31 293 Primair Onderwijs

Nr. 102 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 27 mei 2011

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 16 maart 2011 inzake het rapport Automatiseren bij Rekenen-Wiskunde (Kamerstuk 31 293, nr. 96).

Bij brief van 26 mei 2011 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie

Janssen

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

1.

Inleiding

2

2.

Voldoende lestijd voor automatiseren

2

3.

Veel aanvullend lesmateriaal

3

4.

Meer nascholing voor docenten

3

5.

Overig

4

II

Reactie van de minister

4

I VRAGEN EN OPMERKINGEN UIT DE FRACTIES

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie van de minister op het rapport van de Inspectie van het Onderwijs «Automatiseren bij Rekenen-Wiskunde» d.d. 16-03-2011. De leden vinden het van groot belang dat rekenen en taal, zomede de reken- en taalvaardigheid van docenten voldoende aandacht krijgen in het onderwijs. De leden van de fractie zien aanleiding tot het stellen van enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hechten een groot belang aan de doorlopende leerlijnen van rekenen en taal en in dit verband vinden zij ook dat bij rekenen en wiskunde het automatiseren voldoende aan bod moet komen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek van de inspectie naar automatiseren van basisbewerkingen en de reactie van de regering daarop. Vanuit het motto «de basis op orde, de lat omhoog» hechten deze leden veel waarde aan de kwaliteit van rekenen en taal in het Nederlandse onderwijs. Zonder goede beheersing van deze vaardigheden is het niet mogelijk de kwaliteit van onderwijs te behouden en zeker niet om deze kwaliteit te verbeteren. Niet voor niets heeft deze regering de ambitie om bij de top vijf van kenniseconomieën te behoren en rekenen en taal als kerntaak van het onderwijs benoemd. Met tevredenheid constateren de leden van deze fractie dat de plannen die deze regering heeft voor opbrengstgericht werken en het vaststellen van referentieniveaus een belangrijke basis bieden voor het verhogen van de kwaliteit van taal- en rekenvaardigheden bij leerlingen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het rapport van de Inspectie van Onderwijs «Automatiseren bij Rekenen-Wiskunde». Met enige zorg constateren zij dat het rekenonderwijs nog steeds niet op orde is, ondanks verschillende inspanningen.

2. Voldoende lestijd voor automatiseren

De leden van de VVD-fractie stellen dat de Inspectie van het Onderwijs in haar rapport constateert dat bijna een derde van de scholen er niet in slaagt om in groep 1 en 2 een beredeneerd leerstofaanbod te realiseren dat aansluit op het aanbod in groep 3. Dit vormt een risico voor de latere rekenontwikkeling, aldus de Inspectie van het Onderwijs. Graag vernemen de leden hoe de minister het rekenonderwijs aan kleuters denkt te verbeteren? Juist op deze jonge leeftijd is goed onderwijs van groot belang, zo stellen de leden.

De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd naar het door de minister aangekondigde actieplan «Basis voor presteren», maar vragen de minister (vanwege het belang van goed reken- en taal onderwijs) vooruitlopend hierop toch alvast een reactie te geven op de navolgende vragen.

Is de minister van oordeel dat dagelijks minimaal tien minuten besteden aan automatiseren van basisbewerkingen voldoende is voor het behalen van een goed niveau van automatisering? Is bekend hoeveel minuten een rekensterke school dagelijks besteedt aan automatiseren?

Wat is de reactie van de minister op de constatering van de inspectie dat van de onderzochte scholen 20% in de groepen 1 en 2 te weinig aandacht besteedt aan voorbereidende rekenvaardigheden, zo vragen de leden.

De leden van de SP-fractie vragen hoe het komt dat slechts de helft van de scholen een doorlopende leerlijn rekenen heeft. Deelt de minister de opvatting dat een doorlopende leerlijn van belang is voor het rekenonderwijs? Hoe gaat zij ervoor zorgen dat binnen scholen vaker wordt gewerkt met een doorlopende leerlijn, zo vragen zij.

