31 290 VIII
Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2007 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)

nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 12 december 2007

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Van de Camp

Adjunct-griffier van de commissie,

Van Marion

1

Wordt het bedrag van 6 miljoen Euro (brede scholen primair onderwijs) dat dit jaar niet meer tot uitbetaling zal komen doorgeschoven naar de begroting van 2008? Zo neen, waarom niet?

Over het doorschuiven van deze middelen wordt bij Voorjaarsnota beslist.

2

Kan worden toegelicht hoe de afname van het aantal rugzakleerlingen zich verhoudt tot de groeiende budgetten op de begroting 2008 en de groei van cluster 4. Binnen welke clusters is het aantal rugzakleerlingen afgenomen?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.

3

Kan worden toegelicht waarom de invoering van het onderwijsnummer in het primair onderwijs complexer is dan in de andere sectoren?

Door het veel grotere aantal instellingen en de veel kleinere schaal van die instellingen verschilt de sector PO wezenlijk van de andere onderwijssectoren. De interne organisatie van de instellingen in het PO, met name op administratief gebied en het beheer van de leerlingenadministratie, is niet te vergelijken met de situatie in VO en BVE. Instellingen in het PO hebben minder vaak dan instellingen in VO en BVE de beschikking over professionele administratieve krachten die zich bezighouden met de leerlingenadministratie en het invoeren van de gegevens die moeten worden uitgewisseld met de IB-Groep. In het PO is daarom gekozen voor een andere techniek voor de gegevensuitwisseling dan in VO en BVE. Deze techniek vraagt minder administratieve inspanningen van de scholen. Om scholen te begeleiden bij de overgang naar bekostiging op basis van het onderwijsnummer, heeft OCW de onderwijsorganisaties in staat gesteld om voor de duur van het invoeringstraject een projectorganisatie in te richten.

Voor de IB-Groep en CFI is de uitwisseling van gegevens op persoonsniveau met zo’n grote groep instellingen een veel complexer proces dan in VO en BVE. Voor deze uitvoeringsorganisaties is de bouw van de benodigde ICT-systemen voor de PO-sector ook complexer. Dit heeft onder meer te maken met de verschillende bekostigingssystemen van de scholen die onder de Wet op het Primair Onderwijs vallen (basisscholen), en de scholen die vallen onder de Wet op de Expertisecentra (WEC). Bovendien kent de sector PO een systematiek van «groeibekostiging», waardoor gedurende een schooljaar veel vaker leerlinggegevens worden uitgewisseld met de overheid.

4

Welk deel van de autonome en beleidsmatige mutaties zal worden ingezet voor dekking van de kosten voor het Actieplan LeerKracht van Nederland en welk deel van de middelen voor de kwaliteitsagenda VO zal worden doorgeschoven naar 2008?

Van de autonome en beleidsmatige mutaties wordt een bedrag van € 29 miljoen ingezet voor het Actieplan Leerkracht van Nederland. Daarnaast is er in 2007 een bedrag van € 11,7 miljoen minder uitgegeven aan innovatiebox vmbo en LOB/VO omdat de kwaliteitsagenda VO niet was afgerond. De aanwending van dit bedrag loopt mee in het beeld van de slotwet en de voorjaarsnotabesluitvorming.

5

Wat is de verklaring voor de halvering in de uitgaven voor het Verdrag van Malta? Wat is de verklaring voor de verlaging van de uitgaven voor cultuur en school?

De verlaging van het budget Verdrag van Malta houdt verband met de overheveling van € 3 miljoen naar het Gemeente- en Provinciefonds voor de bestuurslasten samenhangend met de uitvoering van het verdrag enerzijds en de terugboeking van € 7 miljoen FES-middelen die niet in 2007 tot besteding zijn gekomen anderzijds.

De verlaging van het budget op het domein van Cultuur en School wordt veroorzaakt door interne overboekingen van € 0,4 miljoen naar Voortgezet Onderwijs voor de Profiel Scholen en van € 0,55 miljoen naar Primair onderwijs voor de uitvoering Regeling Cultuureducatie.

6

Op welke beleidsmatige en autonome mutaties, waardoor de begroting met 2 miljoen Euro is toegenomen (artikel 25), wordt gedoeld?

Deze mutaties zijn de overboekingen van het personeelsbudget en het budget Raden& Commissies van het Ministerie SZW naar het Ministerie OCW voor de directie Emancipatie.

7

Kunt u aangeven welke posten betrekking hebben op dierproeven en biotechnologie bij dieren en hoe de stand van zaken is op de 2e suppletoire begroting van 2007? Kunt u aangeven hoeveel op deze posten is begroot voor zaken gerelateerd aan dierproeven en biotechnologie, hierbij onderscheid makend tussen onderzoek naar alternatieven voor dierproeven en overig dierproevenonderzoek, of daar gedurende dit jaar wijzigingen in zijn aangebracht en wat de reden is van deze wijziging?

Het ministerie van OCW financiert geen projecten waarbij proefdieren en biotechnologie bij dieren worden gebruikt.Wel financiert het ministerie de universiteiten en deels het BPRC (€ 8 miljoen). Aan deze instellingen vindt onderzoek plaats waarbij dierproeven gebruikt worden. Het ministerie is hiervan niet de opdrachtgever. Deze instellingen zijn autonoom, op grond van wettelijke regelgeving, in hun onderzoek.

Het ministerie van OCW draagt € 182 000 per jaar bij aan het ZonMW programma «Dierproeven begrensd II» waarvan het ministerie van VWS penvoerder is. Voor een totaal overzicht van de bijdragen van andere ministeries en maatschappelijke organisaties aan dit programma verwijs ik u naar de minister van VWS.

Alternatievenonderzoek bij het BPRC: het BPRC zet sterk in op de ontwikkeling van alternatieven voor onderzoek met primaten: € 1,2 miljoen. Dit komt overeen met ruim 20% van het onderzoeksdeel van de exploitatiesubsidie dat het BPRC van OCW ontvangt.

Binnen de begroting van het Netherlands Genomics Initiative (NGI), dat de komende jaren € 245 miljoen ontvangt uit het Fonds Economische Structuurversterking, is voor het Netherlands Toxicogenomics Centre (NTC) vanaf 2008 € 5 miljoen per jaar gereserveerd. Het NTC onderzoek richt zich vooral op het vermijden van de generatie van data via het gebruik van proefdieren door gebruik te maken van «-omics technologieën» bij de beoordeling van de veiligheid van chemische stoffen.

8

Hoe verklaart U dat een deel van de FES-gelden, waaronder huisvesting brede school en beelden voor de toekomst, in 2007 niet tot besteding komt?

Besloten is om de maatregelen voor brede scholen in samenhang en in samenwerking met andere partijen (andere departementen, maar bijvoorbeeld ook de VNG en AEDES) uit te werken. Deze afstemming heeft meer tijd gevergd dan van te voren was voorzien. Daardoor is het niet meer gelukt om deze middelen in 2007 ter beschikking te stellen.

Het project Beelden voor de Toekomst is in plaats van begin 2007 pas medio 2007 van start gegaan. Daaraan is intensief overleg vooraf gegaan tussen OCW en het consortium van zes partijen die het project uitvoeren. Dit overleg had betrekking op de consortium-overeenkomst en de precieze voorwaarden voor subsidieverlening. De consortium-overeenkomst is begin juli 2007 door alle zes partijen ondertekend; het project is meteen daarna gestart

9

Hoe komt het dat er in 2007 een lager beroep op de regeling voor rugzakleerlingen werd gedaan dan geraamd, zodat de kosten 15 miljoen Euro lager kunnen uitvallen?

In het kader van de Voorjaarsnota 2007 is er voor rugzakleerlingen een fors bedrag (€ 71 miljoen) bijgekomen. Uit de financiële uitputtingsgegevens blijkt nu dat die verhoging voor 2007 te groot is geweest. Omdat de inhoudelijke beleidsinformatie achter loopt bij de financiële informatie, kan nu nog geen specificatie van deze afwijking worden gegeven. Wellicht is er een verband met de herindicatie van rugzakleerlingen, die dit jaar voor het eerst heeft plaatsgevonden.

10

Waarom kost het opstellen van een regeling voor het stimuleren van experimenten op het gebied van brede scholen meer tijd dan verwacht? Hoeveel aanvragen zijn daardoor in de ambtelijke molen blijven steken?

Het stimuleringsarrangement heeft betrekking op huisvesting. Dit is vertraagd (zie het antwoord op vraag 7). Deze impuls voor huisvesting wordt beschouwd als randvoorwaarde voor het onderzoek/experiment. Daardoor is ook het onderzoek/experiment vertraagd. Er zijn echter geen aanvragen gedaan en er zijn derhalve ook geen aanvragen in de ambtelijke molen blijven steken.

11

Welke overwegingen liggen ten grondslag aan het uitstel van de automatische indicatiestelling JJI naar 2008?

Binnen de OCW begroting waren middelen vrijgemaakt voor de automatische indicatiestelling van leerlingen uit de jeugd justitiële inrichtingen. Om de maatregel in te voeren is een wijziging van het Bekostigingsbesluit WEC nodig. De wijziging van het Bekostigingsbesluit kan pas in 2008 plaatsvinden.

