Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 november 2014
Uw Kamer heeft mij gevraagd om vóór de behandeling van de OCW-begroting te reageren
op het krantenartikel over het signaal dat scholen voor voortgezet onderwijs hun vmbo-afdelingen
afstoten om wit te kunnen blijven.1
In dit krantenartikel zegt de voormalige rector van het Aloysius College in Den Haag:
«scholen die de laatste jaren verkleurd zijn, willen hun traditionele, zeg maar witte,
cultuur zo veel mogelijk behouden». Zij geeft aan dat scholen daarom hun mavo- of
vmbo-afdelingen afstoten.
Het bericht in Trouw is zorgelijk. De Minister en ik hebben echter geen signalen ontvangen
dat vo-scholen op grote schaal hun vmbo-afdelingen afstoten.2 De beschikbare gegevens tonen geen landelijke trend om vmbo-afdelingen af te stoten.
De conclusie dat op grote schaal afdelingen gesloten worden om een «witte» cultuur
te behouden, kan dan ook niet getrokken worden.
Sinds 2003 is het aantal vestigingen voor voortgezet onderwijs gestaag gegroeid. In
2003 kende het voortgezet onderwijs 1224 vestigingen van uiteenlopende samenstellingen;
van categorale scholen voor bijvoorbeeld mavo tot brede scholengemeenschappen van
praktijkonderwijs tot en met gymnasium. In 2013 kende het voortgezet onderwijs 1488
vestigingen. In deze tijdsspanne is een duidelijke trend waarneembaar: het aantal
brede scholengemeenschappen vmbo-havo-vwo (al of niet met praktijkonderwijs) loopt
terug van 466 vestigingen in 2003 naar 427 in 2013. Tegelijkertijd neemt het aantal
vestigingen met een smallere samenstelling toe. Deze ontwikkeling is zichtbaar over
de volledige breedte: het aantal vestigingen voor praktijkonderwijs, voor beroepsgericht
vmbo, vmbo, mavo/havo, havo, havo/vwo en vwo groeit. De cijfers geven geen inzicht
in de beweegredenen van een individueel schoolbestuur om een afdeling te sluiten of
te splitsen. De beschikbare gegevens tonen echter geen trend dat vo-scholen massaal
hun vmbo-afdelingen afstoten.
Ik constateer bovendien dat scholen in toenemende mate door regionale planprocedures
hun vmbo-aanbod lokaal en regionaal afstemmen. Scholen zoeken naar uiteenlopende vormen
van samenwerking met andere vo-scholen zoals het gemeenschappelijk aanbieden van de
profielen havo/vwo of het onderling uitbesteden van leerlingen op basis van de 50-procentregeling.
Tot slot hecht ik veel belang aan de Toelatingscode vmbo-havo van het onderwijsveld,
die bindende afspraken bevat voor vo-scholen over de doorstroom van vmbo’ers naar
het havo. Op deze wijze kunnen we, zoals de heer Van Meenen stelt (Handelingen II
2014/15, nr. 19, Regeling van Werkzaamheden), jonge mensen kansen blijven bieden.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S. Dekker