31 288
Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

32 123 VIII
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2010

nr. 69
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 oktober 2009

Met deze brief informeer ik u over de evaluatie van het programma rondom de Netherlands Education Support Offices (verder te noemen: Neso’s). Tijdens het wetgevingsoverleg op 8 december 2008 heb ik toegezegd uw Kamer te zullen informeren over de activiteiten die in het kader van het Neso-programma worden ontplooid en over de wijze waarop OCW toeziet op de kwaliteit daarvan. Met deze brief kom ik mijn toezegging na. Ik baseer mij daarbij op twee evaluatierapporten over het Neso-programma die dit jaar beschikbaar zijn gekomen.1

U ontvangt deze evaluatiebrief gezamenlijk met de toezending van de kabinetsbrede internationaliseringsagenda Hoger Onderwijs, Onderzoeks- en Wetenschapsbeleid (motie 31 700 VIII, nr. 72).

Achtergrond

Het internationaliseringsbeleid voor hoger onderwijs en onderzoek is ingegeven door de behoefte adequaat te kunnen inspelen op met name de volgende mondiale ontwikkelingen:

• De arbeidsmarkt wordt steeds internationaler.

• De toenemende concurrentie met instellingen in het buitenland om de beste studenten, onderzoekers en docenten aan te trekken.

• De concurrentie om de «kenniswerker» op de arbeidsmarkt neemt toe.

• De mondiale problemen vragen steeds meer om mondiale oplossingen.

In de internationaliseringsagenda «Het Grenzenloze Goed» heb ik mijn sturingsfilosofie uiteengezet in verband met internationalisering van het hoger onderwijs en onderzoek. Deze komt erop neer dat:

– de instellingen de mogelijkheid moeten hebben om zich goed te positioneren op de internationale kennismarkt, met name waar het gaat om het aantrekken van buitenlandse studenten (de gedragscode zoals de instellingen deze zijn overeengekomen voor de werving van buitenlandse studenten waarborgt de kwaliteit van de inkomende student) en het samenwerken met instellingen en bedrijven in het buitenland;

– de mobiliteit van studenten uit overwegingen van een hoge onderwijskwaliteit (door o.a. international classrooms) en een goede voorbereiding op de internationale arbeidsmarkt stimulansen verdient;

– de instellingen en studenten hierin hun eigen keuzes maken. De rol van de overheid is het ondersteunen van die keuzes.

Het Neso-programma is een belangrijk instrument in de uitvoering van dit beleid. De primaire doelstelling van het Neso-programma is de generieke promotie van het Nederlandse hoger onderwijs in het buitenland en het bevorderen van de samenwerking tussen Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs en instellingen in de betrokken landen. Het programma wordt in opdracht en met financiering van OCW beheerd en uitgevoerd door de Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs (Nuffic).

De Neso’s zijn vertegenwoordigingen van het Nederlandse hoger onderwijs in landen waar de vraag naar hoger onderwijs het aanbod overtreft. Potentiële studenten in die landen zijn vaak op zoek naar passend buitenlands onderwijs en de eerste taak van een Neso is deze studenten duidelijk te maken dat in Nederland kwalitatief goed onderwijs wordt aangeboden. Daarnaast is internationale samenwerking, op tal van terreinen, tussen instellingen steeds belangrijker in het internationale speelveld. De tweede taak van de Neso’s is dan ook de samenwerking tussen Nederlandse en buitenlandse instellingen te versterken. De Neso’s promoten enerzijds het gehele Nederlandse hoger onderwijs en anderzijds kunnen zij specifieke taken voor specifieke instellingen uitvoeren.

De eerste fase van het programma liep van 2001 tot en met 2005 en betrof de oprichting van de eerste drie Neso’s. Tijdens de tweede fase, van 2006 tot en met 2009, is het Neso-netwerk uitgebreid naar in totaal tien landen. De Neso’s zijn gevestigd in Indonesië, China, Mexico, Vietnam, Taiwan, Zuid-Korea, Brazilië, Rusland, India en Thailand. Deze landen, destijds geselecteerd op onder andere hun sterke economische groei, bieden een interessante markt voor het Nederlandse hoger onderwijs, aangezien in die landen de vraag naar hoger onderwijs groter is dan het nationale aanbod. De tweede fase van het Neso-programma (2006–2009) loopt dit jaar af.

De inhoud van de evaluatierapporten

Het Neso-programma is dit jaar geëvalueerd door de Nuffic zelf en vervolgens door een onafhankelijke commissie van deskundigen. In de zelfevaluatie van de Nuffic wordt de stand van zaken gegeven met betrekking tot de uitvoering van de opdracht die OCW aan de Nuffic heeft verleend. Het evaluatieverslag van de onafhankelijke, externe evaluatiecommissie geeft een goede indruk van de waardering van het Neso-programma door zowel de opdrachtgever als de uitvoerder en de afnemers, respectievelijk het ministerie van OCW, de Nuffic en de Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs en de studenten. De evaluaties zijn bijgevoegd.

Het algemene beeld dat uit de evaluaties naar voren komt is dat het Neso-programma een goed gekozen instrument is voor de generieke promotie van het Nederlandse hoger onderwijs in het buitenland. De belangrijkste aanbeveling uit de externe evaluatie luidt dat het Neso-programma dient te worden gecontinueerd, verstevigd en op termijn uitgebreid naar andere landen, terwijl ook uitbreiding van het takenpakket overweging verdient.

In de evaluatie van de Nuffic, Tussenbalans, wordt een aantal interessante typeringen gegeven: zo slaat het concept van de Neso’s zodanig aan dat herhaaldelijk nieuwe landen worden genoemd waar een Neso zou moeten komen. De Neso’s vervullen, volgens de Nuffic, een gewaardeerde taak als intermediair tussen Nederlandse instellingen enerzijds en buitenlandse studenten en instellingen anderzijds. En er is een belangrijke interesse in méér diensten van de Neso’s, vooral op het gebied van kennisverzameling en kennisoverdracht over de doellanden.

De evaluatie van de commissie meent dat het Neso-stelsel potentieel een bijzonder waardevol instrument is voor het Nederlandse hoger onderwijs en, meer in den brede, de Nederlandse kennissamenleving. De Neso’s vormen een brug tussen Nederland en de Neso-landen, versterken de mogelijkheden voor de internationalisering van het Nederlandse hoger onderwijs en vergroten de mogelijkheden om talentvolle kenniswerkers aan te trekken. Bovendien zouden de Neso’s een rol kunnen spelen bij de verbreding van het internationale perspectief van Nederlandse studenten, door bijvoorbeeld de samenwerkingsverbanden die de Nederlandse instellingen in de wereld aangaan. Met andere woorden: beide evaluaties zijn positief over de functie van de Neso’s.

Ik onderschrijf deze conclusies. De Nuffic heeft een stevige infrastructuur van Neso-kantoren neergezet. Ik heb waardering voor de inspanningen van de Nuffic en de Neso-kantoren om het Neso-programma succesvol te implementeren. De externe evaluatiecommissie heeft een helder document afgeleverd, dat een basis biedt voor het versterken van het beleidskader van het Neso-programma. De verschillende bevraagde partijen hebben door hun goede medewerking aan de evaluatie een grote betrokkenheid getoond. Dit stemt mij positief over het belang dat wordt gehecht aan het bestaan van het Neso-programma en de wens het optimaal te kunnen benutten.

Ik acht de informatie die met deze evaluaties beschikbaar is gekomen van grote waarde voor de continuering van het Neso-programma en een versterking van de relatie tussen de verschillende partijen die het Nederlandse internationaliseringsbeleid voor het hoger onderwijs vormgeven.

