31 288
Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

nr. 72
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Vastgesteld 4 november 2009

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 7 september 2009 inzake het ontwerpbesluit houdende bepalingen voor een experiment met het oog op het bevorderen van excellentie in het hoger onderwijs (Besluit experiment excellentie in het hoger onderwijs) (Kamerstuk 31 288, nr. 62)

Bij brief van 3 november 2009 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie

Arends

Inhoudsopgave

IVragen en opmerkingen uit de fracties2
1. Algemeen2
2.Motivering voor een nieuw experiment met collegegeldverhoging3
3.Samenhang experiment op grond van dit besluit en het Sirius Programma4
   
IIReactie van de minister4

I VRAGEN EN OPMERKINGEN UIT DE FRACTIES

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige ontwerpbesluit houdende bepalingen voor een experiment met het oog op het bevorderen van excellentie in het hoger onderwijs. Verlenging van het huidige experiment kan meer inzicht opleveren in de relatie tussen selectie aan de poort en het studierendement en tussen de relatie van een hoger collegegeld en het bevorderen van excellentie in het hoger onderwijs. Om die redenen hebben deze leden geen bezwaar tegen het voorgestelde experiment. Wel hebben deze leden nog een vraag ten aanzien van de excellentie van opleidingen. Deze leden vragen aan welke criteria moet zijn voldaan alvorens een opleiding in aanmerking kan komen voor dit experiment. Zij vragen of de minister enkele voorbeelden kan geven van opleidingen, die volgens hem in aanmerking zouden komen voor het vragen van een hoger collegegeld en op grond van welke criteria.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit. Zij hebben hier nog wel enkele vragen bij. Kan het kabinet de lezing van de leden bevestigen dat elke opleiding gewoon voor het wettelijk collegegeld en met de bestaande toelatingseisen toegankelijk blijft, maar dat in enkele gevallen opleidingen daarnaast experimentele variaties met extra voorzieningen mogen aanbieden voor hogere collegegelden en met selectie? Voor vragen zij om een toelichting op het verwachte aantal opleidingen dat zal deelnemen aan deze experimenten.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het onderliggende ontwerpbesluit «excellentie in het hoger onderwijs.» Deze leden zijn hier kritisch over en vrezen dat niet de capaciteiten van studenten bepalend zijn voor de studiekeuze, maar de dikte van hun portemonnee. Deze leden hebben enkele vragen over het voornemen. Deze leden willen dat hoger onderwijs toegankelijk is voor mensen met de juiste diploma’s. Hoge financiële drempels horen daar niet bij en daarom zien zij niets in een forse verhoging van het collegegeld voor enkele opleidingen. Waarom worden bij de experimenten de kosten van het onderwijsconcept doorberekend aan studenten, terwijl dit bij reguliere studies niet het geval is, zo vragen deze leden. Deze leden vragen waarom de overheidsbekostiging niet toereikend is.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige ontwerpbesluit. Deze leden zijn verheugd dat opnieuw ervaring zal worden opgedaan met selectie van studenten en collegegeldverhoging. Zij spreken de hoop uit dat na succesvolle afronding van de experimenten op meer structurele basis gebruik gemaakt kan worden van deze instrumenten om daarmee de kwaliteit van het hoger onderwijs te verhogen. Deze leden hebben aanleiding gezien tot het stellen van enkele nadere vragen.

2. Motivering voor een nieuw experiment met collegegeldverhoging

De leden van de SP-fractie constateren dat bij de experimenten de verhoging van het collegegeld kan oplopen tot maximaal vijf keer het wettelijk collegegeld, wat neerkomt op ruim 8000 euro. Wat voor onderbouwing moet de instelling geven om een hoger collegegeld te vragen dan het wettelijk collegegeld, zo vragen deze leden. Kan hiervan een voorbeeld gegeven worden? Deze leden vragen of de minister het gevaar ziet van nog meer leendwang bij studenten. Erkent de minister dat het voor studenten zonder rijke ouders moeilijk is om ruim 8000 euro te betalen, zo vragen deze leden. Zij vragen of de minister bereid is te inventariseren wat studenten ondernemen om een dergelijk bedrag te betalen. Aan studenten kan dispensatie worden verleend voor een verhoogd collegegeld. Deze leden vragen wanneer een student hiervoor in aanmerking komt. Door wie worden de criteria vastgesteld en komen deze in het onderwijs- en examen reglement te staan, zo vragen zij. Deze leden vragen waarom ervoor gekozen is de medezeggenschapsraad adviesrecht te geven in plaats van instemmingsrecht. Wat is het nut van hoger collegegeld wanneer een student hier tegelijk dispensatie voor kan vragen, zo vragen deze leden. Dit levert mogelijk veel onnodige bureaucratie op. Deze leden vragen waarop het idee is gebaseerd dat studenten een meer doordachte keuze voor de masteropleiding maken wanneer het collegegeld hoger is.

