31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 100 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 april 2011

Aanleiding

Tijdens het ordedebat op 5 april 2011 (Handelingen II, 2010/11, nr. 69, Regeling van Werkzaamheden) heeft uw Kamer de wens geuit om een spoeddebat te houden met de ministers van OCW en BZK over de uitspraak van de rechtbank van 4 april over het hoofddoekverbod op het Don Boscocollege en om, voorafgaand daaraan, een brief van het kabinet te ontvangen (binnen een of anderhalve week) met een beoordeling van de gevolgen van deze uitspraak voor de segregatie in het onderwijs. In de daarop volgende procedurevergadering heeft uw Kamer besloten op dinsdag 12 april een spoed-AO over deze kwestie te houden. Ter voorbereiding hierop ontvangt u deze brief.

De uitspraak in kort geding

Een leerling van het Don Bosco college te Volendam heeft in kort geding als voorlopige voorziening onder meer geëist dat zij op school een hoofddoek mag dragen. Namens de leerling is aangevoerd dat de school onrechtmatig handelt door haar te verbieden op school een hoofddoek te dragen, «hetgeen discriminerend is omdat haar recht op godsdienstvrijheid wordt geschonden».

Het verzoek om de voorlopige voorzieningen is afgewezen. Een voorlopige voorziening is alleen toewijsbaar wanneer voldoende zeker is dat in een bodemprocedure een dergelijke vordering zou worden toegewezen. De kantonrechter achtte dat vooralsnog onvoldoende zeker.

Nu de betrokken leerling heeft aangekondigd in hoger beroep te gaan, verdient het aanbeveling de uitspraak in hoger beroep (en mogelijk ook de bodemprocedure) af te wachten. De afwijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening bevat immers niet het eindoordeel over de onderliggende kwestie. Het kabinet zal zich niet uitlaten over zaken die nog onder de rechter zijn.

Beoordeling gevolgen oordeel rechter voor de segregatie in het onderwijs

Het gevolg van de onderhavige beslissing in de kort-gedingprocedure is dat de gevraagde voorlopige voorzieningen zijn afgewezen omdat onvoldoende zeker was dat deze zouden worden toegewezen in de bodemprocedure.

In het stenogram van het ordedebat op 5 april 2011 staat: «De rechter heeft gezegd dat alleen de grondslag van een school voldoende is om leerlingen die een andere religie willen uiten, buiten de school te houden.» Dit heeft de rechter echter niet gezegd. Om te beginnen is de betreffende leerling niet buiten de school gehouden. Zij zit nog steeds op het Don Bosco college. Ten tweede ging de uitspraak in kort geding niet over een weigering tot toelating tot de school. Daar heeft de rechter dan ook geen uitspraak over gedaan. Verder heeft de rechter ook over de gevraagde voorziening niet gezegd dat alleen de grondslag van de school al voldoende is om daar met succes een beroep op te doen. Voorlopig oordelend, kwam de rechter tot de conclusie dat de school weliswaar met het in september 2010 aangekondigde beleid op het gebied van het dragen van een hoofddoek geen uiting heeft gegeven aan een consistent beleid ter verwezenlijking van de grondslag van de school, maar dat er in het geheel geen sprake was van beleid op dit punt omdat er geen hoofddoekdraagsters waren, voordat de betrokken leerling daarmee begon (hetgeen volgens het vonnis niet is tegengesproken van de zijde van de leerling). Alleen een beroep op de grondslag van de school is dus niet voldoende geacht, om eisen te mogen stellen op grond van die godsdienstige grondslag.

Het wettelijk kader

In de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) is bepaald dat alle aanbieders van onderwijs, dus ook bijzondere scholen, bij de toelating tot het onderwijs geen onderscheid mogen maken op grond van – onder andere – godsdienst of levensovertuiging. Een specifieke uitzondering op dit verbod is opgenomen voor bijzondere scholen. Die uitzondering komt er in het kort op neer dat een school op godsdienstige grondslag eisen kan stellen, indien die, gelet op het doel van de instelling, nodig zijn voor de verwezenlijking van haar grondslag.

Uit de oordelenlijn van de Commissie gelijke behandeling en uit een uitspraak van het Hof Amsterdam (zie hierna) moge blijken dat lang niet altijd wordt aangenomen dat gestelde eisen inderdaad noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de grondslag van de school.

Uitspraak Hof Amsterdam d.d. 24-07-2007 over toelatingseisen o.g.v. de godsdienstige grondslag van de school

Voor een voorbeeld van de grenzen die de wet stelt aan toelatingseisen o.g.v. de godsdienstige grondslag, verwijs ik naar de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 juli 2007, LJN: BB0057. Het betrof hier geen geschil over het dragen van hoofddoeken maar over het weigeren van een leerling door een school op reformatorische grondslag, met een beroep op die grondslag. In kort geding werd de school in het gelijk gesteld maar in hoger beroep werd dat vonnis vernietigd en werd bepaald dat de school de leerling alsnog moest toelaten. Cruciaal was hier dat de school haar, op religieuze gronden berustende, toelatingsbeleid, niet consequent toepaste naar het oordeel van het Hof.

Oordelenlijn Commissie gelijke behandeling (CGB)

De CGB heeft tot taak te onderzoeken of verboden onderscheid wordt gemaakt als bedoeld in de gelijkebehandelingswetgeving. Volgens de vaste lijn van de CGB mag een bijzondere school alleen islamitische hoofddoeken verbieden als aangetoond kan worden dat een dergelijk verbod noodzakelijk is in verband met de identiteit van de school en de school daarop een consequent beleid voert.

Over het hoofddoekverbod van het Don Bosco college oordeelde de CGB dat de school onvoldoende kenbaar had gemaakt dat het hoofddoekverbod verband houdt met haar grondslag en dat de school niet had aangetoond dat in de praktijk sprake is van een consistent beleid ter handhaving van haar grondslag. In andere gevallen (oordelen 2003-12 en 2007-61) kwam de Cgb tot het oordeel dat dit wel het geval was.

Tot slot

  • Zoals wij hebben geantwoord op de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II, 2010/11, nr. 1364) van de heren Van Klaveren en Beertema op 11 januari j.l., kunnen bijzondere scholen eisen stellen ten aanzien van de deelname aan het onderwijs mits deze nodig zijn voor de verwezenlijking van hun grondslag en ze een consistent beleid voeren ter handhaving van die grondslag. In een concrete casus is het uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of de eisen die een bijzondere school stelt, noodzakelijk zijn voor het verwezenlijken van de grondslag van die school.

  • Voor het kabinetsstandpunt over segregatie in het onderwijs verwijs ik u naar het hierover gevoerde debat op 10 maart j.l.

  • Gegeven het feit dat in de casus van het Don Bosco college hoger beroep is ingesteld is deze zaak thans onder de rechter en past het ons niet om daarover een standpunt in te nemen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Naar boven