31 283
Goedkeuring van de op 6 november 1990 te Rome tot stand gekomen Europese Code inzake sociale zekerheid (herzien) (Trb. 1993, 123)

nr. 8
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 22 januari 2008

Het kabinet dankt de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor de voortvarendheid waarmee zij het wetsvoorstel in behandeling heeft genomen. Bij de beantwoording van de vragen die de fracties naar aanleiding van het wetsvoorstel hebben gesteld, zal de rubricering van het verslag worden aangehouden

1. Algemeen

2. Koninkrijkspositie

3. Structuur van de Europese Code inzake sociale zekerheid (herzien)

4. Algemene bepalingen – Deel I

5. Werkloosheid – Deel IV

6. Arbeidsongevallen en beroepsziekten – Deel VI

7. Gezinsbijlagen – Deel VII

8. Gemeenschappelijke bepalingen – Deel XII

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie nodigen de regering uit om een uiteenzetting te geven van de normen, die de regering in de sociale zekerheid voor ogen heeft. In het bijzonder vragen deze leden aandacht te besteden aan de volgende aspecten kostwinnerschap/tweeverdiener en private/publieke uitvoering. De leden van de VVD vragen in dit verband of de bekrachtiging van de Herziene Code betekent dat de Nederlandse sociale zekerheid nu geheel hervormd is.

De Herziene Code is moderner en flexibeler dan de huidige Europese Code inzake sociale zekerheid (hieronder volgt een nadere toelichting). Van belang is dat de Herziene Code meer ruimte biedt om toekomstige ontwikkelingen in de sociale zekerheid op te vangen dan de huidige Code. Daarbij kan worden opgemerkt dat de Herziene Code geen belemmeringen zal opwerpen voor te maken keuzes ten aanzien van de uitkeringssystematiek of uitvoeringsmodel, mits uiteraard aan de minimumnormen van de Herziene Code voldaan.

De leden van de CDA-fractie nodigen de regering uit om de verschillen tussen de huidige Code en de Herziene Code inzake sociale zekerheid op een rij te zetten en aan te geven waarom zij de Herziene Code prefereert boven de oude Code. Dit sluit aan bij de vraag van de leden van de SP-fractie welke voordelen het bekrachtigen van de Herziene Code voor Nederland oplevert ten opzichte van de nu geldende Code.

In het algemeen kan worden gezegd dat de normen voor de uitkeringsbedragen van de Herziene Code hoger liggen dan die van de huidige Code, maar dat de normen voor de toekenning van de uitkeringen flexibeler zijn.

Wat betreft de hoogte van de uitkeringen gaat de huidige Code uit van een vervangingsratio van 50% (voor ouderdomspensioen en pensioen aan nagelaten betrekkingen 45%). De Herziene Code maakt een onderscheid tussen alleenstaanden en gehuwden. Voor de eerste categorie is de vervangingsratio 50%, voor de tweede categorie 65%.

De flexibiliteit van de Herziene Code komt op tal van plaatsten tot uiting. Het blijkt onder meer uit de volgende punten:

• De bepalingen voor het nabestaandenpensioen zijn sexe-neutraal geformuleerd.

• De Herziene Code maakt een onderscheid tussen kostwinners en alleenstaanden.

• De definitie van ziekte gaat uit van verminderde verdiencapaciteit in plaats van een lichamelijke toestand.

• Als een land geen onderscheid kent tussen het risque professionnel en het risque social mag een eigen bijdrage in de zorg worden geheven bij arbeidsongevallen en beroepsziektes.

• Wat betreft de werkloosheidsuitkering wordt een onderscheid gemaakt tussen gedeeltelijke en volledige werkloosheid.

• Een invaliditeits- of nabestaandenuitkering mag bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd worden omgezet in een ouderdomspensioen en mag worden beoordeeld naar de normen die ten aanzien van het recht op ouderdomspensioen gelden.

• Bij de vraag of een ouderdomsuitkering aan de normen voldoet, mag worden uitgegaan van een opbouwperiode van 50 jaar, in plaats van 30 jaar.

Omdat de Herziene Code meer ruimte biedt voor de lidstaten eigen beleid te ontwikkelen en meer is toegesneden op de karakteristieke kenmerken van het Nederlandse stelsel (Nederland is actief bij het opstellen van de Herziene Code betrokken geweest), prefereert het kabinet de Herziene Code boven de huidige.

De leden van de CDA-fractie vernemen ook graag of en in welke mate de Raad van Europa van mening is dat Nederland voldoet aan de huidige Code. In dit verband verzoeken zij de laatste rapportage van de Raad van Ministers van de Raad van Europa en het Nederlandse antwoord daarop aan de Tweede Kamer te doen toekomen.

In de laatste resolutie van het Comité van Ministers die betrekking heeft op de Nederlandse wetgeving in relatie tot de Code [Resolution CM/ResCSS(2007)11] achtte het Comité de Nederlandse wetgeving in overeenstemming met alle delen van de Code, zij het dat nog geen oordeel kon worden gegeven over de verenigbaarheid van de Zorgverzekeringswet met Deel VI omdat het comité nog nadere informatie over het Nederlandse zorgstelsel wil ontvangen. Deze informatie zal dit najaar, in de huidige rapportagecyclus, worden verstrekt. De desbetreffende resolutie is te vinden op de website van de Raad van Europa www.coe.int.

Een groot aantal vragen heeft betrekking op de reden voor de bekrachtiging van de Herziene Code. De leden van de fracties van het CDA, de PvdA, de VVD en de PVV constateren in dit verband dat er geen zicht bestaat dat op korte termijn een tweede land de Herziene Code zal ratificeren. Zelfs wanneer Nederland tot ratificatie overgaat, zal het verdrag nog niet in werking treden. De leden van deze fracties vragen de regering nader in te gaan op de redenen van andere landen om de Herziene Code niet te bekrachtigen en verwijzen daarbij naar het mede door Nederland georganiseerde seminar. De leden van de PvdA vragen bovendien waarop destijds de verwachting was gebaseerd dat een tweede land eveneens tot bekrachtiging zou overgaan. Enkele fracties stellen in essentie de vraag of de bekrachtiging van de Herziene Code nog wel wenselijk is, gezien het feit dat de inwerkingtreding niet op korte termijn is te verwachten.

Het wetsvoorstel om de Herziene Code te bekrachtigen heeft al een lange voorgeschiedenis. In 1997 heeft de regering voor het eerst een wetsvoorstel ingediend tot opzegging van deel VI van de huidige Code. Een van de argumenten om de Deel VI van de Code op te zeggen was de vrees dat het heffen van een eigen bijdrage AWBZ door de rechter in strijd zou worden geacht met de bepalingen van dit Deel. Omdat de toenmalige Tweede Kamer afwijzend stond ten opzichte van het desbetreffende wetsvoorstel verwierp, hebben de toenmalige bewindslieden van VWS en SWZ, als reactie op de kamerbehandeling, toegezegd het onderzoek voort te zetten of de Herziene Code bekrachtigd zou kunnen worden, als alternatief voor het opzeggen voor Deel VI (Kamerstukken II, 1997–1998, 25 524, nr. 7). De redenen voor bekrachtiging waren toen hetzelfde als nu. De Herziene Code is moderner en flexibeler, en lost bovendien het concrete probleem op van de eigen bijdragen in de zorg. Vanaf het moment van ondertekening van de Herziene Code hebben landen interesse getoond om de Herziene Code te bekrachtigen. De verwachting was op dat moment gerechtvaardigd dat de Code daadwerkelijk in werking zou treden. Omdat het Nederlandse socialezekerheidsstelsel volop in ontwikkeling was, is door het kabinet een pas op de plaats gemaakt.

Toen de noodzaak voor de opzegging van Deel VI acuut werd door de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 september 2006, was dat het goede moment om de toezegging aan de Tweede Kamer gestand te doen en de bekrachtiging van de Herziene Code opnieuw ter hand te nemen. Dit temeer, omdat belangrijke hervormingen in de sociale zekerheid waren afgerond (met name de WIA en de Zorgverzekeringswet). Omdat de Herziene Code nog door geen enkel land is bekrachtigd, zet Nederland zich daarnaast actief in een tweede land te bewegen de Herziene Code te bekrachtigen.

Inmiddels moet onder ogen worden gezien dat de Herziene Code niet op korte termijn in werking zal treden. In het bijzonder kwam dit naar voren tijdens het door Nederland, samen met de Raad van Europa, georganiseerde seminar, waarvoor onder meer de landen uitgenodigd waren die in het verleden belangstelling hebben laten blijken om de Herziene Code te bekrachtigen. Er was geen verschil van mening tussen de deelnemers aan het seminar over het feit dat de Herziene Code flexibeler is. Wel zijn in alle aanwezige landen nog zodanige hervormingsprocessen op het terrein van de sociale zekerheid gaande, dat geen enkele deelnemer verwachtte dat hun land de Herziene Code op korte termijn zal ratificeren. Niettemin gaven vertegenwoordigers van een aantal landen aan zodanig positief tegenover de Herziene Code te staan dat serieus overwogen zal worden deze te ratificeren nadat de voornaamste hervormingen zijn afgerond. Daar komt bij dat de bekrachtiging door Nederland andere landen een impuls kan geven. Hierbij kan ook gedacht worden aan Midden- en Oost-Europese landen die de huidige Code nog niet hebben bekrachtigd en die nu aangespoord zouden kunnen worden om, in plaats van de huidige Code, de Herziene Code te bekrachtigen. De leden van de CDA-fractie wijzen er op dat in deze landen tot nu geen discussie heeft plaatsgehad over de bekrachtiging van de Herziene Code. De opstelling van Nederland zou voor een omslagpunt kunnen zorgen.

Los van de hiervoor beschreven intrinsieke voordelen die de Herziene Code heeft, vindt het kabinet het belangrijk om, nationaal en internationaal, het signaal af te geven dat Nederland zich van zijn internationale verplichtingen bewust is. Het kabinet onderschrijft de opvatting van de Raad van State dat het opzeggen van internationale verplichtingen slechts in zeer bijzondere omstandigheden mag plaatsvinden. Door de bekrachtiging van de Herziene Code geeft Nederland aan zich te willen houden aan de moderne socialezekerheidsnormen die in de plaats zijn getreden van die van de huidige Europese Code inzake sociale zekerheid.

Daar komt bij dat Nederland door het bekrachtigen van de Herziene Code, de intentie uitspreekt zich aan de normen van de Herziene Code gebonden te achten. Het is mede de taak van het Parlement er op toe te zien dat dit daadwerkelijk gebeurt. Dit staat los van de formele inwerkingtreding van de Herziene Code.

De leden van de PvdA-fractie vragen of er niet sprake is van het verlaten van de minimumnormen nu deel VI van de huidige Code wordt opgezegd en de Herziene Code nog niet in werking treedt.

Hiervoor is reeds opgemerkt dat het kabinet zich gebonden acht aan de normen van de Herziene Code. Daarnaast dient nog te worden opgemerkt dat Nederland gebonden blijft aan de normen van IAO-Verdrag nr. 121 (arbeidsongevallen en beroepsziektes). De vrees van de leden van de fractie van de PvdA dat Nederland de minimumnormen verlaat is derhalve ongegrond.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering voornemens is het opzeggen van Deel VI uit te stellen tot het moment dat de Herziene Code bekrachtigd is, en zo nee, waarom niet.

Zoals in het kader van de invoering van het verplichte eigen risico in de Zvw expliciet door het kabinet naar voren is gebracht (Kamerstukken II, 2007–2008, 31 094, nr. 6, pag. 21) is de Nederlandse ziektekostenverzekeringswetgeving (Zorgverzekeringswet, Zvw, en Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, AWBZ) wat de eigen betalingen betreft, ten aanzien van slachtoffers van arbeidsongevallen en beroepsziekten, strijdig met Deel VI van de huidige Code. Deel VI van de bestaande Code is daarom opgezegd. Bij de parlementaire behandeling is uw Kamer een wetsvoorstel tot goedkeuring van de opzegging van deel VI van de huidige Code toegezegd.

Het verplichte eigen risico is, na aanvaarding van het desbetreffende wetsvoorstel door het parlement, op 1 januari 2008 ingevoerd. Het ongedaan maken van de opzegging in afwachting van de inwerkingtreding van de Herziene Code leidt vanwege deze strijdigheid, ofwel tot een aanzienlijk aantal schadeclaims, ofwel, als uiterste consequentie, tot intrekking van het verplichte eigen risico in de Zvw en de eigen bijdrage in de AWBZ. Dit laatste zou in strijd zijn met het kabinetsbeleid. De regering is daarom niet voornemens de opzegging van deel VI van de huidige Code, in afwachting van de inwerkingtreding van de Herziene Code, ongedaan te maken.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom Nederland het initiatief heeft genomen voor een seminar over de de bekrachtiging van de Herziene Code. Waarom, vragen zij, is dit niet aan de Raad van Europa overgelaten.

Het secretariaat van de Raad van Europa onderneemt geen initiatieven zonder daartoe door de lidstaten te zijn gevraagd, of anderszins daartoe door de lidstaten te zijn gemachtigd. Nadat Nederland het secretariaat voor steun had benaderd, heeft het direct zijn medewerking verleend en ruimhartig aan de financiering bijgedragen.

De leden van de fractie van de VVD wijzen er op dat Nederland nog gebonden is aan IAO-Verdrag nr. 121 (arbeidsongevallen en beroepsziekten). De leden van de fractie vragen op welke wijze de normen in Deel VI van de Herziene Code inzake sociale zekerheid verschillen van de normen neergelegd in Verdrag nr. 121. Zij vragen voorts wat de meerwaarde is van de bekrachtiging van de Herziene Code in dit opzicht.

Verdrag nr. 121 is nagenoeg identiek aan Deel VI van de Herziene Code. Verdrag nr. 121 heeft dan ook als voorbeeld gediend bij het opstellen van dit Deel. Het belangrijkste verschil, waardoor Deel VI van de Herziene Code een meerwaarde heeft ten opzichte van Verdrag nr. 121 is de norm voor de vervangingsratio. Verdrag nr. 121 bepaalt dat de invaliditeitsuitkering bij een arbeidsongeval of een beroepsziekte ten minste 60% dient te bedragen hetzij van het genoten loon, hetzij van het wettelijke minimumloon. De Herziene Code kent een vervangingsratio van 50% voor alleenstaanden, respectievelijk 65% voor gehuwden.

De leden van de CDA wijzen er op dat de regering van mening is dat de bepalingen van dit verdrag geen bepalingen zijn die naar hun inhoud een ieder kunnen verbinden (zoals bedoeld in artikel 93 en 94 van de Grondwet), c.q. geen rechtstreekse werking toekomen. De leden van de CDA-fractie vinden dat te stellig geformuleerd, omdat juist de Centrale Raad van Beroep (CRvB) aan de huidige Code voor een gedeelte wel rechtstreekse werking heeft toegekend. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering dit uitvoerig nader kan motiveren. De regering wordt daarbij verzocht in te gaan op de exacte juridische status van de Code. De regering wordt tevens verzocht in te gaan op haar eerdere opmerking dat andere landen de Code nog niet hebben bekrachtigd omdat deze landen bang zijn verdere internationale verplichtingen aan te gaan.

De leden van de CDA-fractie hebben gelijk dat de CRvB aan enkele onderdelen van de huidige Code rechtstreekse werking heeft toegekend (zie daartoe de eerder genoemde uitspraak van de CRvB van 8 september 2006. De CRvB gaat, zoals ook uit deze laatste uitspraak blijkt, echter pas over tot de vaststelling van rechtstreekse werking van bepalingen van internationaal recht nadat zij heeft onderzocht of er hieromtrent een standpunt is van de regering en zo ja hoe dat standpunt van de regering dan luidt. De regering meent dan ook dat het op haar weg ligt, in het kader van de goedkeuringsprocedure met betrekking tot een verdrag zoals nu aan de orde vast te leggen welke visie zij heeft op het karakter van de uit het verdrag voortvloeiende verplichtingen. Voor wat betreft de bepalingen van de herziene Code is de regering van mening dat die bepalingen zich primair richten tot de verdragssluitende staten, en normen bevatten over de inrichting van hun sociale zekerheidsstelsel, welke normen uitwerking behoeven in de nationale wetgeving teneinde individuele aanspraken voor de burger te doen ontstaan. Het instructiekarakter van deze bepalingen belet dat burgers zich in rechte hierop rechtstreeks kunnen beroepen. Het is in ons constitutionele stelsel evenwel aan de rechter – en niet aan de regering – om definitief, naar aanleiding van een concrete casus, vast te stellen of er sprake is van een al dan niet «een ieder verbindende bepaling».

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering een staatscommissie zal instellen over de Grondwet waarin onder andere advies gevraagd zal worden over de verhouding tussen de in de Grondwet opgenomen grondrechten (artikel 20 en 22 in dit geval) en de verplichtingen die voorvloeien uit internationale verdragen. Is de regering bereid om juist de huidige Code en de Herziene Code en de (mogelijke) rechtstreekse werking van beide te betrekken in deze adviesaanvraag?

Het kabinet acht de mogelijke rechtstreekse werking van de Europese Code niet nodig als onderwerp van studie voor deze staatscommissie. Over het vraagstuk van de rechtstreekse werking zijn in het kader van de behandeling van enkele dossiers door de Tweede Kamer al studies verschenen. Ik verwijs de leden van de CDA-fractie dan ook naar de brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 5 december 2003 aan de Eerste Kamer (kamerstukken I, 2003–2004, 28 430 A, en de bijbehorende notitie «Doorwerking internationaalrechtelijke uitspraken in de nationale praktijk en wetgeving», en naar de door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer verzonden brief van 21 september 2007 (Kamerstukken II, 29 861, 2007–2008 nr. 19), over de «Doorwerking van internationaal recht in de Nederlandse rechtsorde».

De leden van de CDA-fractie merken op dat Nederland de rechtstreekse werking van de Code op de agenda van expert meeting in Straatsburg heeft gezet van 14–16 maart 2007 en andere landen gevraagd heeft naar hun ervaringen. De leden van de CDA-fractie vernemen graag in welke andere landen de Code rechtstreekse werking heeft.

Tijdens de expert meeting in Straatsburg van 14–16 maart 2007, heeft een Nederlandse rechter van de internationale Kamer van de CRvB op verzoek van het secretariaat van de Raad van Europa een presentatie verzorgd over de rol van de nationale rechtbanken bij de toepassing van internationale normen op het gebied van de sociale zekerheid. In de daarop volgende discussie heeft Zwitserland opgemerkt dat het Federale Verzekeringshof rechtstreekse werking heeft toegekend aan een bepaling van de Europese Code.

In welke andere landen de Code rechtstreekse werking heeft, valt moeilijk te beantwoorden. De Raad van Europa beschikt niet over een dergelijk overzicht.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de Herziene Code zich verhoudt tot Europese regelgeving op het gebied van sociale zekerheid. De leden van de VVD-fractie vragen in dit verband naar de betekenis van Verordening (EG) nr. 883/2004.

De Europese regelgeving op het terrein van de sociale zekerheid beperkt zich primair – afgezien van de richtlijnen inzake gelijke behandeling – tot de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149 van 5 juli 1971). Deze verordening coördineert de verschillende socialezekerheidsstelsels van de lidstaten van de Europese Unie. Deze verordening zorgt er onder andere voor dat werknemers die gebruik maken van het recht op vrij verkeer binnen de EU aanspraken op socialeverzekeringsuitkeringen niet verliezen. Deze verordening zegt echter niets over de wijze waarop de lidstaten hun socialezekerheidsstelsels moeten inrichten. Ook overigens bestaan er geen regelingen van de Gemeenschap die terzake (minimum)eisen stellen. De bestaande instructie(norm-)verdragen op het terrein van de sociale zekerheid die tot stand zijn gekomen onder de vlag van de Internationale Arbeidsorganisatie en van de Raad van Europa (zoals de Herziene Code), zijn wel verdragen die van invloed zijn op de inrichting van de socialezekerheidsstelsels. Dit laatste uiteraard alleen voor die landen die deze verdragen hebben geratificeerd.

Verordening (EG) nr. 883/2004 is de rechtsopvolger van Verordening (EEG) nr. 1408/71/71 en zal te zijner tijd deze verordening vervangen.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering uiteen te zetten wat precies op dit moment de marges zijn die Nederland heeft wat betreft haar socialezekerheidsregelgeving ten opzichte van de richtlijnen die weergegeven zijn in de Code. Zij vragen dit voor alle elementen van de Code uiteenzetten.

Voor het antwoord op deze vraag verwijst het kabinet kortheidshalve naar de memorie van toelichting, waarin per verzekeringstak de normen staan beschreven.

2. Koninkrijkspositie

De leden van de CDA-fractie merken op dat bij een eerder wetsvoorstel ter ratificatie aan de Nederlandse Antillen en Aruba een standpunt over medegelding is gevraagd. Zij vragen of de regering daar destijds een antwoord op heeft ontvangen. De leden van de CDA-fractie vragen voorts of de Code van toepassing is in het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden of ook op de twee andere landen van het Koninkrijk.

De huidige Code is uitsluitend van toepassing op het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden. De Nederlandse Antillen en Aruba zijn niet gebonden aan de normen van de Huidige Code, evenmin als aan andere normverdragen inzake sociale zekerheid.

In het kader van de slotakkoorden zullen drie eilanden een nauwere band met Nederland aangaan vanaf 15 december 2008. Hoe ziet de regering de toepassing van deze Code in het licht van het deze veranderende staatkundige verhoudingen.

De Herziene Europese Code zal alleen voor Nederland van toepassing worden, zoals dit ook voor de huidige Code geldt. De inrichting van de sociale zekerheid voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba zal niet worden beïnvloed door de inhoud van deze Code.

De leden van de CDA-fractie vragen dit temeer daar de regering de «rijkswet voorzieningen bij ziekte voor Nederlands-gepensioneerden in de Nederlandse Antillen» ter advisering heeft voorgelegd aan de Raad van State van het Koninkrijk en dus voornemens is bepaalde vormen van sociale zekerheid op koninkrijksniveau te regelen.

Het kabinet merkt hierover het volgende op. Op 22 december 2007 is het voorstel van rijkswet «voorzieningen bij ziekte voor Nederlandse gepensioneerden in de Nederlandse Antillen» bij de Tweede Kamer ingediend. Met het wetsvoorstel wordt een verplichte ziektekostenregeling beoogd op grond waarvan personen met een Nederlands pensioen of uitkering en hun gezinsleden recht krijgen op de medische zorg zoals die is geregeld in de Nederlandse Antillen (woonlandpakket) en waarvoor zij een bijdrage aan Nederland verschuldigd zullen zijn. De regeling is vergelijkbaar met verdragsregelingen zoals die ten behoeve van gepensioneerden en hun gezinsleden zijn neergelegd in een groot aantal door Nederland met andere staten gesloten sociale zekerheidsverdragen en de Europese Verordening (EEG) nr. 1408/71. Omdat het niet mogelijk is om binnen het Koninkrijk verdragen te sluiten is ervoor gekozen om de regeling in het kader van een rijkswet vast te leggen. Het wetsvoorstel is dus niet bedoeld om vormen van sociale zekerheid op Koninkrijksniveau voor een ieder te regelen maar louter om een «verdragsrecht» op zorg voor een specifieke groep personen binnen het Koninkrijk te organiseren.

3. Structuur van de Europese Code inzake sociale zekerheid (herzien)

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van de structuur en van de inhoud van de Herziene Code. Zij merken op dat de regering van mening is dat de Nederlandse wetgeving op dit moment op alle punten aan de Herziene Code voldoet. Toch hechten deze leden eraan een aantal concrete voorbeelden voor te leggen aan de regering met de vraag of de Nederlandse wetgeving nu en in de toekomst zal voldoen aan de Herziene Code.

Eerste casus

In 2015 vervalt de AOW-partnertoeslag. Op dat moment heeft een 65+er met echtgen(o)t(e) zonder inkomen en twee kinderen recht op een AOW-uitkering die netto iets hoger is dan 50% van het wettelijk minimumloon. De Herziene Code voorziet in dit geval in een uitkering van ten minste 65% van het minimumloon.

Is de regering van mening dat de Nederlandse wetgeving vanaf 2015 voldoet aan de Herziene Code?

Antwoord: Nederland zal ook na 2015 aan de norm van de Herziene Code voldoen. In de Herziene Code is opgenomen dat gerechtigden met een echtgeno(o)t(e) van een voorgeschreven leeftijd (zie tabel achter artikel 73) een ouderdomspensioen van minimaal 65% moeten krijgen. In de AOW is de voorgeschreven leeftijd om een AOW-uitkering te krijgen 65 jaar. De Herziene Code stelt dusm.b.t. de Nederlandse situatie- alleen een norm voor de situatie dat zowel de gerechtigde als de persoon die ten laste van hem/haar komt ten minste 65 jaar is. Voor Nederland geldt dat in die situatie zowel de AOW-gerechtigde als de persoon die ten laste van hem/haar komt ieder recht op 50% hebben, in totaal derhalve op 100% van het netto ouderdomspensioen, hetgeen overeenkomt met 100% van het netto minimumloon.

De Herziene Code ziet niet expliciet op de situatie zoals gesteld in de casus (AOW-gerechtigde met een persoon ten laste die jonger is dan 65 jaar).

Nederland zal – bij ongewijzigde wetgeving – ook na 2015 aan de norm voldoen die de Herziene Code stelt voor de situatie van een AOW-gerechtigde met een persoon ouder dan 65 jaar die ten laste van hem/haar komt.

Tweede casus

In artikel 10, e staat vermeld dat tandheelkundige zorg inclusief partiele en gehele protheses in het pakket hoort. Voor volwassenen vanaf 22 jaar is alleen een heel kunstgebit onderdeel van het verzekerde pakket uit van de zorgverzekeringswet.

Is de regering van mening dat er door bijvoorbeeld rechtstreekse werking van het verdrag geen aanspraak van tandzorg gemaakt kan worden door ratificering van het verdrag?

Antwoord: Blijkens het toelichtend rapport bij de Herziene Code is wel de omvang van het verstrekkingenpakket, maar niet de «diepte» daarvan van belang voor de beoordeling of aan de norm van artikel 10 van de Herziene Code wordt voldaan. Dat betekent dat het voldoende is dat in het wettelijk verstrekkingenpakket van een verdragssluitende partij de in de Herziene Code opgenomen aanspraken als zodanig zijn opgenomen.

Artikel 10, onder e, van de Herziene Code bepaalt dat het verstrekkingenpakket moet voorzien in tandheelkundige hulp, met inbegrip van de noodzakelijke gebitsprothesen.

Het Nederlandse tandheelkundig pakket van de basisverzekering voorziet voor personen ouder dan 22 jaar, in specialistische tandheelkundige zorg, alsmede in de verstrekking van een volledige gebitsprothese. Daarmee wordt voldaan aan de normen die de Herziene Code in de desbetreffende bepaling stelt. De regering is van mening dat het niet voor de hand ligt dat de desbetreffende categorie van verzekerden, die ten laste van de basisverzekering (vergoeding van) een partiële gebitsprothese wenst of enige andere vorm van tandheelkundige zorg die voor deze categorie van personen niet in het Nederlandse basispakket is opgenomen, voor de rechter een succesvol beroep op dit onderdeel van de Herziene Code zullen kunnen doen teneinde alsnog een vergoeding voor de kosten van deze zorgvormen te verkrijgen.

Derde casus

Onder artikel 17, e mogen er maximaal drie wachtdagen verstrijken voordat recht op ziekengeld ontstaat. Naar aanleiding van vragen 1897/2005–2006 van Omtzigt en Van Hijum en 30 909, nr. 14 van Van Hijum bleek dat een aantal uitzendkrachten effectief vier wachtdagen heeft voordat recht ontstaat op ziekengeld. De regering heeft beloofd dit recht te zetten. Wanneer zal de betreffende wetgeving ingediend worden?

Antwoord: Volgens de thans opgestelde planning zal het wetsvoorstel voor het zomerreces 2008 bij de Tweede Kamer worden ingediend.

Vierde casus

Onder artikel 39 heeft de echtgeno(o)t(e) van een slachtoffer van een arbeidsongeval recht op een periodieke uitkering van ten minste 50% van het wettelijk minimumloon. Indien in Nederland deze echtgeno(o)t(e) na 1950 is geboren is, geen kinderen heeft en volledig arbeidsgeschikt is, onder welke wet heeft zij dan aanspraak op een uitkering, indien zij eigen vermogen bezit?

Antwoord: De casus gaat er van uit dat de persoon in kwestie arbeidsgeschikt is. Volgens de Herziene Code kan t.a.v. nagelaten echtgenoten het recht op uitkering afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat zij niet in staat zijn in hun eigen onderhoud te voorzien (artikel 35 lid 2). Anders gezegd: de Herziene Code staat toe dat aan personen zoals in de geschetste casus geen nabestaandenuitkering toekomt. De Nederlandse wetgeving voldoet wat deze casus betreft aan de Herziene Code.

Vijfde casus

Een werknemer verdient 34% van zijn verdiencapaciteit door een ongeval op het werk en wordt ontslagen omdat zijn werkgever geen nieuwe functie voor hem/haar kan vinden. Waarop heeft deze werknemer recht als gevolg van de Herziene Code en voldoet de Nederlandse wetgeving op dit punt?

Antwoord: Artikel 32 lid 1 onder c van de Herziene Code bepaalt dat onder de gedekte eventualiteiten, wanneer deze het gevolg zijn van een arbeidsongeval of van een beroepsziekte, moeten worden begrepen algeheel verlies van de geschiktheid om inkomsten uit arbeid te verwerven, of gedeeltelijk verlies van zodanige geschiktheid, uitgaand boven een voorgeschreven minimum, wanneer het waarschijnlijk is dat dit gehele of gedeeltelijke verlies blijvend zal zijn, alsmede overeenkomstige vermindering van de lichaamsgesteldheid.

Onder het begrip «voorgeschreven» begrijpt de Herziene Code (artikel 1 onder c): vastgesteld bij of krachtens de nationale wetgeving. Het is dus aan de nationale wetgever om het minimum te bepalen. De Nederlandse wetgever heeft het minimum bepaald op 35%. Bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 34%, zoals in de casus aangegeven, bestaat er naar Nederlands recht geen recht op een invaliditeitsuitkering. Mogelijk bestaat er wel recht op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet. De Nederlandse wetgeving voldoet op dit punt aan de Herziene Code.

Zesde casus

Een werknemer verdient € 40 000 per jaar en na een arbeidsongeval houdt hij een restverdiencapaciteit van € 10 000. Hij gebruikt slechts 40% van zijn restverdiencapaciteit. Waarop heeft hij/zij recht volgens de Herziene Code? En hoe voldoet de Nederlandse wetgeving op dit punt?

Antwoord: Wat betreft Deel VI (arbeidsongevallen en beroepsziekten) biedt de Herziene Code een verdragsluitende Partij de mogelijkheid om de periodieke uitkering te berekenen aan de hand van artikel 72 van de Herziene Code (artikel 38 lid 1). Dit houdt in dat bij volledige arbeidsongeschiktheid het bedrag van de periodieke uitkering voor een alleenstaande 50% en voor een gerechtigde persoon met een echtgeno(o)t(e) en kinderen die ten laste van hem/haar komen, ten minste 65% moet bedragen van het minimumloon. De Wet WIA geeft bij volledige arbeidsongeschiktheid een (hoger) uitkeringspercentage van 70/75% van het dagloon.

De Herziene Code bepaalt in artikel 38 (in het hoofdstuk over arbeidsongevallen en beroepsziekten) dat bij gedeeltelijk verlies van de arbeidsgeschiktheid de uitkering wordt verleend in de vorm van een periodieke uitkering, berekend als billijk deel van de uitkering bij algeheel verlies van arbeidsgeschiktheid. Op basis van de Wet WIA wordt aan gedeeltelijk arbeidsgeschikten eerst een loongerelateerde uitkering verstrekt waarvan de hoogte onafhankelijk is van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Daarna heeft een gedeeltelijk arbeidsgeschikte aanspraak op hetzij een (hogere) loonaanvulling, hetzij een (lagere) vervolguitkering. De hoogte van deze vervolguitkering is gerelateerd aan het minimumloon en een van het arbeidsongeschiktheidspercentage afgeleide uitkeringspercentage. De Wet WIA kent de volgende uitkeringspercentages:

– bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35–45%: 28%

– bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45–55%: 35%

– bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 55–65%: 42%

– bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 65–80%: 50,75%

De Nederlandse wetgeving voldoet hiermee aan de Herziene Code.

Zevende casus

Een weduwe met recht op ANW (bijvoorbeeld omdat zij kinderen heeft), gaat trouwen/samenwonen, maar de relatie wordt na twee jaar verbroken. Inzake artikel 74, i herleeft dan het recht op de ANW uitkering, maar niet volgens de ANW. Hoe voldoet de Nederlandse wetgeving aan de Herziene Code op dit punt?

Antwoord: In artikel 16 lid 3 Anw is bepaald dat voor de nabestaande wiens uitkering is geëindigd op grond van het feit dat de nabestaande in het huwelijk is getreden dan wel een gezamenlijke huishouding is gaan voeren, het recht op een nabestaandenuitkering herleeft met ingang van de eerste dag van de maand dat hij, uiterlijk binnen zes maanden na het eindigen van de nabestaandenuitkering, deze gezamenlijke huishouding niet meer voert. Na de termijn van 6 maanden bestaat aanspraak op een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand. Op grond van de Herziene Code wordt een bijstandsuitkering ook in aanmerking genomen (artikel 66 lid 2 jo artikel 73 van de Herziene Code). De Nederlandse wetgeving voldoet hiermee aan de Herziene Code.

Achtste casus

In Nederland heeft de werkgever een loondoorbetalingverplichting van twee jaar bij ziekte van zijn werknemer. Is deze private uitvoering toegestaan onder de Herziene Code? In eerdere publicaties van de regering (zoals in het rapport grenze(n)loze zorg uit 2000) leek de regering ervan uit te gaan dat deze private uitvoering niet in overeenstemming was met de Herziene Code.

Antwoord: Artikel 13 van de Herziene Code bepaalt dat de gedekte eventualiteit moet omvatten de ongeschiktheid tot werken als gevolg van ziekte of een ongeval, en die derving van inkomsten uit arbeid tot gevolg heeft, zoals geregeld bij de nationale wetgeving. Het begrip nationale wetgeving is gedefinieerd in artikel 1 onder b van de Herziene Code. Volgens het toelichtend rapport d.d. 18-8-1998, addendum CDSS (98) 10, bij de Herziene Code nr. 53, moet de term wetgeving zeer ruim worden begrepen en omvat het alle wetgeving, ongeacht de nationale kwalificatie, die bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van de Herziene Code. Met de regelingen in het Burgerlijk Wetboek en/of de Ziektewet, waarin het niveau van de betalingen bij ziekte is vastgelegd, voldoet de Nederlandse wetgeving aan de normen van de Herziene Code.

Negende casus

Een oma heeft de pleegzorg over haar kleinkinderen, die wees of half-wees zijn. In dit geval staat er expliciet in de Algemene Nabestaandenwet dat er geen recht bestaat op de halfwezenuitkering, terwijl de Herziene Code een minimum uitkering van 20% van het Wettelijk Minimumloon voorschrijft. Kan de regering het antwoord geven voor zowel het geval dat deze oma nog zorg had over minderjarige kinderen als het geval waar zij dat niet had (referentie: Kamervragen van Omtzigt en Cörüz, 346, 2007–2008).

Antwoord: In deze beantwoording wordt er vanuit gegaan dat de oma in kwestie alleenstaande is. Dit sluit aan bij de situatie die aangehaald wordt in de Kamervragen van Omtzigt en Cörüz, 346, 2007–2008. In de situatie dat de alleenstaande oma geen zorg heeft over minderjarige kinderen ontvangt zij het alleenstaande AOW-pensioen ter hoogte van 70% van het wettelijk minimumloon. In de situatie dat deze oma wèl de zorg draagt voor minderjarige kinderen heeft zij recht op het een-ouder AOW-pensioen ter hoogte van 90% van het wettelijk minimumloon. Kortom: het feit dat een alleenstaande AOW-gerechtigde de zorg draagt voor kinderen maakt dat deze AOW-gerechtigde een verhoging krijgt van het AOW-pensioen met 20% van het wettelijk minimumloon. Deze verhoging komt overeen met de norm van de Herziene Code.

Tiende casus

Een deeltijdwerker (20 uur per week, inkomen € 30 000 per maand) krijgt een arbeidshandicap. Zij wordt geschat en op basis van een volledige werkweek heeft zij een verdiencapaciteit van € 22 000 per maand en heeft zij dus geen recht op een WGA-uitkering.

Is dit toegestaan onder de Herziene Code?

Antwoord: De casus betreft een deeltijdwerker (20 uur per week, maandinkomen € 30 000) voor wie een voltijdsfunctie wordt geduid waarin een maandinkomen van € 22 000 wordt verdiend. Volgens de leden van de CDA-fractie heeft deze persoon geen recht op een WGA-uitkering. Hier moet sprake zijn van een misverstand, want de betrokkene is meer dan 35% arbeidsongeschikt en heeft derhalve recht op een WGA-uitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt bepaald door een vergelijking van het maatmaninkomen met de resterende verdiencapaciteit. Beide begrippen worden in een bedrag per uur uitgedrukt. Dit is geregeld in de artikelen 6 en 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en nader uitgewerkt in het Besluit uurloonschatting 1999. De in de casus genoemde loonbedragen moeten dus worden herleid tot bedragen per uur. Ervan uitgaande dat die bedragen jaarinkomens betreffen, geschiedt dit als volgt. In de maatmanfunctie, de deeltijdbaan, is het jaarinkomen van € 30 000 verdiend in 261 dagen van 4 uur, dat is 1044 uur. Het maatmaninkomen bedraagt dus (afgerond) € 29 per uur. In de geduide functie, de voltijdsfunctie, is het jaarinkomen van € 22 000 verdiend in 261 dagen van 8 uur, dat is 2088 uur. De resterende verdiencapaciteit bedraagt dus (afgerond) € 11 per uur. De mate van arbeidsongeschiktheid is dus: (€ 29 – € 11) / € 29 * 100% = 62%.

4. Algemene bepalingen – Deel I

De leden van de CDA-fractie merken op dat artikel 3, Deel I, de mogelijkheid biedt om deel VI als ondertekend te beschouwen indien de lidstaat artikel II, III, IX en X ondertekent. De lidstaat dient dit dan wel expliciet te melden. In de Memorie van Toelichting meldt de regering dat zij volledig voldoet aan de verplichtingen in deel VI. Deze leden vragen of de regering van plan is gebruik te maken van de mogelijkheid om deel VI als ondertekend te beschouwen door de ondertekening van de andere artikelen of niet?

Zie voor het antwoord op deze vraag onder punt 6. Arbeidsongevallen en beroepsziektes

5. Werkloosheid – Deel IV

De leden van de CDA-fractie vragen hoe elk van de in het 20, 3, Deel IV, genoemde categorieën beschermd is voor het werkloosheidsrisico.

Van de in artikel 20, 3e lid genoemde groepen hebben alleen de jongeren die hun dienstplicht hebben vervuld, als zodanig aanspraak op WW. De overige groepen kunnen wel WW krijgen, maar dan op basis van eerder werknemerschap.

Genoemde groepen kunnen bijstand krijgen als ze niet zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

De leden van de CDA-fractie merken met betrekking tot artikel 21, 3, Deel IV, op dat werkloosheid in de vorm van een bijstandsuitkering gegeven mag worden na 39 weken volgens dit artikel. In de Nederlandse wetgeving duurt de kortdurende WW slechts 13 weken en moet iemand een arbeidsverleden hebben van ten minste 9 jaar om aanspraak te maken op een WW uitkering van 39 weken. Voorts is middeling ex. artikel 24, 2 niet van toepassing. Voldoet de Nederlandse regelgeving wel aan artikel 21, 3, zo vragen deze leden.

De regering begrijpt artikel 21 lid 3 van de Herziene Code zo dat mits aan één van de in dat artikel genoemde voorwaarden wordt voldaan, de uitkeringen mogen worden verleend in de vorm van bijstandsuitkeringen. Nederland voldoet aan beide voorwaarden. De regering leest niet in het artikel dat een bijstandsuitkering pas gegeven mag worden na 39 weken.

Volgens de leden van de CDA-fractie is de middeling ex artikel 24 lid 2 niet van toepassing.

De regering kan de leden van de CDA-fractie hierin niet volgen. Artikel 24 lid 2 van de Herziene Code stelt als voorwaarde dat het tijdvak van betaling van de uitkering krachtens de werkloosheidswet moet afhangen van de lengte van de wachttijd. Onder wachttijd verstaat de Herziene Code (artikel 1 onder b) o.a. een tijdvak van arbeid dat is voorgeschreven voor de opening van het recht op prestaties. De WW kent een dergelijke wachttijd, voor het recht op WW moet immers worden voldaan aan de zogenaamde wekeneis (artikel 17 WW).

Indien tevens wordt voldaan aan de zogenaamde jareneis (artikel 42 WW), is de uitkeringsduur in maanden gelijk aan de duur van het arbeidsverleden in jaren, met een maximum van 38 maanden.

6. Arbeidsongevallen en beroepsziekten – Deel VI

De leden van de fracties van het CDA, de PvdA en de SP vragen of het kabinet van mening is dat de WIA voldoet aan de normen van Deel VI van de herziene Code. Ligt het in de rede, zo vragen de leden van deze fracties om de lagere Nederlandse wetgeving aan te passen aan de, vanaf dan geldende en geaccepteerde, hogere internationale normen?

Zij vragen bovendien of de regering de analyse van de FNV deelt dat ingevolge artikel 3 derde lid van de Herziene Europese Code het voorstel om de delen II, III, V, VII, VIII en IX te bekrachtigen inhoudt dat Nederland automatisch wordt geacht zonder meer te voldoen aan de verplichtingen van deel VI en dat inhoudelijke toetsing of de Nederlandse wetgeving hieraan voldoet in dit geval achterwege blijft. Zij vragen de regering van deze mogelijkheid gebruik wil maken.

De WIA voldoet aan de materiële normen van Deel VI van de Herziene Code. Het kabinet wil dan ook alle delen van de herziene Code ratificeren.

Dit staat los van het feit dat het kabinet voornemens is gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 3, derde lid van de Herziene Code biedt. Een land dat de delen ziektekosten, ziekengeld, arbeidsongeschiktheid en nabestaandenpensioen heeft bekrachtigd, wordt geacht aan Deel VI te voldoen indien daartoe bij ratificatie een kennisgeving wordt gestuurd naar de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. Het kabinet wil hiervan gebruik maken omdat Deel VI specifieke voorschriften bevat voor de landen die een apart risque professionnel regime kennen, bijvoorbeeld de verplichting tot het opstellen van een lijst van beroepsziektes. Op grond van artikel 3, derde lid hoeven landen die geen onderscheid maken tussen het risque professionnel en het risque social niet aan deze verplichtingen te voldoen.

7. Gezinsbijlagen – Deel VII

De leden van de CDA-fractie vragen naar aanleiding van artikel 49, Deel VII, welke van de twee opties is vervuld onder de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving. Indien voor de tweede mogelijkheid gekozen is, vragen zij of de regering uiteen kan zetten hoe aan de voorwaarden wordt voldaan voor een gezin met vier kinderen en een inkomen van € 60 000 per jaar.

De norm van de Code waaraan moet worden voldaan is met betrekking tot gezinsbijlagen geen individuele norm. Het is een norm die aangeeft hoeveel een overheid aan gezinsbijlagen moet uitgeven. Aan de norm van de Herziene Code wordt voldaan bij een combinatie van periodieke betalingen, belastingvoordelen, verstrekkingen of sociale dienstverlening voor gezinnen (artikel 47 onder b van de Herziene Code). De Herziene Code geeft twee mogelijkheden hoe er aan de Herziene Code kan worden voldaan (artikel 49):

Het totaal aan uitgaven aan kindgebonden regelingen en belastingkortingen is gelijk aan

1) 1,5% van het bruto binnenlands product.

2) 3% van het minimumloon vermenigvuldigd met het totale aantal beschermde personen.

De eerste optie komt voor 2008 uit op € 8,7 mld en de tweede optie komt voor 2008 uit op € 1,9 mld en is de uitkomst van de volgende berekening: € 555,80 (3% van minimumloon incl vakantiegeld) x 3,499 miljoen (aantal telkinderen kinderbijslag). Omdat er in Nederland voor 2008 begroot is om € 3,4 mld aan kinderbijslag uit te keren en € 0,7 mld aan kindertoeslag (in totaal voor € 4,1 mld), wordt aan de voorwaarden van de Herziene Code voldaan. Kortom: alleen al met de betalingen aan kinderbijslag voldoet Nederland aan de norm voor de gezinsbijslagen.

8. Gemeenschappelijke bepalingen – Deel XII

De leden van de CDA-fractie merken op dat in artikel 77, Deel XII, wordt voorgeschreven dat waar een gedeelte van de sociale zekerheid niet door een publieke overheid wordt uitgevoerd, vertegenwoordigers van verzekerden zitting moeten hebben in het bestuur of in een direct adviesorgaan. Zij vragen of de regering kan toelichten hoe aan dit voorschrift uitvoering wordt gegeven in het geval van de Nederlandse zorgverzekeringswet?

In de Zvw is hiervoor een bepaling opgenomen. Artikel 28, eerste lid, onder b, van de Zvw bepaalt, dat de statuten van een zorgverzekeraar waarborgen bieden voor een redelijke mate van invloed van de verzekerden op het beleid van de zorgverzekeraar. Uit onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is gebleken dat alle zorgverzekeraars de invloed van verzekerden (door leden- of verzekerdenraden) in de statuten verankerd hebben.1

De leden van de fractie van het CDA merken op dat de regering er blijkens de Memorie van Toelichting voor kiest om ook het Nederlandse pensioenstelsel onder de normen van de Herziene Code te brengen. Zij vragen in dit verband hoe is voorzien in de verplichte vertegenwoordiging van verzekerden bij rechtstreeks verzekerde pensioenregelingen?

In de memorie van toelichting is in algemene zin aangegeven dat verplichte pensioenregelingen kunnen worden ingeroepen bij de vraag of aan de normen van de Herziene Code wordt voldaan. De Nederlandse publieke socialezekerheidsuitkeringen voldoen echter al aan de minimumnormen en zullen daaraan onder het huidige stelsel ook in de toekomst blijven voldoen.

Kan de regering tenslotte toelichten, zo vragen de leden van het CDA, hoe deze verdragsverplichting uitwerkt voor re-integratiebedrijven?

UWV beoordeelt samen met de cliënt hoe aan de re-integratie-ondersteuning vorm kan worden gegeven. UWV koopt vervolgens de re-integratiedienstverlening in. Deze dienstverlening bestaat vaak uit re-integratietrajecten, maar UWV heeft ook de mogelijkheid om losse diensten en scholing in te kopen (modulaire inkoop). Ook in geval van een individuele re-integratieovereenkosmt (iro), als de cliënt zelf vorm geeft aan zijn re-integratietraject, sluit UWV een contract met een door de cliënt uitgekozen re-integratiebureau. Er kan dus niet gezegd worden dat de re-integratie voor UWV-cliënten niet door een bestuursorgaan (publieke overheid) wordt uitgevoerd.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Thematisch onderzoek «Verzekerdeninvloed Zorgverzekeringswet», NZa, mei 2007.

Naar boven