nr. 7
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 januari 2008
Hierbij ontvangt u de beantwoording van een toezegging die ik tijdens
het debat over de Najaarsnota heb gedaan.
De minister van Financiën,
W. J. Bos
In=uittaakstelling
Tijdens het Najaarsnotadebat heeft uw Kamer gevraagd een toelichting te
geven op de werking van de in=uittaakstelling. Ik heb uw Kamer beloofd hier
nader op in te gaan.
Het Nederlandse begrotingsstelsel is een kas- en verplichtingenstelsel.
Dit stelsel kent naast vele voordelen ook een nadeel: geld dat in het ene
jaar niet besteed wordt, kan niet zonder meer worden doorgeschoven naar latere
jaren. Het doorschuiven van geld leidt namelijk tot een belasting van de begroting
in het ene jaar, en tot een ontlasting van de begroting in het andere jaar.
Toch hebben veel departementen te maken met «overlopende verplichtingen».
Zo kunnen bij projecten vertragingen optreden, waardoor betalingen niet in
het lopende jaar plaatsvinden maar over de jaargrens heen schuiven. Ook kunnen
departementen bang zijn dat hun budget door grote onderuitputting aan het
eind van het jaar wordt gekort in volgende jaren. Dit kan leiden tot ondoelmatige
bestedingen in de laatste weken van het jaar (de zogenoemde «decemberkoorts»).
Om enige flexibiliteit tussen de jaargrens in te bouwen en om «decemberkoorts»
te vermijden, is de zogenoemde eindejaarsmarge in het leven geroepen. De eindejaarsmarge
houdt in dat departementen eventuele onderuitputting tot een maximum van 1%
van hun uitgaventotaal mogen doorschuiven naar het volgende jaar1. Als aan het einde van een jaar onderuitputting optreedt op een bepaalde
begroting, dan wordt deze begroting in het voorjaar met hetzelfde bedrag opgehoogd.
Het uitkeren van de eindejaarsmarge aan de departementen drukt in het
voorjaar wel op het uitgavenkader en op het EMU-saldo. Een dergelijke uitgave
is bij de begrotingsvoorbereiding (die eveneens in het voorjaar plaatsvindt)
doorgaans lastig in te passen. De ervaring leert echter dat aan het einde
van het jaar altijd wel weer sprake is van onderuitputting op verschillende
begrotingen. Hierdoor is het mogelijk in het voorjaar een taakstelling in
de begroting op te nemen met dezelfde omvang als de uitgekeerde eindejaarsmarge.
Deze zogenoemde in=uittaakstelling wordt geboekt
op de aanvullende post van Financiën en veronderstelt dat er aan het
einde van het jaar net zoveel onderuitputting zal zijn als er aan het begin
van het jaar is uitgekeerd aan eindejaarsmarge (vandaar «in=uit»).
De in=uittaakstelling is de facto dus vooral een aanname.
Om de taakstelling te kunnen invullen moet de veronderstelde onderuitputting
zich gedurende het jaar wel voordoen. In de praktijk is dat nooit een probleem
geweest. Mocht er echter onverhoopt niet voldoende onderuitputting optreden,
dan leidt dit tot een tegenvaller voor het uitgavenkader en voor het EMU-saldo.
Dit risico is voor rekening van de minister van Financiën. Departementen
worden hier niet meer voor aangeslagen. Doorgaans wordt de onderuitputting
pas vanaf de Najaarsnota zichtbaar. Dat is ook het moment dat voor het eerst
(een deel van) de taakstelling wordt ingevuld. Daarnaast treedt meestal ook
bij de Voorlopige Rekening nog onderuitputting op.
Behandeling Najaarsnota in Eerste Kamer
Tijdens de behandeling van de Najaarsnota hebben verschillende leden van
uw Kamer gevraagd naar mogelijke consequenties voor door de Tweede Kamer aangenomen
amendementen met betrekking tot de suppletoire begrotingen, gegeven de omstandigheid
dat deze suppletoire begrotingen pas na afloop van het jaar door
de Eerste Kamer zullen (kunnen) worden behandeld. Ik heb uw Kamer beloofd
hier nader op in te gaan.
Materieel vormt de behandeling en de vaststelling van de suppletoire begrotingen
door de Eerste Kamer voor de uitvoering van de amendementen geen probleem.
De Eerste Kamer autoriseert de tweede suppletoire begrotingen gebruikelijk
en onvermijdelijk achteraf en die wetten werken voldoende in het begrotingsjaar
terug, zodat in elk geval formeel uitwerking kan worden gegeven aan de mutaties
die in amendementen van de Tweede Kamer zijn begrepen.
Indien mogelijk wordt er – vooruitlopend op de vaststelling door
de Eerste Kamer – materieel aan die amendementen uitvoering gegeven.
Voor de goede orde wijs ik uw Kamer erop dat in het algemeen dergelijke aangenomen
amendementen, gelet op het tijdstip van aanvaarding van die amendementen vlak
voor het kerstreces, uitvoeringstechnisch of materieel heel lastig nog in
het begrotingsjaar kunnen worden uitgevoerd. Alsdan zal zo’n amendement,
indien mogelijk, betrokken worden bij de uitvoering van de begroting van het
nieuwe jaar.