De aanbevelingen

Er zijn in beide evaluaties verschillende aanbevelingen gedaan om de bijdrage van de Neso’s aan de internationale positionering van het Nederlandse hoger onderwijs te vergroten. Op basis van deze aanbevelingen beschrijf ik hieronder een zestal aspecten van het Neso-programma.

1. De randvoorwaarden en de prestatiemeting van het Neso-programma

Uit de evaluaties blijkt dat er behoefte is aan duidelijke prestatie-indicatoren. Ten behoeve van de versteviging van het Neso-programma moet allereerst meer expliciet worden gemaakt wat er van de Neso’s mag worden verwacht. Hierover zijn nog niet voldoende voortgangsresultaten beschikbaar. Dit kan deels worden verklaard door het feit dat de laatste kantoren pas dit jaar zijn geopend. In de derde fase van het Neso-programma (2010–2013) zal de aandacht daarom moeten uitgaan naar een sterke focus in doelstellingen en de verbetering van de meetbaarheid van prestaties.

Ik zal daarom sterk inzetten op de formulering van duidelijke prestatie-indicatoren. In deze brief wil ik daar nu een eerste aanzet voor doen, door vier prestatie-indicatoren te formuleren die jaarlijks gemeten zullen worden:

– Het aantal studenten dat vanuit Neso-landen naar Nederland komt.

– Het aantal samenwerkingsverbanden tussen onderwijsinstellingen en met bedrijven.

– De tevredenheid van studenten over de geleverde diensten door de Neso’s.

– De tevredenheid van instellingen over de dienstverlening van de Neso’s.

In overleg met de Nuffic en de koepelorganisaties worden deze indicatoren verder uitgewerkt. Met ingang van de derde fase van het Neso-programma zullen ze van kracht zijn. Aan het einde van de derde fase, in 2013, moet een evaluatie uitwijzen of de geformuleerde prestatie-indicatoren afdoende en effectief zijn gebleken. De verwachting daarbij is niet dat er een een-op-eenrelatie is tussen de afzonderlijke indicatoren en het functioneren van de Neso’s. Waar het om gaat is overeenstemming te bereiken over een set van samenhangende indicatoren die bij elkaar opgeteld inzicht geven in de effectiviteit van een Neso.

Het heeft de voorkeur nu eerst de aandacht te laten uitgaan naar versteviging van het Neso-programma. Na deze periode kan worden bezien of uitbreiding naar andere landen en uitbreiding van het takenpakket aan de orde is.

2. De expertise en dienstverlening van de Nuffic en de Neso’s

Ik deel de opvatting dat de opbouw van expertise bij de Nuffic belangrijk is voor het doen van marktanalyses en voor verdere strategieontwikkeling. Verdere professionalisering van de diensten van de Neso’s is gewenst. De Nuffic zal daarop moeten toezien ten behoeve van de kwaliteitsverbetering en de verhoging van de klanttevredenheid. Ik zal hierover het gesprek met de Nuffic aangaan. Voor de Neso’s is een ruimer budget in de toekomst voorzien. Dat zal deels hieraan moeten worden besteed.

3. De afstemming tussen de Nuffic en de instellingen voor hoger onderwijs

Voor de internationale promotie van het Nederlandse hoger onderwijs door de Neso’s is het belangrijk dat de instellingen hun vraag helder en precies articuleren. Hierin ligt een belangrijke taak voor de instellingen. Om de Nuffic in staat te stellen de Neso-diensten goed af te stemmen op de behoeften van de instellingen, wil ik haar vragen duidelijk kenbaar te maken wat de Neso’s voor hun internationaliseringsbeleid kunnen betekenen. In overleg met de Nuffic en de instellingen zal worden bezien op welke wijze deze afstemming kan plaatsvinden. De Nuffic kan middels goede informatievoorziening en het bieden van een platform de internationalisering van de instellingen sterk ondersteunen. Het voorstel van de externe evaluatiecommissie om medewerkers van instellingen bij een Neso-kantoor te detacheren kan hieraan een zeer goede bijdrage leveren.