3. Veel aanvullend lesmateriaal

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de minister bij scholen die beperkt zicht hebben op de kwaliteit van hun rekenonderwijs, dit inzicht denkt te verbeteren, waarmee hun resultaten voor rekenen omhoog gaan. Wat is hierbij de rol van de inspectie?

De inspectie constateert een positieve samenhang tussen de mate waarin scholen planmatig bezig zijn met leerlingenzorg en de hoogte van de kwaliteit van hun rekenonderwijs. Wordt gekeken hoe scholen op dit gebied kunnen leren van «best practices», zodat ze niet zelf opnieuw het wiel hoeven uit te vinden?

Kan de minister aangeven of er verschillen zijn tussen scholen die een realistische rekenmethode gebruiken versus het koopmansrekenen, zo vragen de leden.

De leden van de SP-fractie vragen wat er precies schort aan de lesboeken, dat zoveel scholen extra materiaal nodig hebben. Hoe komt het dat een deel van de basisscholen geen extra materialen gebruikt, terwijl dit ten koste gaat van de kwaliteit van het rekenonderwijs? De leden vragen in hoeverre dit komt doordat zij een slecht beeld hebben van hun eigen rekenonderwijs. In hoeverre komt dit doordat er niet genoeg geld voor het rekenonderwijs wordt uitgetrokken door de betreffende schoolbesturen, zo vragen zij.

4. Meer nascholing voor docenten

De leden van de VVD-fractie lezen in het rapport van de Inspectie van het Onderwijs dat basisscholen sinds 2007 meer investeren in professionaliserings- en nascholingstrajecten ter versterking van het rekenonderwijs, maar dat de helft van de onderzochte basisscholen in de periode 2007–2010 geen professionaliserings- en/of nascholingstraject volgt. Van de onderzochte scholen heeft 30 procent in de onderzochte drie jaren op geen enkele manier aan de professionalisering van het reken-wiskundeonderwijs gewerkt. De leden vinden dit zorgwekkende cijfers, omdat zij het van groot belang achten dat scholen investeren in het reken-wiskundeonderwijs. Zoals de minister terecht constateert in haar beleidsreactie staat de leerling centraal, maar zijn ook de docenten belangrijk. Graag vernemen de leden hoe de minister de rol van de docent gaat betrekken in haar actieplan voor het primair onderwijs en hoe de minister denkt scholen en schoolteams te kunnen activeren om professionaliserings- en nascholingstrajecten te ontplooien.

De leden van de CDA-fractie stellen de positie van de docent aan de orde. Er is een sterke relatie tussen de kwaliteit van de docent en de kwaliteit van het onderwijs dat hij geeft. Daarom is het extra jammer dat uit het inspectieonderzoek blijkt dat van de onderzochte scholen 30% de afgelopen drie jaren niets heeft gedaan aan nascholing. Kan de minister aangeven wat de redenen hiervoor zijn en of de indruk bestaat dat dit percentage overeenkomt met alle scholen in Nederland? Kan de minister tevens aangeven op welke wijze het beste een planmatig rekenbeleid kan worden opgezet omdat het volgen van alleen cursussen niet automatisch leidt tot verbeteringen in het reken- en wiskundeonderwijs, zo vragen de leden.

De leden van de SP-fractie vragen hoe het komt dat jaarlijks ongeveer de helft van de scholen geen enkele professionaliserings- en/of nascholingsactiviteit uitvoert, die gericht zijn op de verbetering van het reken-wiskundeonderwijs? Hoe komt het dat 30% van de scholen in de afgelopen drie jaar niets heeft gedaan aan nascholing? In hoeverre gaat het hier om een centenkwestie, zo vragen de leden. Hoe komt het dat rekenzwakke scholen niet meer nascholings- of professionaliseringsactiviteiten ondernemen voor rekenen-wiskunde dan rekensterke scholen? Zij vragen of er geen inzicht is in het eigen functioneren. Zo neen, hoe komt dit? Zo ja, waarom wordt hier niets tegen ondernomen? Het is goed dat het rekenonderwijs op de Pabo een prominentere plaats heeft gekregen, zo menen zij. Is de minister bereid om te onderzoeken hoe het is gesteld met de rekenvaardigheid van leraren in het basisonderwijs, zo vragen deze leden.

5. Overig

Tot slot verzoeken de leden van de VVD-fractie de minister hen te laten weten hoe het automatiseren van de basisbewerkingen in het reken-wiskundeonderwijs betrokken zullen worden bij de vaststelling van de referentieniveaus voor rekenen-wiskunde.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het streven om bij leerlingen de basisvaardigheden rekenen te verbeteren, voortvloeit uit de kwaliteitsagenda die in het vorige kabinet is gestart. Dit sluit gelukkig ook naadloos aan bij de adviezen van de commisie-Dijsselbloem die al pleitte voor het verstevigen van de basisvaardigheden. Kan de minister specificeren welke follow-up dit nu gaat krijgen? Hoe gaat de Kamer de basisvaardigheden voor rekenen en de aandacht voor automatiseren terugzien in de kerndoelen, de referentieniveaus en de examenprogramma’s, zo vragen zij.

Hoe gaat de minister bevorderen dat het wiskundeonderwijs en haar methodes kritisch tegen het licht worden gehouden op de aspecten waar de inspectie nu de vinger oplegt. Deelt de minister de mening van de leden dat we op deze punten voortgang moeten boeken, omdat de scholen anders met verouderde methodes werken, die nog 20 jaar meemoeten en de nieuwe inzichten pas zeer langzaam hun vertaling vinden in nieuwe methoden? Gaat de minister hier actief mee aan de slag of laat zij het beleid vooral over aan het initiatief van de scholen, zo vragen de leden.

De leden van de CDA-fractie vragen of de minister tevens de laatste stand van zaken kan geven met betrekking tot de inspanningen om de kwaliteit van de Pabo’s te verhogen en met betrekking tot de invoering van de referentieniveaus.

II REACTIE VAN DE MINISTER

Hartelijk dank voor de reactie van leden van de fracties van VVD, PvdA, CDA en SP op mijn brief van 16 februari 2011 (uw kenmerk 31 293, nr. 96). Aanleiding van die brief was het rapport van de Inspectie van het Onderwijs over het automatiseren bij reken- en wiskunde onderwijs. Ik wil hierbij graag reageren op de vragen en opmerkingen over mijn brief.

Ik zal eerst op hoofdlijn reageren op de vragen. Daarna geef ik aanvullend antwoord op specifieke vragen.

Hoofdlijn

Met de leden van de fracties van de VVD, PvdA, CDA en SP deel ik het belang van kwalitatief goed rekenonderwijs, waar effectief automatiseren onlosmakelijk onderdeel van uit maakt. Zoals ik heb beschreven in de beleidsreactie op het rapport van de Inspectie van het Onderwijs, blijkt uit het rapport dat rekensterke scholen hun onderwijs in het automatiseren van basisbewerkingen meer systematisch evalueren. Dit zijn dus scholen die hun kwaliteitszorg op orde hebben.

Scholen zijn in Nederland vrij om te bepalen hoe ze hun onderwijs precies inrichten. De rijksoverheid stelt vast wat de leerdoelen zijn waar in het onderwijs aan moet worden gewerkt. Die leerdoelen zijn verwoord in de kerndoelen. Voor taal en rekenen zijn er ook nog referentieniveaus vastgesteld. Hoe scholen werken aan het automatiseren, welke methode ze gebruiken en hoeveel tijd ze daar bijvoorbeeld aan besteden, is aan scholen zelf.