12

Wat maakt de invoering van het onderwijsnummer in het primair onderwijs complexer dan in andere sectoren? Wat geeft U de zekerheid dat vergelijkbare problemen de komende jaren niet zullen opduiken in de andere sectoren van het onderwijs?

Zie het antwoord op vraag 3. De invoering van het onderwijsnummer in de sector PO is om de genoemde redenen complexer te noemen dan destijds de invoering in de sectoren VO en BVE. Aangezien de invoering in de sectoren VO en BVE reeds is afgerond, spelen in die sectoren sowieso geen invoeringsproblemen meer.

13

Betekent de onderuitputting bij het innovatiearrangement dat innovatie en rendement door samenwerking tussen instellingen meer moet worden gestimuleerd of heeft U aanwijzingen dat de onderuitputting enkel een toevalstreffer betreft?

Sinds 2006 is de wijze waarop de toekenning van subsidie plaatsvindt, veranderd. De kern van de aanpassing is dat het innovatiearrangement projecten ondersteunt die bijdragen aan sterke regionale innovaties, in plaats van een subsidieregeling die veel projectvoorstellen uitlokt. De regeling innovatiearrangement gaat uit van ondernemend gedrag in de regio en biedt ondersteuning aan onderwijsinstellingen en regionale partijen, waaronder het bedrijfsleven, ter stimulering van innovatie in het beroepsonderwijs. In de nieuwe situatie worden projectvoorstellen door een onafhankelijke beoordelingscommissie beoordeeld. Met deze werkwijze worden de projecten strikter beoordeeld op hun ondernemende gedrag en samenwerking tussen regionale partners met het uiteindelijke doel om experimentele innovaties te realiseren. Op deze wijze wordt de samenwerking met het bedrijfsleven gestimuleerd.

De nieuwe werkwijze leidt vermoedelijk eenmalig tot onderuitputting van de regeling innovatiearrangement.

14

Welk verband ziet U precies tussen de middelen voor de ondersteuning van het gebruik van het onderwijsnummer en een adequate invoering van competentiegericht beroepsonderwijs in het mbo?

De inrichting van de administratieve organisatie van de BVE-instellingen moet aangepast worden aan competentiegericht onderwijs (CGO). Er is sprake van nieuwe opleidingen gericht op competentiegerichte kwalificatiedossiers en nieuwe examens. Instellingen kunnen gevarieerd vorm geven aan de inrichting van het onderwijs en de examens. CGO vraagt om aanpassing van de registratie en het administratief proces, bijvoorbeeld ten aanzien van de informatie over de voortgang van de vorderingen van elke deelnemer. Allerlei nieuwe aspecten, zoals bijvoorbeeld uitstroomdifferentiaties, moeten worden geregistreerd en deels ook verstrekt aan het Basisregister Onderwijs (BRON), dat beheerd wordt door de IB-Groep. Daarbij vindt de inen externe identificatie van de deelnemer plaats met behulp van het persoonsgebonden nummer, ook wel onderwijsnummer genoemd. Daarnaast vinden er ook aanpassingen plaats die niet direct gelieerd zijn aan het CGO, zoals in de registratie van de beroepspraktijkvorming. Veel van deze wijzigingen kunnen het best geïntegreerd worden aangebracht. Vandaar dat het departement erop aandringt deze wijzigingen in hun samenhang te bekijken en het geld uitdrukkelijk voor de gehele administratieve organisatie aan te wenden. Tot de drie prioritaire punten voor de ondersteuning van de invoering van CGO behoort de verbetering van de bedrijfsvoering, waaronder het administratief proces.

15

Wat betekent het dat van de 3,3 miljoen Euro die in de begroting was geraamd voor het «Toelatingsbeleid in het hoger onderwijs» in 2007 slechts een bedrag van 0,5 miljoen Euro wordt gerealiseerd? Mankeert eriets aan de bekendheid van de regeling of bestaat er onvoldoende animo bij de doelgroep?

Het gaat om de experimenten «Ruim baan voor talent» (deels met selectie en collegegeldverhoging) bij opleidingen met een «erkende evidente meerwaarde». Er zijn twee rondes van experimenten gestart, de eerste in 2005 en de tweede in 2006. De uitgaven die in 2007 zijn gerealiseerd, betreffen het laatste deel van de financiering van de tweede ronde. Er is in 2007 geen nieuwe ronde gestart. Ook zijn er geen nieuwe subsidies verleend voor de lopende experimenten. De Commissie «Ruim baan voor talent» heeft haar eindrapport in december 2007 uitgebracht. Dit eindrapport is u op 11 december toegestuurd. De bedoeling is dat dit eindrapport de basis vormt voor het politieke debat over toelatingsbeleid.

16

Hoe komt het dat de uitgaven in het kader van het «FES-project: Rendement en excellentie» om getalenteerde studenten aan te trekken met uitdagend en excellent hoger onderwijs niet in 2007 konden worden gedaan? Ontbrak het aan getalenteerde studenten, of zijn getalenteerde studenten in de wachtstand gezet?

Het FES-project: Rendement en Excellentie zou inderdaad in 2007 van start gaan. Dat is niet gebeurd omdat er nog onduidelijkheid bestond over de invulling van het project. Er is dus geen sprake van «een gebrek aan getalenteerde studenten of het in de wachtstand zetten van de getalenteerde studenten».

Inmiddels is duidelijk hoe het project zal worden uitgevoerd. De middelen die in 2007 op de begroting stonden, zullen worden doorgeschoven. Het project zal een jaar langer doorlopen.

17

Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat de 5 miljoen Euro voor de uitvoering van Studielink behalve uit artikel 7 is gedekt uit artikel 6 en niet uit artikel 16, terwijl het toch gaat om onderzoekers? Wat gebeurt er nu precies met deze besteding?

Studielink heeft geen betrekking op onderzoekers. Studielink is een instrument dat de instellingsadministraties van de instellingen voor hoger onderwijs en de IB-Groep (Informatie Beheer Groep) met elkaar verbindt. Om die reden vindt dekking plaats ten laste van de artikelen 6 en 7 en niet ten laste van artikel 16.

In totaal is voor de periode 2007–2009 voor Studielink een bedrag begroot van € 16,3 miljoen. Hieraan daagt OCW € 5 miljoen bij. De resterende € 11,3 miljoen wordt door hogescholen en universiteiten zelf gefinancierd.

Omdat de betaling van de bijdrage van OCW aan Studielink (€ 5 miljoen) via artikel 7 plaatsvindt, is het deel dat wordt gedekt ten laste van artikel 6 overgeboekt naar artikel 7.

De middelen uit artikel 6 (€ 1,1 miljoen) zijn afkomstig uit de middelen die waren geraamd voor het Onderwijsnummer. In 2007 heeft hierop voor het hoger onderwijs geen realisatie plaatsgevonden, zodat deze konden worden ingezet voor Studielink.

De middelen uit artikel 7 (€ 3,9 miljoen) zijn gedekt uit de middelen «Onderzoeks-masters in het wetenschappelijk onderwijs». Deze dekking was mogelijk omdat de realisatie van de kosten van studiefinanciering van de met één jaar verlengde onderzoeksmasters substantieel lager uitviel dan de raming.

18

Heeft de post Genomics, onder operationele doelstelling 2, betrekking op onderzoek voor biotechnologie bij dieren? Kunt u aangeven waarom deze post met 11 miljoen Euro bijna is verdubbeld ten opzichte van de begroting? Kunt u aangeven waarvoor dit aanvullende bedrag is aangewend, c.q. aangewend gaat worden?

De post Genomics is bestemd voor het Netherlands Genomics Initiative (NGI). NGI besteed de financiering aan onderzoek binnen verschillende instellingen. Het ministerie is hiervan niet de opdrachtgever. Deze instellingen zijn autonoom, op grond van wettelijke regelgeving, in hun onderzoek.

In 2007 heeft NGI 11 miljoen euro overbruggingsfinanciering toegezegd gekregen bij de Voorjaarsnota. De financiering is bestemd voor de overbrugging van een aantal van de activiteiten, met het oog op de voorziene continuering van NGI na 2007. Deze aanvullende financiering was vereist om te voorkomen dat er een continuïteitsprobleem zou ontstaan voor het veld van het genomics-onderzoek en het daaraan gerelateerde bedrijfsleven. Er bestond een reële vrees dat er een «brain drain» zou ontstaan van de beste en meest getalenteerde onderzoekers voordat de tweede periode voor NGI veiliggesteld kon worden. Specifiek besteed NGI de aanvullende financiering aan continuïteit voor de Zwaartepunten, het Horizon-programma en het onderzoeksprogramma Brassica.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Depla (PvdA), Slob (CU), Remkes (VVD), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Dijk (CDA), Aptroot (VVD), Leerdam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Abel (SP), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Van Dijk (SP), Besselink (PvdA), De Rooij (SP), Ouwehand (PvdD) en Dibi (GL).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Ferrier (CDA), Gill’ard (PvdA), Anker (CU), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Van Dijken (PvdA), Hamer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Van Bommel (SP), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Nicolaï (VVD), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Van Gent (GL).

Naar boven