31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 621 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 april 2018

Ik ben verheugd u te melden dat ik vandaag een overeenkomst heb getekend met ISO, LSVb, de Vereniging Hogescholen en de VSNU over de invulling en vormgeving van de kwaliteitsafspraken1. Deze afspraken zijn onderdeel van brede sectorakkoorden met respectievelijk de Vereniging Hogescholen en de VSNU. Hierin zijn ook andere prioriteiten voor het hoger onderwijs en onderzoek uit het Regeerakkoord uitgewerkt. Deze sectorakkoorden markeren een verschuiving van minder controle vanuit de overheid naar meer vertrouwen in hogescholen en universiteiten.

Met deze brief ga ik tevens in op het rapport «Voorinvesteringen en medezeggenschap van hoger onderwijs» van de Algemene Rekenkamer (ARK)(Kamerstuk 31 288, nr. 606) naar aanleiding van uw verzoek bij de Regeling van Werkzaamheden van 30 januari jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 45, item 20). U heeft ook tijdens de procedurevergadering van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 1 februari 2018 aangegeven inzicht te willen verkrijgen in de ontwikkeling van de vermogenspositie van de hogescholen en universiteiten in de afgelopen jaren. Daarvoor verwijs ik u naar het inspectierapport «De Financiële Staat van het Onderwijs 2016»2 (Kamerstuk 34 775 VIII, nr. 58).

Kwaliteitsafspraken

De kwaliteitsafspraken zijn gekoppeld aan de middelen van het studievoorschot. Met deze middelen willen alle partijen betrokken bij de sectorakkoorden een zichtbare kwaliteitsverbetering van het onderwijs realiseren. We hebben in dit opzicht aan de studenten de belofte in te lossen die is gedaan met het akkoord over het studievoorschot in 2014.

Inhoudelijk houden we daarbij vast aan de reeds ingezette koers van de Strategische Agenda uit 2015 en de Gemeenschappelijke Agenda van de Vereniging Hogescholen, VSNU, ISO en LSVb (2016), op basis waarvan hogescholen en universiteiten ook al voorinvesteringen hebben gedaan.

Waar bij de prestatieafspraken in het hoger onderwijs (2012–2016) nog sprake was van voor alle instellingen geldende indicatoren, gaan de kwaliteitsafspraken uit van eigen keuzes van individuele instellingen op basis van een goede horizontale dialoog, tussen het bestuur, docenten, studenten en relevante externe belanghebbenden.

De ARK constateert in haar recente rapport «Voorinvesteringen en medezeggenschap hoger onderwijs» dat het instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting nog beter kan werken, wanneer in een vroeg stadium van de besluitvorming het gesprek wordt gevoerd tussen bestuur en medezeggenschap. Ik heb dan ook met partijen afgesproken dat instelling en medezeggenschap bij aanvang met elkaar afspreken welk proces gevolgd wordt om te komen tot het plan van de instelling voor de inzet van de studievoorschotmiddelen. De medezeggenschap krijgt instemmingsrecht op het plan voor de kwaliteitsafspraken, evenals op de besteding van de studievoorschotmiddelen als onderdeel van de hoofdlijnen van de jaarlijkse begroting. In een proces waarbij we sterk vertrouwen op de horizontale dialoog moet de medezeggenschap haar werk goed kunnen doen. Daarom hebben we ook afspraken gemaakt over de facilitering van de medezeggenschap.

Bij ruimte voor en vertrouwen in instellingen, hoort ook dat zij verantwoording afleggen. Iedere instelling neemt in haar plan een meerjarenbegroting op die zicht geeft op waaraan de instelling voornemens is de studievoorschotmiddelen te besteden. In de jaarverslagen van de instelling vanaf 2019 legt de instelling in een apart hoofdstuk verantwoording af over de voortgang ten aanzien van de voornemens, het proces en de afspraken met de medezeggenschap over de besteding van de studievoorschotmiddelen. De centrale medezeggenschap krijgt de gelegenheid om in een bijlage van het jaarverslag zelfstandig te rapporteren over de besteding van de studievoorschotmiddelen. Dit sluit ook aan bij de aanbevelingen van de ARK om afspraken te maken over de verantwoording en de horizontale dialoog over de besteding van de studievoorschotmiddelen.

De plannen en de verwezenlijking daarvan worden onafhankelijk getoetst. Deze toetsingstaak wordt belegd bij de NVAO. Voor instellingen die meedoen aan de (vrijwillige) instellingstoets kwaliteitszorg (ITK), wordt voor de toetsing aangesloten bij dat proces. De verwachting is dat de meerderheid van de instellingen aan de ITK-cyclus meedoet. Zo worden aanvullende lasten als gevolg van de toetsing van de kwaliteitsafspraken zo laag mogelijk gehouden.

De kwaliteitsafspraken zijn niet vrijblijvend. Daarom zijn er financiële consequenties verbonden aan de plantoetsing en aan de realisatie van de afspraken in 2021. Zo bevorderen we dat instellingen in nauwe dialoog met haar docenten en studenten serieuze plannen maken én deze verwezenlijken.

Wij hebben ook afgesproken om zichtbaar te maken wat de kwaliteitsafspraken landelijk betekenen voor de verbetering van de onderwijskwaliteit. Daartoe zal de NVAO in 2020 en 2022 landelijke beelden opmaken op basis van de getoetste plannen respectievelijk de voortgang van de instellingen in 2021.

Landelijke prioriteiten

Naast de hierboven beschreven kwaliteitsverbetering van het onderwijs wordt in de sectorakkoorden een eerste uitwerking gegeven aan een aantal gemeenschappelijke prioriteiten:

  • het bevorderen van de toegankelijkheid van en de doorstroom naar het hoger onderwijs. Dat gebeurt in de regio en in nauwe samenwerking met de andere onderwijssectoren. Verder zullen de hogescholen het aanbod aan associate degrees en masters uitbouwen. In het macrodoelmatigheidsbeleid wordt hiervoor ruimte geboden. Ook zullen universiteiten en hogescholen kritisch bezien – met name bij tekortsectoren – of een numerus fixus noodzakelijk is. Zij zetten zich in om ongewenste effecten van decentrale selectie, zoals onterechte zelfselectie, tegen te gaan.

  • een kwalitatieve en gebalanceerde aanpak van internationalisering, waarbij het versterken van de aantrekkelijkheid van het onderwijs voor buitenlandse studenten samengaat met behoud van de toegankelijkheid voor studenten uit Nederland; om deze ambitie waar te maken zullen de VSNU en Vereniging Hogescholen op korte termijn een gezamenlijke internationaliseringsagenda publiceren (voorjaar). Ik zal vóór de zomer mijn internationaliseringsvisie aan de Kamer aanbieden.

  • verdere profilering van hogescholen en universiteiten. Als universiteiten en hogescholen tot de top willen blijven behoren, dan zijn scherpe keuzes en onderscheidende profielen nodig. Met de universiteiten heb ik afgesproken dat zij voortaan aangeven hoe hun specifieke onderzoeks- en onderwijsprofiel aansluit bij de NWA-routes. Bovenop de eerder aangekondigde investeringen van € 70 mln kunnen de universiteiten de 2 procent profileringsmiddelen benutten voor de sectorplannen in het wo. Met de hogescholen heb ik afgesproken dat zij zich committeren aan het onderhouden, uitbouwen en starten van nieuwe Centres of Expertise geënt op maatschappelijke uitdagingen.

  • het bevorderen van het aantal vrouwelijke hoogleraren. In Nederland is maar een vijfde van alle hoogleraren vrouw. De universiteiten hebben al vorderingen gemaakt met het vergroten van het aantal vrouwelijke hoogleraren en hebben ook voor de toekomst heldere ambities geformuleerd. Ik ben blij dat de universiteiten deze ambities hebben herbevestigd en in de jaarverslagen aan zullen geven hoe en of ze hun doelen bereiken. Daarnaast heeft de Westerdijk-impuls een steun in de rug gegeven om in een keer 100 vrouwelijke hoogleraren extra te benoemen.

  • het terugdringen van de regeldruk en de administratieve lasten. De sectorakkoorden kunnen niet gerealiseerd worden zonder de inzet van docenten en onderzoekers in het hoger onderwijs. Aantrekkelijk voor hen is dat er méér ruimte komt: de studievoorschotmiddelen maken kleinschaliger onderwijs mogelijk, de kwaliteitsafspraken leiden tot een minimale extra belasting door het onderbrengen bij lopende processen van de NVAO. Tevens zal ik met de VSNU en de Vereniging Hogescholen verkennen hoe een betere balans gevonden kan worden tussen kwaliteitsborging van opleidingen enerzijds en administratieve lasten druk anderzijds. Hierbij zal worden bekeken of instellingsaccreditatie daartoe een middel kan zijn. Daarnaast is voor universitaire docenten / onderzoekers van belang dat de aanvraagdruk in de tweede geldstroom wordt verminderd en dat alle universiteiten uitvoering gaan geven aan plannen om de werkdruk te verlagen.

Tevens heb ik met de Vereniging Hogescholen en de VSNU afspraken gemaakt over transparantie. Zij zullen de ontwikkeling bij individuele instellingen en op het niveau van het gehele hbo en wo op het gebied van onderwijs, onderzoek en impact beter zichtbaar maken.

Waar nodig en mogelijk zal ik ruimte bieden door wet- en regelgeving aan te passen.

Hogescholen, universiteiten en OCW zien in het advies van de commissie Veerman nog steeds een belangrijke inspiratiebron voor de doorontwikkeling van hbo en wo en het versterken van de kracht en differentiatie van het Nederlandse hoger onderwijsstelsel. De ondergetekenden willen hierop voortbouwen door te investeren in een traject voor de doorontwikkeling en verdieping van het advies van de commissie Veerman, gericht op meer ruimte voor differentiatie en profilering en het bevorderen van gelijke kansen en keuzeruimte voor studenten in het stelsel. Onderdeel hiervan is onder meer een verkenning naar de verdere verdieping van onderwijs en onderzoek in het hbo binnen het stelsel, in lijn met advies van de commissie Veerman, én een gezamenlijke visie op de toekomst van de opleiding tot leraar. De uitkomsten van het bovengenoemde proces vormen de basis voor de nieuwe Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek.

Tot slot

De afspraken over de vormgeving van de kwaliteitsafspraken en de prioriteiten uit het regeerakkoord zijn in zorgvuldig en goed overleg met betrokken partijen uitgewerkt. Dit geeft vertrouwen in de uitvoering van de geformuleerde ambities.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Naar boven