Het experiment draait om opleidingen waarbij ernaar wordt gestreefd om de beste studenten op het hoogst mogelijk niveau te brengen. Gebeurt dit dan niet bij reguliere masteropleidingen, zo vragen deze leden. Er kan ook extra collegegeld gevraagd worden voor een programma binnen een opleiding. Deze leden vragen hoe dit zich verhoudt tot de uitspraak van de minister: «Ik ben van mening dat het geen goed voornemen is om studenten die extra vakken willen volgen, zelf voor de kosten te laten opdraaien.» (antwoord op vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) over hogere kosten voor studenten die extra vakken volgen, ingezonden 16 oktober 20081 ). Erkent de minister de tegenstrijdigheid tussen beide stellingen? Ligt het dan niet meer voor de hand om studenten die meer studeren, een lager collegegeld te vragen, zo vragen deze leden. Deze leden vragen waarin de logica schuilt studenten die heel hoog scoren op internationale toetsen, geen hoger collegegeld te laten betalen, terwijl andere studenten dit mogelijk wel moeten. Deze leden zien hierin een tegenstrijdigheid met de doelstelling van de minister om niet de beste studenten «af te romen». Hoeveel opleidingen mogen experimenteren met hoger collegegeld, zo vragen deze leden. Is het uitgesloten dat dit aantal in de loop van het experiment wordt uitgebreid? Deze leden vragen wat de criteria zijn voor een«geslaagd» experiment en wanneer het experiment mislukt is.

De leden van de VVD-fractie constateren dat studenten dispensatie kunnen krijgen van de verhoging van het collegegeld. Deze leden vragen hoe de minister een objectieve handelswijze garandeert van instellingen rond de vraag welke student wel en welke student niet voor dispensatie in aanmerking komt. Uit welke middelen zullen instellingen de dispensatie moeten bekostigen, zo vragen deze leden. Waarom geldt het experiment met collegegeldverhoging alleen voor masteropleidingen, zo vragen deze leden. Biedt een experiment niet bij uitstek een uitgelezen kans om te onderzoeken of de vooronderstelling van de minister juist is dat studenten voor een masteropleiding meer doordachte keuzes kunnen maken dan voor een bacheloropleiding? Waarop is deze vooronderstelling eigenlijk gebaseerd, zo vragen zij. Heeft de minister onderzocht of er behoefte bestaat bij bacheloropleidingen om ook deel te nemen aan dit nieuwe experiment, zo vragen deze leden. Deze leden vragen of de minister een overzicht kan verstrekken van de bachelor- en of masteropleidingen waarvoor het buiten dit besluit al mogelijk is om een hoger collegegeld te vragen. De gestelde norm van maximaal vijf keer het wettelijk collegegeld, werd ook gehanteerd bij het vorige experiment. Deze leden vragen op basis waarvan deze eis destijds tot stand gekomen is. In hoeverre verwacht de minister dat instellingen daadwerkelijk vijf keer het wettelijk collegegeld zullen vragen voor deelnemende opleidingen, zo vragen deze leden. Kan de minister aangeven welke partij de evaluatie zal uitvoeren en welk budget hiervoor beschikbaar is? Deze leden vragen of er sprake zal zijn van een procesevaluatie of enkel een eindevaluatie. Deze leden vragen of de minister kan toezeggen in het eindoordeel naar aanleiding van het experiment ook andere onderzoeken mee te nemen die zijn gedaan naar selectie van studenten en collegegeldverhoging, zodat een breed beeld ontstaat van de werking van deze instrumenten. In dit kader wijzen deze leden graag op het onderzoek van de Erasmus Universiteit dat recentelijk is gepubliceerd in het tijdschrift Medical Education, dat bewijst dat selectie aan de poort werkt.

3. Samenhang experiment op grond van dit besluit en het Sirius Programma

De leden van de VVD-fractie vragen waarom aan het experiment de voorwaarde is verbonden dat een instelling subsidie moet hebben aangevraagd in het kader van het Sirius Programma. Deze leden vragen waarom instellingen die zonder subsidie mee willen doen aan het experiment daartoe geen kans zouden kunnen krijgen.

II REACTIE VAN DE MINISTER

1. Algemeen

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van het schriftelijk overleg naar aanleiding van het ontwerpbesluit experiment excellentie in het hoger onderwijs. Hierbij doe ik u de beantwoording van de daarin gestelde vragen toekomen.

De leden van de CDA-fractie vragen aan welke criteria moet zijn voldaan alvorens een opleiding in aanmerking kan komen voor dit experiment. Voorts vragen zij of de minister enkele voorbeelden kan geven van opleidingen, die volgens hem in aanmerking zouden komen voor het vragen van een hoger collegegeld en op grond van welke criteria.

Alvorens een opleiding in aanmerking kan komen voor dit experiment moet aan de volgende criteria zijn voldaan.

Algemene criteria

• de instelling dient deel te nemen aan het Sirius Programma (www.siriusprogramma.nl). Dit betekent dat de instelling een aanvraag heeft ingediend die voldoet aan de criteria van het Sirius Programma (in ieder geval

a. ambitie voor de verhoging van excellentie die de subsidieaanvrager kenbaar maakt, blijkend uit:

1. de robuustheid van het project;

2. de prestaties;

b. de haalbaarheid;

c. de integrale aanpak;

d. de vraaggerichtheid;

e. de verantwoording;

f. de leerfunctie) en vervolgens voor wat betreft de bacheloropleidingen ook moet zijn gehonoreerd.

• de experimenten dienen een bijdrage te leveren aan de bevordering van excellentie in het hoger onderwijs.

Specifieke criteria

Om voor een opleiding studenten te mogen selecteren, gelden de volgende voorwaarden:

• Er is een relatie tussen de selectiecriteria en de opzet en inhoud van de opleiding. Dit houdt in dat er sprake zal zijn van een specifiek onderwijsconcept waarop de selectiecriteria die de instelling wil gaan toepassen, zijn toegespitst.

• Selectie voor inschrijving voor de opleiding heeft de voorkeur boven selectie na inschrijving voor de opleiding.

Om voor een opleiding collegegeldverhoging te mogen toepassen, gelden de volgende voorwaarden:

• De opleiding is een masteropleiding.

• Er is een relatie tussen de collegegeldverhoging en de opzet en inhoud van de masteropleiding. Waarmee wordt bedoeld dat de instelling moet aantonen dat extra middelen worden ingezet voor de opzet en inhoud van de opleiding.

Wat betreft voorbeelden van opleidingen die in aanmerking komen voor het vragen van een hoger collegegeld, heb ik in mijn beleidsreactie op het advies van de Commissie «Ruim baan voor talent» (Kamerstukken II 2007/08. 29 388, nr. 15) aangegeven dat ik de colleges in de bachelorfase een voorbeeld vind van een duur onderwijsconcept waarvoor een hoger collegegeld gerechtvaardigd is. Hiervoor is een wetsvoorstel in voorbereiding. Met betrekking tot de master is de onderzoeksmasteropleiding Social Psychology van de Vrije Universiteit Amsterdam het enige experiment uit «Ruim baan voor talent» met collegegeldverhoging. Het experiment bij Social Psychology vindt plaats op basis van de Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing (Staatsblad 2005, 222). Dat is dan ook de motivering om nieuwe experimenten te starten: om te kijken of er nog meer voorbeelden zijn. Naar aanleiding van het bovengenoemde experiment heb ik nog niet besloten of structurele collegegeldverhoging gerechtvaardigd is.

De aanvragen voor masteropleidingen moeten nog worden ingediend. Wel kan ik aangeven hoe een en ander werkt. Een instelling dient een aanvraag in voor het Sirius Programma. In deze aanvraag geeft de instelling aan welke meetbare prestaties (verhoging) op het gebied van excellentie zij instellingsbreed voor de masteropleidingen wil neerzetten. Deze prestaties definieert de instelling zelf, en zal afhangen van het profiel van de instelling en van de verschillende opleidingen binnen de instelling. Te denken valt bijvoorbeeld aan de kwaliteit van de instroom in de masteropleidingen (excellente internationale studenten), een keurmerk van bijzondere kwaliteit van de NVAO, toelating van afgestudeerden tot prestigieuze promotietrajecten, hoge scores van masterstudenten op internationale vaardigheidstoetsen, winnen van prijzen door masterstudenten etc. De instelling geeft aan hoe zij die prestaties wil gaan bereiken, bijvoorbeeld via docentenbeleid, scouting van studenten, nieuwe onderwijsprogramma’s. Het kan zijn dat de instelling een bijzonder duur onderwijsconcept wil ontwikkelen, bijvoorbeeld door een combinatie van extra voorzieningen en extra docenten. Als het gaat om structurele hoge uitgaven is het voorstelbaar dat de instelling – met het oog op het ook in de toekomst kunnen aanbieden van dit onderwijs – gaat experimenteren met een hoger collegegeld. Een commissie met experts beoordeelt de aanvragen.

Instellingen moeten een aparte aanvraag bij mij indienen voor deelname aan het experiment op grond van dit besluit. Er is dus sprake van twee aanvragen: één om deel te nemen aan het Sirius Programma en één om deel te nemen aan het experiment selectie/hoger collegegeld.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het kabinet de lezing kan bevestigen dat elke opleiding gewoon voor het wettelijk collegegeld en met de bestaande toelatingseisen toegankelijk blijft, maar dat in enkele gevallen opleidingen daarnaast experimentele variaties met extra voorzieningen mogen aanbieden voor hogere collegegelden en met selectie. Voorts vragen zij om een toelichting op het verwachte aantal opleidingen dat zal deelnemen aan deze experimenten.

In lijn met mijn beleidsreactie op het advies van de Commissie «Ruim baan voor talent» kan ik bevestigen dat het hier om uitzonderingen blijft gaan, maar ik kan niet bevestigen dat elke opleiding gewoon toegankelijk blijft. De insteek is dat opleidingen mogen selecteren (bachelor- en masteropleidingen) en collegegeld (alleen masteropleidingen) mogen verhogen voor de gehele opleiding. De aansluitende masteropleidingen («doorstroommasters») zijn daarbij uitgesloten. Daarnaast is het mogelijk gemaakt om een «experimenteel programma» binnen de opleiding te starten. Dit biedt onder andere de mogelijkheid om binnen de doorstroommaster te experimenteren. Deze opzet is dezelfde als bij de experimenten «Ruim baan voor talent».

Op basis van de aanvragen voor bacheloropleidingen die tot dusver zijn gehonoreerd voor deelname aan het Sirius Programma verwacht ik drie aanvragen voor selectie van studenten op grond van dit besluit.

De aanvragen voor masteropleidingen moeten nog worden ingediend. Zoals ik bij de beantwoording van de vraag van de CDA-fractie heb aangegeven was er bij eerdere experimenten met collegegeldverhoging (traject «Ruim baan voor talent»), maar één masteropleiding met collegegeldverhoging. Echter, ik verwacht dat er nu meer belangstelling is, omdat er ook de mogelijkheid is van dispensatie van (een deel van) de verhoging. Het ontbreken van deze mogelijkheid en de vrees daardoor geschikte studenten mis te lopen, heeft instellingen er mogelijk van weerhouden om te experimenteren met collegegeldverhoging. De Commissie «Ruim baan voor talent» (Kamerstukken II 2007/08, 29 388, nr. 14) heeft daarom gepleit voor een dergelijke faciliteit.

De leden van de SP-fractie vragen waarom bij de experimenten de kosten van het onderwijsconcept doorberekend worden aan studenten, terwijl dit bij reguliere studies niet het geval is. Zij vragen waarom de overheidsbekostiging niet toereikend is.

De insteek is niet dat de overheidsbekostiging niet toereikend zou zijn, maar te onderzoeken of extra inkomsten in de vorm van collegegeldverhoging nuttig kunnen zijn om excellentie, gericht op de beste studenten, in het hoger onderwijs te stimuleren door het financieren van dure onderwijsconcepten. Het gaat niet om een volledige doorberekening van de kosten van het onderwijs. De collegegeldverhoging is aanvullend op de overheidsbekostiging en bovendien is de verhoging van het collegegeld gebonden aan een maximum van vijf keer het wettelijk collegegeld.

2. Motivering voor een nieuw experiment met collegegeldverhoging

De leden van de SP-fractie vragen wat voor onderbouwing de instelling moet geven om een hoger collegegeld te vragen dan het wettelijk collegegeld. Zij vragen hiervan een voorbeeld te geven. Zij vragen verder of de minister het gevaar ziet van meer leendwang bij studenten. Zij vragen ook of de minister erkent dat het voor studenten zonder rijke ouders moeilijk is om ruim 8000 euro te betalen en vragen of de minister bereid is te inventariseren wat studenten ondernemen om een dergelijk bedrag te betalen.

Voor de vragen over de onderbouwing en een voorbeeld verwijs ik kortheidshalve naar de beantwoording van de vraag van de leden van de CDA-fractie in paragraaf 1 Algemeen. Wat betreft de vraag naar meer leendwang het volgende. Studenten kunnen de verhoging van het collegegeld lenen. Ik voorzie geen leendwang bij studenten. Lenen is geen dwang maar een keuze vanuit de verwachting dat ze later voldoende inkomsten hebben om de lening snel weer af te lossen. Uit de eerdere experimenten die zijn uitgevoerd met collegegeldverhoging (Kamerstukken II 2008/08, 29 388, nr. 14) blijkt overigens dat studenten weinig extra leningen hebben afgesloten. Zij verdienen relatief veel bij. Ook zie ik niet dat het voor studenten zonder rijke ouders moeilijker is om het verhoogde collegegeld te betalen. De mogelijkheid om het bedrag te lenen via het collegegeldkrediet zorgt hiervoor. De terugbetaling geschiedt onder dezelfde soepele voorwaarden als voor andere studieleningen. Ik ben bereid te inventariseren wat studenten ondernemen om het verhoogde collegegeld te betalen.

De leden van de SP-fractie vragen voorts wanneer een student in aanmerking komt voor dispensatie voor een verhoogd collegegeld. Zij willen weten door wie de criteria worden vastgesteld en of deze in de onderwijs- en examenregeling komen te staan. Zij vragen verder waarom er gekozen is om de medezeggenschapsraad adviesrecht te geven in plaats van instemmingsrecht. Ook vragen zij wat het nut is van hoger collegegeld wanneer een student hiervoor tegelijk dispensatie voor kan vragen. Dit levert mogelijk veel onnodige bureaucratie op.

De instelling bepaalt wanneer een student in aanmerking komt voor dispensatie. Zij stelt daarvoor een regeling op. Deze regeling komt niet te staan in de onderwijs- en examenregeling, omdat die regeling het oogmerk heeft het onderwijs, de examinering en de voorzieningen te regelen van de opleiding. In dit geval gaat het om een financiële regeling. De medezeggenschapsraad heeft een adviesrecht en geen instemmingsrecht. Hiermee wordt aangesloten bij de medezeggenschapsrechten omtrent financiële zaken: adviesrecht op de begroting, op het instellingscollegegeld en ten aanzien van het beleid van het instellingscollegegeld. Het hoger collegegeld heeft nut, ook al kan een student hiervoor dispensatie vragen. Dat komt omdat het hoger collegegeld de regel is en dispensatie de uitzondering. Een dergelijke praktijk vindt ook nu plaats voor niet-EU/niet-EER studenten. Zij betalen een instellingscollegegeld, waarbij er mogelijkheden zijn voor deze studenten om beurzen te krijgen. Doordat zowel het vaststellen van het hogere collegegeld als het verlenen van de dispensatie via de instelling lopen, kan de instelling ervoor zorgen dat dit zonder onnodige bureaucratie gebeurt.

De leden van de SP-fractie vragen waarop het idee is gebaseerd dat studenten een meer doordachte keuze voor de masteropleiding maken wanneer het collegegeld hoger is.

Het idee is dat studenten een meer doordachte keuze voor een masteropleiding kunnen maken dan voor een bacheloropleiding. Naarmate de student verder in zijn onderwijsloopbaan komt, vervult hij zijn rol van onderwijsvrager en manager van zijn eigen leerproces beter. Hij weet beter wat hij kan en wil in het hoger onderwijs. Daardoor wordt zijn studiekeuze doordachter. Het idee is dus niet dat de student een meer doordachte keuze maakt, omdat het collegegeld hoger is.

De leden van de SP-fractie merken op dat het experiment om opleidingen draait waarbij ernaar wordt gestreefd om de beste studenten op het hoogst mogelijke niveau te brengen. Zij vragen of dit dan niet bij reguliere masteropleidingen gebeurt.

Het experiment heeft tot doel te onderzoeken hoe selectie en collegegeldverhoging kunnen bijdragen aan excellentie in het hoger onderwijs, waarbij onder excellentie wordt verstaan dat de beste studenten op het voor hen hoogst mogelijke niveau worden gebracht. Met het experiment wordt niet bedoeld dat er in het Nederlandse hoger onderwijs geen opleidingen zouden bestaan die de beste studenten op het hoogst mogelijke niveau brengen. Wel is het zo dat Nederland nog meer uit zijn beste studenten kan halen. Uit onderzoek van het Centraal Planbureau (Excellence for Productivity?, 2007) blijkt dat onze beste studenten niet tot de wereldtop behoren.

De leden van de SP-fractie vragen daarnaast hoe zich de mogelijkheid van extra collegegeld voor een programma binnen een opleiding verhoudt tot de uitspraak van de minister dat het geen goed voornemen is om studenten die extra vakken willen volgen zelf voor de kosten te laten opdraaien. Zij vragen of er geen tegenstrijdigheid is en het niet meer voor de hand ligt om studenten die meer studeren, een lager collegegeld te vragen. Zij vragen ook waarin de logica schuilt studenten die heel hoog scoren op internationale toetsen, geen hoger collegegeld te laten betalen, terwijl andere studenten dit mogelijk wel moeten. Zij zien een tegenstrijdigheid met de doelstelling van de minister om niet de beste studenten «af te romen».

Het programma binnen de opleiding waarvoor extra collegegeld geheven wordt, zal meer moeten inhouden dan extra vakken. Kortheidshalve verwijs ik naar de beantwoording van de vragen van de leden van de CDA-fractie in paragraaf 1 Algemeen waarin ik heb aangegeven dat essentieel is dat het programma bijdraagt aan excellentie in het hoger onderwijs.

Het experiment is bedoeld om te experimenteren met collegegeldverhoging in relatie tot excellentie in het hoger onderwijs en het financieren van dure onderwijsconcepten. Collegegeldverlaging past daar niet bij. Bovendien is uit onderzoek gebleken dat het verlagen van het collegegeld negatieve associaties kan oproepen door het beeld van zorgelijke en moeilijke opleidingen. Om die reden is eerder ook niet gekozen voor collegegeldverlaging voor bèta- en technische opleidingen. De prikkel om studenten te stimuleren om extra vakken te doen kan beter vorm worden gegeven via een stimulerende, zo mogelijk prestigieuze, bonusregeling. Binnen het Sirius Programma kan daarmee worden «geëxperimenteerd», zoals het werken met betaalde studentassistentschappen of het werken met prijzen of beurzen.

De logica om studenten die heel hoog scoren op internationale toetsen geen hoger collegegeld – deze studenten betalen wel minimaal het wettelijk collegegeld – te laten betalen, is de internationale concurrentie om excellente studenten. De instellingen bepalen overigens zelf de criteria. Excellente studenten hebben de keuze uit buitenlandse topinstellingen die over financiële arrangementen beschikken. Dit is niet tegenstrijdig met de doelstelling «niet de beste studenten afromen». Die doelstelling beoogt aan te geven dat een instelling alleen mag selecteren als dat nodig is vanwege een bijzonder onderwijsconcept en niet als alternatief voor verbetering van het onderwijs. Voor een bijzonder onderwijsconcept gaat het erom ook de meest geschikte studenten aan te trekken. Voor de ene opleiding is bijvoorbeeld een hoge score op kwantitatieve vaardigheden nodig, voor een andere opleiding juist verbale vaardigheden.

De leden van de SP-fractie vragen tenslotte hoeveel opleidingen mogen experimenteren met hoger collegegeld. Zij vragen of het uitgesloten is dat dit aantal in de loop van het experiment wordt uitgebreid en vragen wat de criteria zijn voor een «geslaagd» experiment en wanneer het experiment is mislukt.

Er is geen vooraf bepaald aantal opleidingen dat mag experimenteren met hoger collegegeld. Alleen de opleidingen die aan de criteria op grond van dit besluit voldoen, zullen mogen experimenteren. Er is voorzien in één aanvraagronde. Dit betekent dat er in de loop van het experiment geen mogelijkheid is tot uitbreiding van het aantal opleidingen met een verhoogd collegegeld.

Het experiment is bedoeld om te onderzoeken voor welke opleidingen selectie of collegegeldverhoging nuttig is ter stimulering van excellentie in het hoger onderwijs. Tegen die achtergrond is het niet logisch te spreken van een «geslaagd» of «mislukt» experiment. Wel is het experiment meer of minder geslaagd naarmate de door de instellingen beoogde resultaten meer of minder zijn bereikt of naarmate het oorzakelijk verband tussen selectie of collegegeldverhoging en excellentie meer of minder helder is. Tegelijkertijd is het zo dat het hier niet gaat om een laboratoriumexperiment, zodat oorzakelijke verbanden nooit helemaal eenduidig zijn vast te stellen.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de minister een objectieve handelwijze van instellingen garandeert rond de vraag welke student wel en welke student niet voor dispensatie in aanmerking komt. Verder vragen zij uit welke middelen de instellingen de dispensatie moeten bekostigen.

De instelling dient een regeling voor de dispensatie van betaling van het hogere collegegeld op te stellen. De medezeggenschapsraad heeft adviesrecht op deze regeling. Als het instellingsbestuur een besluit neem in het kader van de dispensatieregeling waar een student het niet mee eens is, kan deze student gebruik maken van de rechtsbeschermingsprocedure. Uitgaande van hetgeen geregeld wordt in het wetsvoorstel «Versterking Besturing» (Kamerstukken I 2008/09, 31 821, nr. A), staat allereerst een interne rechtsbeschermingsprocedure open. Vervolgens de externe rechtsbeschermingsprocedure bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs. De instellingen bepalen zelf uit welke middelen zij de dispensatie bekostigen, bijvoorbeeld uit de inkomsten uit het hogere collegegeld.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie waarom het experiment met collegegeldverhoging alleen voor masteropleidingen geldt. Ze vragen of een experiment niet bij uitstek een uitgelezen kans is om te onderzoeken of de vooronderstelling van de minister juist is dat studenten voor een masteropleiding meer doordachte keuzes kunnen maken dan voor een bacheloropleiding. Waarop is deze veronderstelling eigenlijk gebaseerd zo vragen zij. Zij willen weten of de minister onderzocht heeft of er behoefte bestaat bij bacheloropleidingen om ook deel te nemen aan dit nieuwe experiment.

Het experiment met collegegeldverhoging geldt alleen voor masteropleidingen omdat de veronderstelling is dat studenten voor masteropleidingen een beter doordachte keuze kunnen maken dan voor bacheloropleidingen. Deze veronderstelling is, zoals ook aangegeven in de beantwoording van een vergelijkbare vraag van de leden van de SP-fractie in paragraaf 2 Motivering voor een nieuw experiment met collegegeldverhoging, gestoeld op de idee dat studenten dan beter weten wat ze kunnen en willen in het hoger onderwijs. Ik zie geen reden om het experiment te gebruiken om de veronderstelling te toetsen dat studenten voor een masteropleiding meer doordachte keuzes kunnen maken dan voor een bacheloropleiding. Deze informatie is niet het doel van het experiment. Het vraagt bovendien een aparte onderzoeksopzet, los van het andere onderzoek in het kader van het experiment.

Dit betekent niet dat de keuze voor een masteropleiding niet nog meer doordacht kan. De invoering van de «harde knip» tussen de bachelor en de master draagt daaraan bij. Overigens kunnen we de veronderstelling in de toekomst «toetsen» aan de hand van cijfers over de uitval in het eerste jaar van de bacheloropleiding en de uitval in de masteropleiding. De cijfers over de masteropleiding zijn nu nog niet beschikbaar.

Ik heb niet onderzocht of er behoefte bestaat bij bacheloropleidingen om ook deel te nemen aan dit nieuwe experiment. Reden is dat wij vorig jaar naar aanleiding van mijn beleidsreactie op de evaluatie van de experimenten «Ruim baan voor talent» hebben afgesproken de experimenten te beperken tot de masteropleidingen. Wel is mij bekend dat de university colleges graag een hoger collegegeld willen heffen. Zij zullen dit in de toekomst kunnen doen op basis van het wetsvoorstel «Ruim baan voor talent» dat ik volgend jaar bij uw Kamer zal indienen. Dit voornemen heb ik eveneens vorig jaar met uw Kamer besproken in het kader van mijn beleidsreactie op de evaluatie van de Commissie «Ruim baan voor talent».

De leden van de VVD-fractie vragen of de minister een overzicht kan verstrekken van de bachelor- en of masteropleidingen waarvoor het buiten dit besluit al mogelijk is om een hoger collegegeld te vragen.

Op basis van de Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing (Staatsblad 2005, 222) mogen de volgende opleidingen een hoger collegegeld vragen:

• De masteropleiding Social Psychology: regulation of social behaviour, Vrije Universiteit Amsterdam

• De bacheloropleiding Media- en entertainment Management, Internationale Hogeschool Breda (NHTV)

• De bacheloropleiding Business Administration in Hotel Management, Hotelschool Den Haag

• De bacheloropleiding Fysiotherapie, Hogeschool Zuyd

Daarnaast mogen instellingen een hoger collegegeld heffen voor duale, deeltijdse, niet-EU/niet-EER-studenten. Uitgaande van hetgeen geregeld wordt in het wetsvoorstel «Versterking Besturing», mogen instellingen verder een hoger collegegeld heffen voor studenten die een bachelor- of masteropleiding volgen en aan wie al een graad Bachelor respectievelijk Master is verleend.