Een aspect dat eveneens een belangrijke bijdrage kan leveren is het advies van de commissie om tot een handzaam beurzeninstrument voor de Neso’s te komen. In de evaluatie wordt verwezen naar het Orange Tulip Scholarship, dat de Neso’s in China en Vietnam hebben opgezet. In deze programma’s participeren de hoger onderwijsinstellingen, het Nederlandse bedrijfsleven en de Neso’s, om beurzen te verstrekken aan studenten. De aanpak lijkt succesvol en ik juich het van harte toe dat alle Neso’s dergelijke initiatieven ontplooien. Ik wil daarom op korte termijn met de instellingen en de Nuffic bezien hoe de Neso’s met een beursprogramma kunnen worden ondersteund. Dit zal wel binnen de nu bestaande financiële kaders moeten gebeuren.

4. De samenwerking met andere Nederlandse vertegenwoordigingen

In zowel de interne als de externe evaluatie wordt een intensievere samenwerking met de ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken aanbevolen. De samenwerking met andere vertegenwoordigingen in het buitenland, zoals NBSO’s (Netherlands Business Support Offices) en ambassades verdient daarom extra aandacht. Dit komt de effectieve promotie van Nederland als kennisland ten goede en zal de dienstverlening van de Neso’s versterken en verbreden. In overleg met de andere departementen zal dit de komende jaren worden vormgegeven. Over de coherentie in de internationale activiteiten op het gebied van onderwijs, onderzoek en innovatie informeer ik u in de kabinetsbrede internationaliseringsagenda uitgebreider.

5. De samenwerking met het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland

De samenwerking van de Neso’s met het bedrijfsleven kan langs verschillende wegen plaatsvinden. Bijvoorbeeld door middel van beurzen, stagebemiddeling en alumninetwerken. Een verbeterde afstemming en samenwerking met het bedrijfsleven is van grote waarde voor het beter aansluiten bij de behoeften op de internationale arbeidsmarkt. De commissie legt de nadruk op de samenwerking met NBSO’s. Ik heb eerder aangegeven dat ik met mijn collega van Economische Zaken wil verkennen wat de mogelijkheden voor samenwerking zijn.

6. De financiering van het Neso-programma

De continuïteit van de internationale marketing van het Nederlandse hoger onderwijs dient te worden gewaarborgd met een adequaat budget. In de evaluaties wordt dan ook aanbevolen meer middelen beschikbaar te stellen voor het Neso-stelsel. Voor de optimale ondersteuning van het Neso-netwerk wil ik jaarlijks € 2 miljoen extra uittrekken. Het Neso-budget wordt daarmee opgehoogd van € 3,8 miljoen naar € 5,8 miljoen. Hiervoor zijn twee redenen: ten eerste zijn de kosten in de landen waar de Neso’s staan in de afgelopen jaren fors gestegen. Dit is tot 2011 opgevangen door egalisatiereserves aan te wenden. Deze zijn echter inmiddels uitgeput. Daarnaast geeft de commissie aan dat de armslag van veel Neso’s beperkt is en dat een vergroting van het budget een voorwaarde is om de Neso’s tot volledige ontplooiing te laten komen. Ik neem deze opmerking ter harte en verhoog het budget, zoals hiervoor is aangegeven, maar verbind daaraan wel de voorwaarde dat de Neso’s na 2010 opereren met prestatie-indicatoren. De vormgeving van het Neso-programma zal dan, mede op grond van behaalde resultaten, te meten aan de hand van die prestatie-indicatoren, worden bepaald.

Mijn conclusie is dat het programma niet alleen in een duidelijke behoefte voorziet en succesvol is, maar dat met het overnemen van een aantal van de gedane aanbevelingen het Neso-stelsel in de toekomst nog effectiever de Nederlandse instellingen en kenniseconomie van dienst zal zijn.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven