nr. 74
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 december 2009
Ontvangen ter Griffie van de Tweede Kamer op 7 december 2009.
De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan
niet eerder worden gedaan dan op 6 januari 2010.
Ter voldoening aan artikel 2.6, zesde lid, van de Wet op het hoger onderwijs
en wetenschappelijk onderzoek bied ik u, mede namens mijn ambtgenoot van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit, het bovengenoemde ontwerpbesluit aan.1
Tevens geef ik uitvoering aan twee toezeggingen die ik in het algemeen
overleg met de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 29 oktober
2009 heb gedaan.
Dit besluit strekt tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008.
De wijziging behelst uitvoering van het voornemen in de strategische agenda
voor hoger onderwijs-, onderzoeks- en wetenschapsbeleid Het hoogste goed van 23 november 2007 voor een nieuw stelsel
voor financiering van het hoger onderwijs (Kamerstukken II 2007/2008, 31 288,
nr. 1). Na inwerkingtreding van dit besluit wordt vanaf 2011 de
rijksbijdrage die instellingen voor hoger onderwijs ontvangen vanwege het
verzorgen van bachelor- en masteropleidingen, gebaseerd op:
• het aantal bekostigde inschrijvingen bij geaccrediteerde bachelor-
en masteropleidingen binnen de nominale studieduur,
• het aantal bekostigde bachelor- en mastergraden dat is verleend,
en
• een instellingsspecifieke onderwijsopslag.
Deze bekostigingsystematiek wordt onderschreven door VSNU, HBO-raad en
NFU.
In de strategische agenda is aangegeven dat na een periode van vijf jaar
zal worden geëvalueerd of de instellingsspecifieke onderwijsopslag in
relatie tot de doelen genoemd in deze agenda nog noodzakelijk is.
In lagere regelgeving dienen enkele technische parameters bepaald te worden
die van belang zijn voor de uitvoering van het besluit. Daarbij dient ook
recht gedaan te worden aan de overgang van de oude naar de nieuwe systematiek.
De oude bekostigingssystematiek van het wetenschappelijk onderwijs
bevat overgangs-maatregelen vanwege de invoering van de bachelor-masterstructuur
die ook doorwerken in omvang en verdeling van de nieuwe bekostigingssystematiek
(Kamerstukken II, 2008/2009, 29 281, nrs. 16 en 17). Door de complexiteit
van deze materie is over enkele belangrijke parameters nog niet besloten.
Deze parameters worden, krachtens het besluit, neergelegd in een wijziging
van de Regeling financiën hoger onderwijs. Wijziging van deze regeling
is en blijft onderwerp van bestuurlijk overleg. In het Uitvoeringbesluit WHW
2008 is voor delegatie naar een ministeriële regeling gekozen, indien
sprake is van jaarlijks te wijzigen bedragen, zoals de in beginsel jaarlijks
toe te passen loonen prijsbijstelling en afgesproken beleidsmaatregelen. In
alle andere gevallen zal na afronding van het bestuurlijk gesprek alsnog gekozen
worden voor opname in dit besluit of een daarbij behorende bijlage; dit betreft
in elk geval de bekostigingsniveaus.
Met HBO-raad zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over deze technische
parameters. Met VSNU en NFU bevindt het overleg hierover zich in een afrondende
fase. Met de VSNU is afgesproken dat de effecten van de nieuwe bekostiging
na twee jaar zullen worden gemeten en zonodig gecorrigeerd. Dit geldt overigens
eveneens voor het hbo. Mochten er zich de komende maanden gezien de bedoelde
complexiteit toch nog problemen voordoen dan zal ik u dat terstond melden.
In het algemeen overleg op 29 oktober 2009 (31 288, nr. 73)
is gevraagd naar de totstandkoming van het macrobudget, in relatie tot het
instellingsbeleid, gericht op rendementsverhoging, zoals het tegengaan van
uitval en lange studieduur. Bij de totstandkoming van het macrobudget worden
op dit moment enkele beleidsmatige grondslagen gehanteerd voor het hoger beroepsonderwijs
en het wetenschappelijk onderwijs. Ik zal bezien of er doorslaggevende reden
is deze grondslagen aan te passen. Het streven is deze grondslagen in overeenstemming
te brengen met de uitgangspunten in de aangehaalde strategische agenda. In
deze agenda en de daarvan afgeleide meerjarenafspraken die met VSNU en HBO-raad
zijn gemaakt staan het bevorderen van onderwijskwaliteit en een meer ambitieuze
studiecultuur centraal. Het streven is verder om de beleidsmatige grondslagen
van het macro-budget niet op gespannen voet te laten staan met succesvolle
inspanningen van instellingen om de doelen uit de strategische agenda te realiseren.
Budgettaire aspecten zijn hierbij eveneens een belangrijk aandachtspunt. Ik
zal de uw Kamer hierover nader informeren.
In het algemeen overleg op 29 oktober 2009 is tevens gevraagd in
te gaan op de bekostiging van kleine instellingen. In de huidige bekostigingssystematiek
van het hoger beroepsonderwijs is het van groot belang dat studenten in geval
van een verkeerde studiekeuze al in de propedeutische fase van opleiding wisselen
en de nieuw gekozen studie vervolgens succesvol afronden binnen een afgemeten
tijd. Herhaalde uitval in latere jaren wordt financieel afgestraft. Bij (kleinere)
instellingen met minder keuzemogelijkheden voor de student is de kans op herhaalde
uitval navenant minder groot, waarmee sprake is van een (onbedoeld) gunstig
effect op de rijksbijdrage. De nieuwe systematiek neemt deze onevenwichtigheid
weg en doet meer recht aan de onderwijsinspanningen die instellingen leveren,
ook voor studenten die van opleiding wisselen. De systematiek is daarmee een
stimulans voor kwalitatief hoogwaardig onderwijs en goede studiebegeleiding
gericht op afstuderen. Ook ingeval de student door wisseling van opleiding
studievertraging oploopt, is sprake van een diplomaopslag.
De nieuwe systematiek geeft overigens geen aanleiding tot fusies van instellingen.
De rijksbijdrage van een instelling is even hoog na de fusie als de rijksbijdragen
van de afzonderlijke hogescholen voor de fusie.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R. H. A. Plasterk