De leden van de VVD-fractie vragen op basis waarvan de gestelde norm van maximaal vijf keer het wettelijk collegegeld destijds tot stand is gekomen. Zij willen ook weten in hoeverre de minister verwacht dat instellingen daadwerkelijk vijf keer het wettelijk collegegeld zullen vragen voor deelnemende opleidingen.

De norm van maximaal vijf keer het wettelijk collegegeld is destijds gekozen vanuit de gedachte dat daarmee aan de ene kant de opleiding toegankelijk wordt gehouden (de volledige verhoging kan geleend worden via het collegegeldkrediet, lager dan wat gebruikelijk is bij niet particuliere opleidingen) en aan de andere kant de opleiding voldoende ruimte wordt geboden een onderwijsconcept neer te zetten waarmee excellentie wordt bereikt. De experimenten zullen moeten uitwijzen of dit laatste gerealiseerd kan worden. Of instellingen daadwerkelijk vijf keer het wettelijk collegegeld zullen vragen, zal afhankelijk zijn van het onderwijsconcept dat zij willen ontwikkelen. Ik heb daar geen bepaalde verwachting bij.

De leden van de VVD-fractie vragen tenslotte welke partij de evaluatie zal uitvoeren en welk budget hiervoor beschikbaar is. Zij vragen of er sprake zal zijn van een procesevaluatie of enkel een eindevaluatie. Zij vragen of de minister kan toezeggen in het eindoordeel naar aanleiding van het experiment ook andere onderzoeken mee te nemen die zijn gedaan naar selectie van studenten en collegegeldverhoging, zodat een breed beeld ontstaat van de werking van deze instrumenten.

Het Platform Bèta en Techniek voert het Sirius Programma uit en zal ook de evaluatie uitvoeren, zowel een procesevaluatie als een eindevaluatie. Ook andere onderzoeken zullen meegenomen worden. De evaluatie zal zich toespitsen op de vraag bij welke opleidingen selectie en collegegeldverhoging kan bijdragen aan het bereiken van excellentie en, zo mogelijk, onder welke omstandigheden. Voor het Sirius Programma is in totaal € 66 miljoen beschikbaar, waarvan 4 procent (zo’n € 2,6 miljoen) gereserveerd is voor begeleiding van de instellingen, kennisopbouw en -deling, jaarlijkse monitoring en auditing, en evaluatie van het Sirius Programma, inclusief de experimenten op grond van dit besluit.

3. Samenhang experiment op grond van dit besluit en het Sirius Programma

De leden van de VVD-fractie vragen waarom aan het experiment de voorwaarde is verbonden dat een instelling subsidie moet hebben aangevraagd in het kader van het Sirius Programma. Deze leden vragen waarom instellingen die zonder subsidie mee willen doen aan het experiment daartoe geen kans zouden krijgen.

Insteek is dat instellingen een experiment kunnen starten, indien ze deelnemen aan het Sirius Programma. Voor de masteropleidingen zal de aanvraag voor deelname aan het Sirius Programma volgend jaar starten. Ook instellingen die zonder subsidie willen meedoen, kunnen een experiment bij een masteropleiding starten, zolang ze aan de criteria voldoen zoals beschreven in mijn beantwoording van de vraag van de leden van de CDA-fractie naar de criteria in paragraaf 1 Algemeen. Daar hoort bij dat de aanvragen voldoen aan de criteria van het Sirius Programma. Deze criteria zien erop toe dat de instelling aannemelijk heeft gemaakt een instellingsbreed op excellentie gericht programma te gaan verzorgen en dat de experimenten een bijdrage leveren aan de bevordering hiervan. Voor de bacheloropleidingen heeft de aanvraag voor deelname aan het Sirius Programma al plaatsgevonden. De instellingen die aan deze ronde van het Sirius Programma deelnemen hebben destijds allemaal een subsidie aangevraagd. Op grond van dit besluit kunnen zij een aanvraag doen voor de start van een experiment (met selectie).


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Depla (PvdA), Remkes (VVD), Van Bochove (CDA), voorzitter, Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Dijk (CDA), Leerdam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Van Dijk (SP), Besselink (PvdA), Ouwehand (PvdD), Dibi (GL), Anker (CU) en Smits (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gill’ard (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Ferrier (CDA), Uitslag (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Jacobi (PvdA), Elias (VVD), Timmer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Van Bommel (SP), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Thieme (PvdD), Peters (GL), Ortega-Martijn (CU) en Gerkens (SP).

XNoot
1

Aanhangsel van de Handelingen II, 2008–2009, nr. 514, p. 1079–1080.

Naar boven