Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 februari 2013
De Europese Commissie heeft de Nederlandse regering eind 2012 bericht over de vermeende
strijdigheid van de Nederlandse regelgeving inzake de Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek met het recht van de Europese Unie. Naar aanleiding daarvan
heeft de Nederlandse regering zich hierop beraden en het volgende voornemen geformuleerd.
In de WHW is voor studenten met de nationaliteit van een EU-lidstaat vastgesteld dat,
om aanspraak te kunnen maken op het wettelijk collegegeld, zij woonachtig moeten zijn
in Nederland, België, Luxemburg of in een van de deelstaten Noord-Rijnland-Westfalen,
Nedersaksen en Bremen van de Bondsrepubliek Duitsland. Studenten die niet aan dit
woonplaatsvereiste voldoen, zijn het instellings-collegegeld verschuldigd.
Aangezien studenten met de Nederlandse nationaliteit gemakkelijker aan het woonplaatsvereiste
kunnen voldoen dan studenten met de nationaliteit van een andere lidstaat, zou het
vereiste voor deze groep beschouwd kunnen worden als een indirecte discriminatie.
Gelet op door de Commissie ingebrachte argumenten zal de Nederlandse regering op korte
termijn een wetswijziging voorbereiden, die is gericht op aanpassing van de wettelijke
bepalingen inzake het collegegeld opdat de woonplaats van de student vanaf het studiejaar
2014/2015 niet meer van belang is voor de aanspraak op het wettelijk collegegeld.
VSNU en HBO-raad zijn door mij hiervan in kennis gesteld. Tevens zal ik met hen overleg
voeren over de gevolgen van dit voornemen voor de instellingsbekostiging.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker