nr. 10
AMENDEMENT VAN HET LID WIEGMAN-VAN MEPPELEN SCHEPPINK
Ontvangen 10 februari 2010
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel G, wordt na onderdeel 1 een onderdeel ingevoegd,
luidende:
1a. In het tweede lid, onderdeel e, vervalt «openbare» en
wordt met vervanging van de puntkomma door een komma toegevoegd: met dien
verstande dat ingeval van een onderhandse executoriale verkoop als bedoeld
in artikel 3: 268, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek de voorzieningenrechter
niet beslist omtrent het verzoek tot onderhandse verkoop zolang niet het bestuursorgaan
in de gelegenheid is gesteld om, gelet op het gunstiger bod, een bod te doen.
Toelichting
Met dit amendement wordt de onderhandse executoriale verkoop onder de
vrijstelling van de aanbiedingsplicht gebracht. Tevens wordt met deze formulering
voorkomen dat onduidelijkheid ontstaat of andere onderhandse verkopen dan
onderhandse executoriale verkopen onder de werking van dit artikel vallen.
Andere onderhandse verkopen dan onderhandse executoriale verkopen dienen immers
niet onder de werking van dit artikel te worden gebracht. Ook voorziet de
voorgestelde tekst in betrokkenheid van de gemeente bij een via artikel 10,
tweede lid, onder e, van de aanbiedingsplicht vrijgestelde onderhandse executoriale
verkoop. De voorzieningenrechter beslist niet eerder op het verzoek tot goedkeuring
van een onderhandse verkoop dan nadat hij het betrokken bestuursorgaan een
naar zijn oordeel redelijke termijn tot het doen van een bod heeft geboden.
Op deze wijze blijft de voorkeurspositie van het betrokken bestuursorgaan
zo goed mogelijk gehandhaafd.
Indien de executie in gang wordt gezet op grond van een of meerdere rechtshandelingen
met de kennelijke strekking afbreuk te doen aan de voorkeursrechtpositie van
het betrokken bestuursorgaan blijft, ook nu de onderhandse executoriale verkoop
onder de vrijstelling van de aanbiedingsplicht wordt gebracht, voor die rechtshandelingen
een beroep op artikel 26 mogelijk. Zo kan in zo’n geval de nietigheid
van een hypotheekrecht worden ingeroepen, waarna een executie
op basis van dit hypotheekrecht niet meer geldig kan plaatsvinden.
Wiegman-van Meppelen Scheppink