31 283
Goedkeuring van de op 6 november 1990 te Rome tot stand gekomen Europese Code inzake sociale zekerheid (herzien) (Trb. 1993, 123)

nr. 7
VERSLAG

Vastgesteld 21 december 2007

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoud

1. Algemeen 1

2. Koninkrijkspositie 5

3. Structuur van de Europese Code inzake sociale zekerheid (herzien) 5

4. Algemene bepalingen – Deel I 6

5. Werkloosheid – Deel IV 6

6. Arbeidsongevallen en beroepsziekten – Deel VI 7

7. Gezinsbijlagen – Deel VII 7

8. Gemeenschappelijke bepalingen – Deel XII 8

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het voorstel van de regering om de Europese code inzake sociale zekerheid (herzien) te ratificeren. Zij merken op dat de regering een uitgebreide Memorie van Toelichting naar de Tweede Kamer stuurt met daarin een opsomming van welke verplichtingen voortvloeien uit de herziene Code. De leden van de CDA-fractie missen echter twee zaken.

Ten eerste nodigen de leden van de CDA-fractie de regering uit om een uiteenzetting te geven van de normen, die de regering in sociale zekerheid voor ogen heeft. Daar het verdrag voor een deel rechtstreekse werking zou kunnen hebben volgens de Raad van State, is het van groot belang om eerst vast te leggen hoe de regering tegen sociale zekerheid aankijkt en dan vast te stellen hoe de voorgestelde code bij die visie past.

Dit vragen de leden van de CDA-fractie temeer daar de code in bepaalde opzichten toch alweer een beetje gedateerd lijkt. Zo gaan alle normen uit van hetzij een alleenstaande, hetzij een twee-ouder gezin met twee kinderen. De figuur van een één-ouder-gezin ontbreekt in zijn geheel (behalve dan als weduwe/weduwenaar) in de code. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering toe te lichten of zij hier bij de opstelling van de code aandacht voor hebben gevraagd. In het bijzonder vragen de leden van de CDA-fractie aandacht te besteden aan de volgende aspecten.

1. Kostwinnerschap versus tweeverdiener maatschappij. Welke vorm van sociale zekerheid ziet de regering voor zich en wanneer dient sociale zekerheid dekking te bieden?

2. Private en publieke uitvoering: wanneer kiest de regering voor publieke uitvoering van de sociale zekerheid en wanneer voor private uitvoering? Welke waarborgen dienen bij publieke en private uitvoering te bestaan?

Ten tweede merken de leden van de CDA-fractie op dat de regering een lange opsomming geeft van de normen in het herziene verdrag, maar nergens een vergelijking geeft van de normen uit het oude verdrag met de normen uit het nieuwe verdrag en beargumenteert waarom die herziene normen beter zijn. Sinds het bekrachtigen van de herziene Code automatisch inhoudt dat de oude code wordt opgezegd, achten de leden van de CDA-fractie die vergelijking buitengewoon relevant voor een afgewogen oordeel over het voorliggende wetsvoorstel. Zij nodigen de regering uit om de verschillen op een rij te zetten en toe te lichten waarom de regering de herziene Code prefereert boven de oude code.

In dit licht vernemen de leden van de CDA-fractie ook graag of en in welke mate de Raad van Europa van mening is dat Nederland voldoet aan de huidige code. Kan de regering de laatste rapportage van de Raad van Ministers van de Raad van Europa en het Nederlandse antwoord daarop aan de Tweede Kamer doen toekomen?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader in te gaan op de redenen van andere landen om de herziene Code niet te bekrachtigen. Naar aanleiding van het door Nederland georganiseerde seminar over herziene Code schrijft de regering aan de Tweede Kamer dat «Het algemene beeld dat uit het seminar naar voren kwam is dat in alle aanwezige landen nog zodanige hervormingsprocessen op het terrein van de sociale zekerheid gaande zijn, dat geen enkele deelnemer verwachtte dat hun land de herziene Code op korte termijn zal ratificeren». Ofwel zelfs wanneer Nederland tot ratificatie overgaat, zal het verdrag nog niet in werking treden.

Sterker nog in de afgelopen tien jaar zijn vele landen overgegaan tot de ratificatie van het oude verdrag (Cyprus, Estland, Slovenië, Tsjechië), dan wel ondertekening (Roemenië, Moldavië, Letland), maar is er geen enkele beweging meer geweest op de herziene Code. Kan de regering, mede in het licht van de discussie op het door haar georganiseerde seminar «Awareness Raising Seminar on the European Code on Social Security (Revised)» inzicht geven in de motieven om de «oude» code te prefereren boven de herziene Code?

De regering geeft aan van mening te zijn dat de bepalingen van dit verdrag geen bepalingen zijn die naar hun inhoud een ieder kunnen verbinden (zoals bedoeld in artikel 93 en 94 van de grondwet), c.q. geen rechtstreekse werking toekomen. De leden van de CDA-fractie vinden dat een stellige stellingname omdat juist de Centrale Raad van Beroep aan de originele code voor een gedeelte wel rechtstreekse werking heeft toegekend.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering een staatscommissie zal instellen over de grondwet waarin onder andere advies gevraagd zal worden over de verhouding tussen de in de grondwet opgenomen grondrechten (artikel 20 en 22 in dit geval) en de verplichtingen die voorvloeien uit internationale verdragen. Is de regering bereid om juist de Europese code inzake sociale zekerheid en de Europese code inzake sociale zekerheid (herzien) en de (mogelijke) rechtstreekse werking van beiden te betrekken in deze adviesaanvraag?

De leden van de CDA-fractie merken op dat Nederland de rechtstreekse werking van de code op de agenda van expert meeting in Straatsburg heeft gezet van 14–16 maart 2007 en andere landen gevraagd heeft naar hun ervaringen. Graag vernemen de leden van de CDA-fractie in welke andere landen de code rechtstreekse werking heeft.

Aangezien in dezelfde vergadering Nederland aan de andere landen de vraag gesteld heeft of ook zij voornemens zijn de herziene Code te ratificeren, zouden de leden van de CDA-fractie graag het verslag van deze vergadering ontvangen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot goedkeuring van de herziene Code inzake sociale zekerheid. Zij hebben hierover enkele vragen, deze zijn in dit verslag opgenomen.

De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat de regering in 1998 redeneerde dat opzegging mogelijk was omdat de herziene Code ook zou worden geratificeerd door andere lidstaten van de Raad van Europa. Dat is niet gebeurd. Verwacht de regering dat dit binnen afzienbare tijd alsnog het geval zal zijn? Zo ja, waarop baseert de regering deze inschatting? Om welke landen zal het gaan? En per wanneer? Indien ratificatie door andere staten niet zal plaatsvinden heeft de herziene Code geen werking. Hecht de regering aan ratificatie van de herziene Code indien die feitelijk geen werking heeft zoals wellicht het geval zal zijn indien Nederland de enige lidstaat is die tot ratificatie over gaat?

Toenmalig minister Borst gaf tijdens het plenaire debat over dit onderwerp op 12 februari 1998 aan dat de aanleiding voor opzegging van de Code inzake sociale zekerheid de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in 1996 was, maar dat de dieperliggende reden voor opzegging de toekomstige ratificatie van de herziene Code is. Staat de regering nog steeds achter deze redenering? Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat die redenering niet klopt indien de herziene Code feitelijk geen werking heeft? Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat in dat geval feitelijk sprake is van het verlaten van de internationale minimumnormen op dit gebied?

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat hoofdstuk VI uit de Europese Code niet moet worden opgezegd en zien het belang van internationale afspraken op het terrein van arbeidsongevallen en beroepsziekten. Omdat het inwerkingtreden van de herziene Europese Code langer dan een jaar gaat duren, ziet de SP-fractie geen aanleiding om een deel van de Europese Code op te zeggen.

De leden van de SP-fractie vragen welke voordelen het bekrachtigen van de herziene Europese Code voor Nederland oplevert ten opzichte van de nu geldende Europese Code.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de herziene Europese code zich verhoudt tot Europese regelgeving op het gebied van sociale zekerheid.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering voornemens is het opzeggen van VI uit te stellen tot het moment dat de herziene Europese Code bekrachtigd is. Zo neen, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen aan de regering, deze zijn opgenomen in dit verslag. De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat de regering aangeeft dat tot op heden nog geen enkel land de herziene Code daadwerkelijk heeft bekrachtigd. Kan de regering nader motiveren waarom zij nu het initiatief neemt om als eerste tot bekrachtiging over te gaan?

De regering noemt dat de belangrijkste reden is waarom geen enkel land nog tot bekrachtiging over is gegaan, dat in het laatste decennium de meest, zo niet alle landen hun socialezekerheidsstelsels hebben hervormd. Tijdens deze processen, die – zo geeft de regering aan – lang nog allemaal niet zijn afgerond, zullen deze landen terughoudend zijn met het aangaan van internationale verplichtingen. Wil de regering daarmee aangeven dat haar inziens het Nederlandse socialezekerheidsstelsel nu wel geheel hervormd is?

Kan de regering meer details geven over het seminar dat zij samen met de Raad van Europa heeft georganiseerd om de ratificatie van de herziende Europese code te promoten? Wat zijn de uitkomsten van dit seminar? Waarom heeft Nederland hier het voortouw in genomen? Waarom is dit niet enkel een zaak van de Raad van Europa?

De regering licht toe dat zij van mening is dat de bepalingen van dit verdrag geen bepalingen zijn die naar hun inhoud een ieder kunnen verbinden c.q. geen rechtstreekse werking toekomen. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering dit uitvoerig nader kan motiveren. Kan de regering daarbij ingaan op de exacte juridische status van de code? Bedoelt zij met niet ieder kunnen verbinden dat bepaalde groepen niet geraakt kunnen worden door bepalingen in de code? Bedoelt de regering met geen rechtstreekse werking dat er nog Nederlandse wetgeving aan te pas dient te komen om het effect van de code toepasbaar te maken voor Nederland? Kan de regering daarbij ook ingaan op haar eerdere opmerking dat andere landen de code nog niet hebben bekrachtigd omdat deze landen bang zijn verdere internationale verplichtingen aan te gaan?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering uiteen te zetten wat precies op dit moment de marges zijn die Nederland heeft wat betreft haar socialezekerheidsregelgeving ten opzichte van de richtlijnen die weergegeven zijn in de code. Met andere woorden; wanneer de regering bijvoorbeeld zou besluiten de duur van de WW-uitkering te halveren, valt dit dan nog onder de marges die de regering heeft met betrekking tot de inhoud van de code. Kan de regering dit voor alle elementen van de code uiteenzetten?

Voor de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels geldt binnen de Europese Unie de verordening (EG) nr. 883/2004. Bijlage XI bij deze verordening bevat de bijzonderheden voor de toepassing van de wetgevingen van bepaalde lidstaten om zodoende rekening te houden met bijzonderheden van de verschillende socialezekerheidsstelsels van lidstaten. De onderhandelingen over deze bijlage XI vinden gefaseerd plaats, onder het Portugese voorzitterschap over de bepalingen voor de hoofdstukken werkloosheid en gezinsbijslagen. De leden van de VVD-fractie vragen de regering toe te lichten hoe de Europese Code inzake sociale zekerheid (herzien) zich verhoudt tot de verordening (EG) nr. 883/2004, waarbij in het bijzonder wordt ingegaan op mogelijke verschillen tussen de Code en de genoemde verordening. Wat is het oordeel van de regering over deze verschillen?

Kan de regering toe lichten hoe zij beroep kan aantekenen wanneer Nederlandse regelgeving zou botsen met bepalingen opgenomen in de code?

De leden van de fractie van de PVV hebben kennisgenomen van het voorstel van wet tot Goedkeuring van de op 6 november 1990 te Rome tot stand gekomen Europese Code inzake sociale zekerheid (herzien). Naar aanleiding van genoemd voorstel brengen de leden van de PVV-fractie enkele vragen en op-/aanmerkingen naar voren, deze zijn in dit verslag opgenomen.

De leden van de PVV-fractie wijzen op het schrijven van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Kamer van 12 december 2007 waaruit onder meer blijkt dat geen enkele deelnemer aan het op 11 december 2007 door het ministerie van SZW georganiseerde seminar «Awareness Raising Seminar on the European Code on Social Security (Revised)» verwachtte dat hun land de herziene Code op korte termijn zal ratificeren.

Gebleken is dat geen enkel, aan het genoemde seminar, deelnemend land binnen afzienbare tijd de herziene Code wenst te bekrachtigen. Gelet op het feit dat ten minste twee landen tot ratificatie dienen over te gaan alvorens de herziene Code in werking kan treden, zal van inwerkingtreding van de code vooralsnog geen sprake zijn. Het kabinet had er verstandig aan gedaan te sonderen of er onder de deelnemende landen daadwerkelijk belangstelling bestond voor ratificatie van de Code voornoemd, alvorens onderhavig voorstel van wet in te dienen.

De leden van de PVV-fractie zien op het terrein van sociale zekerheid geen rol weggelegd voor organisaties die het nationale niveau ontstijgen. Bovendien stellen de leden van de PVV-fractie dat nu binnen afzienbare tijd geen mogelijkheid bestaat om over te gaan tot bekrachtiging van de herziene Code, er geen grond is om onderhavig wetsvoorstel te steunen.

2. Koninkrijkspositie

De leden van de CDA-fractie merken op dat bij een eerder wetsvoorstel ter ratificatie aan de Nederlandse Antillen en Aruba een standpunt over medegelding gevraagd hebben. Heeft de regering daar destijds een antwoord op ontvangen?

In het kader van de slotakkoorden zullen drie eilanden een nauwere band met Nederland aangaan vanaf 15 december 2008. Hoe ziet de regering de toepassing van deze code in het licht van het deze veranderende staatkundige verhoudingen.

De leden van de CDA-fractie vragen dat temeer de regering de «rijkswet voorzieningen bij ziekte voor Nederlands-gepensioneerden in de Nederlandse Antillen» ter advisering heeft voorgelegd aan de Raad van State van het koninkrijk en dus voornemens is bepaalde vormen van sociale zekerheids op koninkrijksniveau te regelen.

Is de code trouwens van toepassing in het Europese deel van het koninkrijk der Nederlanden of ook op de twee andere landen van het koninkrijk?

3. Structuur van de Europese Code inzake sociale zekerheid (herzien)

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van de structuur en van de inhoud van de herziene Code. Zij merken op dat de regering van mening is dat de Nederlandse wetgeving op dit moment op alle punten aan de herziene Code voldoet.

Toch hechten deze leden eraan een aantal concrete voorbeelden voor te leggen aan de regering met de vraag of de Nederlandse wetgeving nu en in de toekomst zal voldoen aan de herziene Code.

Eerste casus; In 2015 vervalt de AOW-partnertoeslag. Op dat moment heeft een 65+er met echtgen(o)t(e) zonder inkomen en twee kinderen recht op een AOW-uitkering die netto iets hoger is dan 50% van het wettelijk minimumloon. De herziene Code voorziet in dit geval in een uitkering van ten minste 65% van het minimumloon.

Is de regering van mening dat de Nederlandse wetgeving vanaf 2015 voldoet aan de herziene Code?

Tweede casus; In artikel 10, e staat vermeld dat tandheelkundige zorg inclusief partiele en gehele protheses in het pakket hoort. Voor volwassenen vanaf 22 jaar is alleen een heel kunstgebit onderdeel van het verzekerde pakket uit van de zorgverzekeringswet.

Is de regering van mening dat er door bijvoorbeeld rechtstreekse werking van het verdrag geen aanspraak van tandzorg gemaakt kan worden door ratificering van het verdrag?

Derde casus; Onder artikel 17, e mogen er maximaal drie wachtdagen verstrijken voordat recht op ziekengeld ontstaat. Naar aanleiding van vragen 1897/2005–2006 van Omtzigt en Van Hijum en 30 909, nr. 14 van Van Hijum bleek dat een aantal uitzendkrachten effectief vier wachtdagen heeft voordat recht ontstaat op ziekengeld. De regering heeft beloofd dit recht te zetten. Wanneer zal de betreffende wetgeving ingediend worden?

Vierde casus; Onder artikel 39 heeft de echtgeno(o)t(e) van een slachtoffer van een arbeidsongeval recht op een periodieke uitkering van ten minste 50% van het wettelijk minimumloon. Indien in Nederland deze echtgeno(o)t(e) na 1950 is geboren is, geen kinderen heeft en volledig arbeidsgeschikt is, onder welke wet heeft zij dan aanspraak op een uitkering, indien zij eigen vormogen bezit?

Vijfde casus; Een werknemer verdient 34% van zijn verdiencapaciteit door een ongeval op het werk en wordt ontslagen omdat zijn werkgever geen nieuwe functie voor hem/haar kan vinden. Waarop heeft deze werknemer recht als gevolg van de herziene Code en voldoet de Nederlandse wetgeving op dit punt?

Zesde casus; Een werknemer verdient € 40 000 per jaar en na een arbeidsongeval houdt hij een restverdiencapaciteit van € 10 000. Hij gebruikt slechts 40% van zijn restverdiencapaciteit. Waarop heeft hij/zij recht volgens de herziene Code? En hoe voldoet de Nederlandse wetgeving op dit punt?

Zevende casus; Een weduwe met recht op ANW (bijvoorbeeld omdat zij kinderen heeft), gaat trouwen/samenwonen, maar de relatie wordt na twee jaar verbroken. Inzake artikel 74, i herleeft dan het recht op de ANW uitkering, maar niet volgens de ANW. Hoe voldoet de Nederlandse wetgeving aan de herziene Code op dit punt?

Achtste casus; In Nederland heeft de werkgever een loondoorbetalingverplichting van twee jaar bij ziekte van zijn werknemer. Is deze private uitvoering toegestaan onder de herziene sociale code? In eerdere publicaties van de regering (zoals in het rapport grenze(n)loze zorg uit 2000) leek de regering ervan uit te gaan dat deze private uitvoering niet in overeenstemming was met de herziene Code.

Negende casus; Een oma heeft de pleegzorg over haar kleinkinderen, die wees of half-wees zijn. In dit geval staat er expliciet in de Algemene Nabestaandenwet dat er geen recht bestaat op de halfwezenuitkering, terwijl de herziene Code een minimum uitkering van 20% van het Wettelijk Minimumloon voorschrijft. Kan de regering het antwoord geven voor zowel het geval dat deze oma nog zorg had over minderjarige kinderen als het geval waar zij dat niet had (referentie: Kamervragen van Omtzigt en Çörüz, 346, 2007–2008).

Tiende casus; Een deeltijdwerker (20 uur per week, inkomen € 30 000 per maand) krijgt een arbeidshandicap. Zij wordt geschat en op basis van een volledige werkweek heeft zij een verdiencapaciteit van € 22 000 per maand en heeft zij dus geen recht op een WGA-uitkering.

Is dit toegestaan onder de herziene Code?

4. Algemene bepalingen – Deel I

De leden van de CDA-fractie merken op dat artikel 3, Deel I, de mogelijkheid biedt om deel VI als ondertekend te beschouwen indien de lidstaat artikel II, III, IX en X ondertekent. De lidstaat dient dit dan wel expliciet te melden. In de Memorie van Toelichting meldt de regering dat zij volledig voldoet aan de verplichtingen in deel VI. Is de regering van plan gebruik te maken van de mogelijkheid om deel VI als ondertekend te beschouwen door de ondertekening van de andere artikelen of niet?

5. Werkloosheid – Deel IV

De leden van de CDA-fractie vragen hoe elk van de in het 20, 3, Deel IV, genoemde categorieën beschermd is voor het werkloosheidsrisico.

De leden van de CDA-fractie merken met betrekking tot artikel 21, 3, Deel IV, op dat werkloosheid in de vorm van een bijstandsuitkering gegeven mag worden na 39 weken volgens dit artikel. In de Nederlandse wetgeving duurt de kortdurende WW slechts 13 weken en moet iemand een arbeidsverleden hebben van ten minste 9 jaar om aanspraak te maken op een WW uitkering van 39 weken.

Voorts is middeling ex. artikel 24, 2 niet van toepassing. Voldoet de Nederlandse regelgeving wel aan artikel 21, 3?

6. Arbeidsongevallen en beroepsziekten – Deel VI

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering de analyse van de FNV1, dat de WIA strijdig is met de herziene Code, beoordeelt. Kan de regering dit bevestigen? Heeft deze eventuele strijdigheid meegespeeld in de overweging de nu geldende code op te zeggen en de herziene Code te ratificeren? Ligt het in de rede de lagere Nederlandse wetgeving aan te passen aan de, vanaf dan geldende en geaccepteerde, hogere internationale normen? Is de regering voornemens de WIA aan te passen aan Deel VI van de herziene Code? Houdt dit in dat de regering, door acceptatie van de herziene Code, voornemens is de Extra Garantieregeling Beroepsrisico’s in Nederland in te voeren? Kan de regering in dit kader toe lichten welke delen van de herziene Code zij wel en welke zij niet voornemens is te ondertekenen? Deelt de regering de analyse van de FNV dat ingevolge artikel 3 derde lid van de Herziene Europese Code het voorstel om de delen II, III, V, VII, VIII en IX te bekrachtigen inhoud dat Nederland automatisch wordt geacht zonder meer te voldoen aan de verplichtingen van deel VI en dat inhoudelijke toetsing of de Nederlandse wetgeving hieraan voldoet in dit geval achterwege blijft? Acht de regering dit wenselijk?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering voornemens is alle onderdelen van de herziene Europese Code te bekrachtigen en na te leven, ook deel VI? Zo neen, waarom niet? De leden van de SP-fractie vragen of het waar is dat de WGA vervolguitkering niet aan de in de code gestelde eisen voldoet. Zo ja, wat gaat de regering hieraan doen? Zo nee, waarom?

De leden van de VVD-fractie merken op dat indien geen ander land besluit tot bekrachtiging over te gaan een leemte ontstaat met het opzeggen van deel VI van de huidige Code. De regering meldt dat Nederland echter gebonden blijft aan de verplichtingen, neergelegd in het Verdrag betreffende de prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten, Trb. 1965, 16 (IAO-verdrag nr. 121). Dit verdrag bevat normen voor prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten op het terrein van ziektekosten, invaliditeit en overlijden. De regering heeft aangegeven geen intentie te hebben dit verdrag op te zeggen. Kan de regering uiteen zetten op welke wijze de normen in deel VI van de Europese Code inzake sociale zekerheid (herzien) verschillen van de normen neergelegd in het Verdrag betreffende de prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten (IAO-verdrag nr. 121)? Wat is het oordeel van de regering over deze verschillen en wat is een meerwaarde van de bekrachtiging van de herziene Code in dit opzicht?

7. Gezinsbijlagen – Deel VII

De leden van de CDA-fractie vragen naar aanleiding van artikel 49, Deel VII, welke van de twee opties is vervuld onder de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving. Indien voor de tweede mogelijkheid gekozen is, kan de regering dan uiteenzetten hoe aan de voorwaarden wordt voldaan voor een gezin met vier kinderen en een inkomen van € 60 000 per jaar?

8. Gemeenschappelijke bepalingen – Deel XII

De leden van de CDA-fractie merken op dat in artikel 77, Deel XII, wordt voorgeschreven dat waar een gedeelte van de sociale zekerheid niet door een publieke overheid wordt uitgevoerd, vertegenwoordigers van verzekerden zitting moeten hebben in het bestuur of in een direct adviesorgaan. Kan de regering toe lichten hoe aan dit voorschrift uitvoering wordt gegeven in het geval van de Nederlandse zorgverzekeringswet? En aangezien de regering er blijkens de Memorie van Toelichting voor kiest om ook het Nederlandse pensioenstelsel hieronder te brengen, hoe is voorzien in deze vertegenwoordiging bij rechtstreeks verzekerde pensioenregelingen? Kan de regering tenslotte toelichten hoe deze verdragsverplichting uitwerkt voor re-integratiebedrijven?

De voorzitter van de commissie,

De Wit

Adjunct-griffier van de commissie,

Van de Wiel


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), De Wit (SP), voorzitter, Van Gent (GL), Hamer (PvdA), Blok (VVD), Nicolaï (VVD), Van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), ondervoorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Thieme (PvdD), Karabulut (SP) en Vos (PvdA).

Plv. leden: van der Staaij (SGP), Gerkens (SP), Vendrik (GL), Heerts (PvdA), De Krom (VVD), Weekers (VVD), De Rouwe (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Sterk (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), Lempens (SP), Cramer (CU), Biskop (CDA), Kamp (VVD), Joldersma (CDA), Fritsma (PVV), Tang (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gesthuizen (SP) en Heijnen (PvdA).

XNoot
1

Brief van FNV aan de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 18 december 2007 (SZW0700688).

Naar boven