In de actieplannen, «Basis voor Presteren» en «Beter presteren», is opbrengstgericht werken een belangrijke pijler. De activiteiten die voortvloeien uit de actieplannen zullen scholen stimuleren doelgericht te werken aan maximale leerresultaten voor alle leerlingen. Het actieplan «Leraar 2020 – een krachtig beroep!» gaat uitgebreid in op de vraag hoe wij de komende jaren gaan inzetten op de versterking van de bekwaamheid en professionaliteit van leraren, via kwaliteitsverbetering van de lerarenopleidingen en de professionalisering van zittende leraren.

Specifieke vragen, in volgorde van het verslag

Voldoende lestijd voor automatiseren

De leden van de VVD vragen hoe ik het rekenonderwijs aan kleuters ga verbeteren.

Zoals vermeld besteedt Basis voor Presteren uitgebreid aandacht aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs in onder andere basisvaardigheden. Opbrengstgericht werken en VVE vormen daarvoor belangrijke vehikels, waar het kleuteronderwijs voor (voorbereidend) rekenen van zal profiteren.

Verder kunnen scholen gebruik maken van de handreiking van de doelen die de SLO op basis van de referentieniveaus heeft ontwikkeld op het gebied van onder andere rekenen en ordenen voor eind groep 2. Deze doelen kunnen leerkrachten helpen om een beredeneerd aanbod te realiseren dat aansluit op het aanbod in groep 3.

De leden van de CDA-fractie vragen naar mijn oordeel over de tijd die aan het automatiseren van rekenen zou moeten worden besteed. Voor mijn antwoord hierop wil ik verwijzen naar mijn algemene toelichting hierboven. Het is aan scholen zelf om te bepalen hoeveel tijd aan welk vak wordt besteed. De inspectie constateert wel dat er een «betekenisvol» verschil bestaat tussen rekensterke en rekenzwakke scholen voor wat betreft de tijd die aan automatiseren wordt besteed.

Door mijn inzet in het kader van Basis voor Presteren op de brede kwaliteit van het onderwijs, ook voor rekenen en rekenzwakke scholen, verwacht ik dat de komende tijd meer scholen meer tijd en aandacht zal besteden aan (voorbereidende) rekenvaardigheden in onder andere groep 1 en 2.

Met de leden van de SP-fractie deel ik de opvatting dat een doorlopende leerlijn van belang is voor het rekenonderwijs. Het is de verantwoordelijkheid van scholen om een doorlopende leerlijn rekenen te ontwikkelen. Referentieniveaus, vastgesteld in 2010, vormen daarvoor belangrijke ijkpunten. Deze niveaus helpen de scholen bij de ontwikkeling van doorlopende leerlijnen. Nadere informatie over de implementatie van de referentieniveaus vindt u in de voortgangsrapportage implementatie referentiekader taal en rekenen, die u binnenkort ontvangt. De SLO, het Freudenthal Instituut (FI) en het Expertisecentrum Nederlands (EN) hebben op basis van de referentieniveaus tussendoelen en leerlijnen uitgewerkt en bieden handreikingen om tot een doorlopende leerlijn te komen. Op deze manier faciliteert de overheid, via de SLO, FI en EN, in randvoorwaardelijke sfeer. De inzet op opbrengstgericht werken versterkt het gebruik van doorlopende leerlijnen; daarover vindt u meer in het actieplan «Basis voor Presteren».

Veel aanvullend lesmateriaal

De leden van de CDA-fractie vragen hoe scholen met beperkt zicht op de kwaliteit van hun rekenonderwijs, hun rekenonderwijs kunnen verbeteren en wat de rol van de inspectie is. In Basis voor Presteren besteed ik aandacht aan specifieke manieren om het taal- en rekenonderwijs op deze scholen te versterken. De inspectie heeft een rol bij het identificeren van deze scholen. Maatregelen van mijn actieplan voor het po sluiten aan bij de suggestie van de leden van de CDA-fractie dat scholen kunnen leren van «best practices» om planmatig aan de slag te gaan met leerlingenzorg.

Een volgende vraag van de leden van de CDA-fractie gaat over het verschil tussen een realistische rekenmethode versus het «koopmansrekenen». Dit vraagstuk is behandeld aan de hand van het onderzoek van de KNAW naar rekenonderwijs2. Eén van de hoofdconclusies van dat onderzoek is, dat niet het verschil in rekendidactiek, maar het niveau van de leraar de sleutel tot verbetering van rekenvaardigheid is. Naar aanleiding van dat rapport is destijds extra ingezet op deze leerkrachtvaardigheden. Het actieplan «Leraar 2020 – een krachtig beroep!» zet in op professionalisering van leraren voor deze kabinetsperiode, waarbij basisvaardigheden een belangrijke plaats innemen.

De leden van de SP-fractie vragen waarom basisscholen zoveel extra materiaal gebruiken voor het automatiseren van rekenonderwijs. Het gebruik van aanvullend materiaal is geen slecht teken. In het kader van opbrengstgericht werken is het juist goed als scholen en leraren zelf, op basis van de leerbehoefte van de leerlingpopulatie, vaststellen wat het beste onderwijsaanbod is en daarbij «loskomen van de methode». De inspectie stelt vast dat scholen die dit minder doen, ook minder goed presteren in het rekenonderwijs. Dit bevestigt eens te meer het belang van opbrengstgericht werken, waarbij scholen én schoolbesturen, zelf doelen stellen en het onderwijsaanbod daarop toesnijden. Dit betekent dat het belangrijk is dat scholen goed kijken naar hun leerresultaten en daar hun aanbod op aanpassen. Welk materiaal scholen gebruiken is aan de scholen zelf. In de lumpsum zitten middelen voor leermaterialen. De inspectie controleert of de aangeboden leerinhouden voldoen aan de kerndoelen én of het aanbod wordt afgestemd op de verschillen in ontwikkeling tussen leerlingen.

Daarnaast is het ontwikkelen van methoden aan de markt van uitgeverijen. Uitgeverijen kunnen daarbij gebruik maken van de handreikingen voor leerdoelen en leerlijnen van onder andere de SLO en het Freudenthal Instituut (FI).

Meer nascholing voor docenten

De vraag van de leden van de VVD-fractie is, hoe de rol van de docent wordt betrokken bij het actieplan en hoe scholen en schoolteams worden geactiveerd om professionaliseringactiviteiten te ontplooien.

Besturen zijn eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs op hun scholen. Bij de realisatie van die onderwijskwaliteit hebben leraren vanzelfsprekend een centrale rol. Het schoolbestuur organiseert het proces om te komen tot verbetering van de onderwijskwaliteit. Het ligt voor de hand dat het team van leraren vanwege hun specifieke deskundigheid door het schoolbestuur bij dat proces wordt betrokken. Hoe leraren zich professionaliseren is een keuze voor de werknemers en werkgevers zelf. Leraren moeten in ieder geval voldoen aan de wettelijke bekwaamheidseisen en worden geacht hun bekwaamheid te onderhouden. De PO Raad heeft instrumenten ontwikkeld om via de besturen, leraren te enthousiasmeren en zich te ontwikkelen in bijvoorbeeld het opbrengstgericht werken. Een voorbeeld van een dergelijk instrument is het ontwikkelassessment.

De inspectie versterkt het kwaliteitstoezicht door nadrukkelijk de kwaliteit van het leraarschap en de duurzame borging daarvan in haar oordeel te betrekken. In 2011 beproeft de inspectie in enkele pilots een toezichtkader waarin het toezicht op het leraarschap een plek heeft gekregen. Op basis daarvan kunnen de definitieve aanpak en het toezichtkader worden vastgesteld. In 2012 maakt het toezicht op het leraarschap onderdeel uit van toezicht van de Inspectie.

In het actieplannen «Basis voor Presteren» en «Leraar 2020 – een krachtig beroep!» wordt uitgebreid aandacht besteed aan de professionalisering van schoolbesturen, schoolleiders en leraren. In Basis voor Presteren worden maatregelen beschreven om vooral schoolbesturen (en via de besturen leraren en schoolteams) te ondersteunen bij versterken van vaardigheden in het opbrengstgericht werken.

Leraar 2020 – een krachtig beroep! gaat in op de professionalisering van leraren ten behoeve van de kwaliteit van het onderwijs. Daarvoor worden ook aanvullende middelen uit het regeerakkoord beschikbaar gesteld.

De leden van de CDA-fractie vragen wat de reden is dat 30% van de leraren de afgelopen drie jaar niets aan nascholing heeft gedaan. Ook de leden van de SP-fractie vragen waarom een deel van de scholen niet jaarlijks investeert in de professionalisering van rekenen-wiskunde onderwijs en of dat een kwestie van geld is.

Hoewel de inspectie aangeeft dat de steekproef niet representatief is, ga ik ervan uit dat dit onderzoek toch een redelijk goed beeld geeft van de scholen in Nederland. In de steekproef zijn namelijk tientallen scholen opgenomen, zowel rekensterke als rekenzwakke. Daarnaast kan het zijn dat de 30% leraren die geen nascholing heeft gehad in rekenen-wiskunde onderwijs, zich wel heeft verdiept in bijvoorbeeld opbrengstgericht werken voor taalonderwijs. Dat kan ook weer ten goede komen aan het rekenonderwijs.

De inspectie geeft aan dat er een positieve trend waarneembaar is inzake de nascholing voor rekenen-wiskunde onderwijs, vermoedelijk als gevolg van de landelijke aandacht die hieraan is besteed.

Schoolbesturen bepalen zelf welk deel van het lumpsum budget ze besteden aan nascholing en professionalisering voor rekenen-wiskunde. Zoals de SP suggereert, lijkt de keuze hierin, volgens de inspectie, niet of slechts beperkt te worden gemaakt naar aanleiding van tegenvallende rekenresultaten of onvrede met het leerstofaanbod. De komende jaren wordt onverkort ingezet op de versterking van leerprestaties. Daarbij hoort dat scholen leren reflecteren op de eigen prestaties en daar maatregelen, zoals nascholingsactiviteiten, aan verbinden. Er wordt dus het nodige ondernomen om het inzicht in het eigen functioneren van scholen te vergroten. Zoals de SP aangeeft, is het van belang dat schoolbesturen voldoende middelen uittrekken voor onderwijskwaliteit en nascholing. In het actieplan «Leraar 2020 – een krachtig beroep» wordt ingaan op de plannen met betrekking tot de professionalisering van leraren.

Op de vraag van de leden van de CDA-fractie hoe planmatig rekenbeleid kan worden opgezet, wijs ik op de taakverdeling tussen het rijk en scholen. Het is aan scholen om zo goed mogelijk en systematisch te werken aan maximale leerprestaties. Om een planmatig rekenbeleid op te zetten, kunnen ze ondersteuning krijgen van onder andere onderwijsadviesbureaus, Landelijke Pedagogische Centra of de SLO. In het actieplan «Basis voor Presteren» ga ik nader in op de manier waarop scholen hierin verder worden ondersteund. Het rijk, i.c. de Inspectie van het Onderwijs, ziet toe op de kwaliteit van het onderwijs. Bij onvoldoende opbrengsten en/of kwaliteit noemt de inspectie een school zwak of zeer zwak en wordt een verbetertraject in gang gezet.

De leden van de SP-fractie vragen vervolgens om onderzoek naar de rekenvaardigheid van leraren in het basisonderwijs. De ontwikkeling van de bekwaamheid van leraren is in eerste instantie een taak van de lerarenopleidingen en daarna is het de taak van werkgevers en werknemers in het onderwijs om deze bekwaamheid te onderhouden. De inspectie controleert de kwaliteit van het onderwijs. De vaardigheden van de leraren hebben invloed op die kwaliteit. Zoals hiervoor al is aangegeven, wordt onderzocht op welke manier het toezicht op het leraarschap het beste een plek kan krijgen in het toezichtkader van de inspectie. Het streven is dat het toezicht op het leraarschap in 2012 onderdeel uitmaakt van het toezicht van de Inspectie.

In het kader van de implementatie van referentieniveaus is extra ingezet op de bekwaamheid van leraren voor de didactiek van basisvaardigheden. Voor de basisvaardigheden van aankomende leraren worden onder andere de kennisbases Nederlandse taal en rekenen-wiskunde en daarbij horende landelijke kennistoetsen ingevoerd op de pabo.

Een extra onderzoek naar de rekenvaardigheid van leraren acht ik, gezien de actuele investeringen op dit punt, hier bovenop niet nodig.

Overig

Voor het opnemen van automatiseren als onderdeel van de referentieniveaus, zoals de leden van de VVD-fractie voorstellen, verwijs ik naar mijn algemene toelichting. Ook de leden van de PvdA-fractie vragen hoe automatiseren terugkomt in kerndoelen, referentieniveaus en examenprogramma’s. Het is al onderdeel van de kerndoelen en referentieniveaus, dat leerlingen standaardbewerkingen zoals optellingen of tafels paraat hebben. Het lijkt mij daarom niet nodig aanvullende onderdelen over automatisering op te nemen in de referentieniveaus. Examenprogramma’s worden al afgestemd op de referentieniveaus.

Op de vragen van de leden van de PvdA-fractie naar de follow-up voor het versterken van de basisvaardigheden verwijs ik naar het actieplan «Basis voor Presteren».

Omdat methoden door de markt worden ontwikkeld, met behulp van referentieniveaus en tussendoelen en leerlijnen van de SLO, hoeven methoden niet tegen het licht te worden gehouden, zoals de leden van de PvdA-fractie suggereren. Recente methoden bieden stof gericht op de referentieniveaus aan. Scholen kunnen zelf beslissen over de inzet van aanvullend lesmateriaal, gefinancierd met lumpsummiddelen.

Scholen maken op basis van referentieniveaus en hun leerlingpopulatie hun eigen keuzes in hun precieze onderwijsaanbod. De Inspectie van het Onderwijs bekijkt of de leerinhouden voor rekenen en wiskunde op scholen aan voldoende leerlingen worden aangeboden tot en met het niveau van leerjaar 8. Door de aanpak in «Basis voor Presteren» zet ik actief in op een verbetering van onder andere het rekenonderwijs.

De verbetering van de kwaliteit van de pabo’s, in antwoord op vragen van de CDA-fractie, komt aan de orde in het actieplan Leraar 2020 over professionalisering. Informatie over de laatste stand van zaken met betrekking tot de invoering van de referentieniveaus is te vinden in de voortgangsrapportage implementatie referentiekader taal en rekenen.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Ham, B. van der (D66), Bochove, B.J. van (CDA), voorzitter, Haverkamp, M.C. (CDA), Miltenburg, A. van (VVD), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Bosma, M. (PVV), Dijk, J.J. van (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Dibi, T. (GL), Wolbert, A.G. (PvdA), ondervoorzitter, Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Beertema, H.J. (PVV), Dijkstra, P.A. (D66), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Çelik, M. (PvdA), Lucas-Smeerdijk, A.W. (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Klaver, J.F. (GL) en Liefde, B.C. de (VVD).

Plv. leden: Koşer Kaya, F. (D66), Ferrier, K.G. (CDA), Werf, M.C.I. van der (CDA), Burg, B.I. van der (VVD), Schouten, C.J. (CU), Dille, W.R. (PVV), Kooiman, C.J.E. (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Peters, M. (GL), Dam, M.H.P. van (PvdA), Toorenburg, M.M. van (CDA), Wit, J.M.A.M. de (SP), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Mos, R. de (PVV), Pechtold, A. (D66), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Hamer, M.I. (PvdA), Harbers, M.G.J. (VVD), Gerbrands, K. (PVV), Sap, J.C.M. (GL) en Lodders, W.J.H. (VVD).

X Noot
2

Zie Rekenonderwijs op de basisschool. Analyse en sleutels tot verbetering, KNAW, 2009

Naar boven