit najaar te informeren over mijn invulling van de afspraak in het Regeerakkoord om meer gymlesuren in het basisonderwijs te realiseren. Dit omdat de middelen die nodig zijn voor het realiseren van deze ambitie afhankelijk zijn gesteld van het gereedkomen van het Nationaal Onderwijsakkoord en de sectorale deelakkoorden.

Vooruitlopend daarop heb ik, mede naar aanleiding van de motie P. Dijkstra/ Bruins Slot,1 een nulmeting uit laten voeren naar het aantal gymlesuren in het primair onderwijs. Deze meting is in mei gereedgekomen. Ik had dit onderzoek graag samen met de in het sectorale deelakkoord overeengekomen acties om meer en beter bewegingsonderwijs te realiseren aan uw Kamer gepresenteerd. Daardoor zouden onderzoek en plan van aanpak in samenhang beoordeeld kunnen worden. Uw Kamer heeft mij evenwel op 7 november verzocht om de nulmeting ruimschoots voor het wetgevingsoverleg Sport van 18 november op te sturen. Ik stuur u het rapport van het Mulier Instituut daarom als bijlage bij deze brief toe2.

In het vervolg van deze brief ga ik eerst in op de resultaten van de nulmeting over bewegingsonderwijs in het primair onderwijs. Vervolgens zet ik uiteen welke maatregelen ik wil treffen om meer en beter bewegingsonderwijs te realiseren. Ik wil hierover afspraken maken in het sectorakkoord met de PO-Raad.

1. Nulmeting

De belangrijkste resultaten uit het onderzoek zijn de volgende:

a. Te weinig vakleerkrachten en te veel on(der)bevoegdheden voor de klas

Uit het onderzoek blijkt dat iets minder dan de helft van de basisscholen (46%) alleen groepsleerkrachten inzet voor het geven van bewegingsonderwijs. De rest van de scholen maakt volledig gebruik van vakleerkrachten (29%) of combineert de inzet van vakleerkrachten met groepsleerkrachten (25%). Ook valt op dat groepsleerkrachten met een brede bevoegdheid (bevoegd om gymles te geven in groep 3 en hoger) in minder dan een kwart van de scholen worden ingezet voor bewegingsonderwijs aan verschillende groepen. Er zijn scholen die moeite hebben om de gymles in alle gevallen te laten verzorgen door bevoegde leraren.

De kwaliteit van de gymles staat of valt met de kwaliteit van de man of vrouw die voor de groep staat. Een inspirerende gymles motiveert kinderen om een leefstijl te ontwikkelen waarin regelmatig bewegen vanzelfsprekend is. Het is voor mij van groot belang dat die gymles gegeven wordt door een bevlogen, enthousiaste en bevoegde leerkracht. Het kan tenslotte niet zo zijn dat er onbevoegde leraren voor de groep staan.

b. Te weinig tijd voor gym

Gemiddeld roosteren scholen bijna twee lesuren in van ruim drie kwartier bewegingsonderwijs per week. Op minder dan 5% van de scholen wordt 3 of meer uren ingeroosterd en 20% van de scholen plant één lesuur bewegingsonderwijs per week. Maar sporten en bewegen houden niet op als de school uit is gegaan. Een school met goed gezondheidsbeleid stimuleert dat kinderen ook in de buitenschoolse situatie een actieve levensstijl ontwikkelen. Op veel scholen gaat dat al goed, maar uit het onderzoek blijkt ook dat een deel van de scholen op dit punt geen beleid voert.

Als het gaat om de geplande onderwijstijd voor gym is de startpositie van het veld dus divers: sommige scholen zijn echte voorlopers, maar er zijn ook scholen die meer tijd kunnen uittrekken voor het bewegingsonderwijs. Vooral het feit dat 20% van de scholen slechts één lesuur realiseert vind ik ronduit zorgelijk. Deze scholen moeten echt het been bijtrekken. Er liggen kansen om op lokaal niveau meer tijd voor bewegingsonderwijs te realiseren en tot versterking van beleid te komen om kinderen een gezonde en actieve levensstijl bij te brengen, niet alleen op school maar ook in de vrije tijd.

c. Kwaliteit van het bewegingsonderwijs

Scholen waarderen de kwaliteit van hun eigen bewegingsonderwijs positief, gemiddeld met een zeven-en-een-half. Achter deze gemiddelden gaan echter grote verschillen schuil, bijvoorbeeld tussen scholen en tussen regio’s.

Hoewel een meerderheid van de scholen de kwaliteit van het bewegingsonderwijs met een ruime voldoende beoordeelt, wil bijna driekwart van de scholen veranderingen aanbrengen in het bewegingsonderwijs. Ze geven daarbij aan vooral meer vakleerkrachten te willen inzetten, maar ook meer tijd aan bewegingsonderwijs te willen besteden.

Dit deel van het onderzoek leidt tot twee belangrijke, positieve conclusies. De bereidheid van scholen om het bewegingsonderwijs te verbeteren is hoog. Dat duidt op breed draagvlak voor een kwaliteitsslag in het bewegingsonderwijs. Ten tweede kunnen scholen en regio’s van elkaar leren: goed ontwikkeld lokaal beleid om de kwaliteit van gymles te bevorderen kan als voorbeeld dienen voor scholen en regio’s die op dit punt al verder zijn.

2. Inzet sectorakkoord primair onderwijs voor bewegingsonderwijs

De conclusies van het onderzoek van het Mulier Instituut zijn helder: het bewegingsonderwijs kan en moet zowel kwalitatief als kwantitatief een impuls krijgen. Dat betekent: meer bevoegde (vak)leerkrachten voor de klas, meer tijd voor gym en beter beleid om binnen- en buitenschools bewegen te verbinden. Ik wil hierover afspraken maken met scholen en gemeenten. Op lokaal niveau ligt de sleutel voor beter bewegingsonderwijs.

a. Krachten bundelen: samen zorgen voor meer en beter bewegingsonderwijs

Een goede verbinding tussen bewegingsonderwijs in de school en stimulerende bewegingsactiviteiten daarbuiten draagt het meeste bij aan een gezonde en actieve levensstijl van kinderen. In het sectorakkoord ga ik daarom afspraken maken over de algemene ambities rond het bewegingsonderwijs op basisscholen: bevoegde docenten en streven naar drie uur per week. Vervolgens ga ik concrete afspraken maken met gemeenten en scholen die een voorttrekkersrol willen vervullen op dit gebied, analoog aan het Convenant Cultuureducatie.

Om te stimuleren dat er op lokaal niveau daadwerkelijk afspraken worden gemaakt wil ik gemeenten en scholen daarbij ondersteunen. Ik denk dan aan de inzet van vakleerkrachten, buurtsportcoaches en sportverenigingen of het ontwikkelen, verdiepen en vernieuwen van het bewegingsonderwijs.

b. Meer leraren met een brede bevoegdheid

Uit het onderzoek van het Mulier Instituut blijkt dat scholen soms moeite hebben om de gymles te laten verzorgen door een bevoegde leraar. Dat komt ook doordat een deel van de leraren de post-initiële leergang bewegingsonderwijs niet heeft gevolgd en dus niet bevoegd is om gym te geven aan de groepen 3 tot en met 8. Ik wil met het veld afspraken maken dat een groot aantal leraren zonder brede bevoegdheid in staat worden gesteld om alsnog die bevoegdheid te halen. Dit vanuit de overtuiging dat een breed bevoegde leraar bijdraagt aan een gezonde leefstijl van kinderen.

c. Inspectie kijkt naar kwaliteit en kwantiteit

Ik vind het belangrijk dat de inspectie zowel de kwaliteit als de kwantiteit van het bewegingsonderwijs gaat monitoren. Ik ga met de PO-Raad en de Inspectie afspreken op welke manier zij dit gaan invullen.

3. Tot slot

Bewegingsonderwijs levert een grote bijdrage aan de ontwikkeling van kinderen en is nadrukkelijk op de agenda gezet in het Regeerakkoord. Zodra ik met de PO-Raad afspraken heb gemaakt in het sectorakkoord, informeer ik uw Kamer nader over de uitwerking van dit plan van aanpak voor meer en beter bewegingsonderwijs op de basisscholen. Ik verwacht dat dat voor de zomer van 2014 het geval zal zijn.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstuk 33 400 XVI, nr. 115.

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven