nr. 4
NADER RAPPORT1
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard
bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).
Hieronder is opgenomen het nader rapport d.d. 12 november 2007, aangeboden
aan de Koningin door de minister van Verkeer en Waterstaat.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 13 juli
2007, nr. 07.002240, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 16 augustus 2007, nr. W09.07.0203/IV, bied ik U
hierbij aan.
De Raad van State kan zich met het voorstel van wet verenigen.
Wel plaatst de Raad enige redactionele kanttekeningen. Een daarvan is
dat aan artikel 12c een bepaling moet worden toegevoegd waaruit blijkt dat
degene die een herintrederstraject volgt, gedurende dat traject geen rijonderricht
mag geven. Een dergelijke bepaling is echter overbodig. Een herintreder beschikt
immers niet meer over een geldig certificaat en voor het geven van rijonderricht
is een geldig certificaat vereist. Pas als de herintreder het traject met
succes heeft afgesloten, ontvangt deze weer een geldig certificaat. De overige
door de Raad van State gemaakte redactionele opmerkingen zijn verwerkt.
Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om vijf ondergeschikte wijzigingen
in het wetsvoorstel aan te brengen:
1. Aan artikel 7 is een vijfde lid toegevoegd dat bepaalt dat een
certificaat dat voor de duur van de stage wordt afgegeven alleen geldig is
voor het rijonderricht dat wordt gegeven onder directe begeleiding van de
stagebegeleider. Zolang de stage plaatsvindt, kan een stagiaire niet volledig
zelfstandig rijonderricht geven. Er staat dan immers nog niet vast dat de
betrokkene het vereiste niveau bezit. Bovendien wordt op die manier oneigenlijk
gebruik van het certificaat voorkomen.
2. In artikel 12b, eerste lid, was bepaald dat degene die praktische
bijscholing volgt voor de motorrijtuigcategorie brommobiel deze bijscholing
op een brommobiel mag volgen en dat degene die praktische bijscholing volgt
voor de motorrijtuigcategorie bromfiets deze bijscholing op een bromfiets
mag volgen. Dit betreft een overbodige bepaling aangezien er geen specifieke
praktische bijscholing brommobiel of bromfiets zal worden ontwikkeld en gegeven.
De betrokken volzin in het artikellid is daarom geschrapt.
3. In artikel 12c wordt het herintrederstraject alleen open gesteld
voor de rijinstructeur van wie de geldigheid van het certificaat niet langer
dan vijf jaar is verlopen. Het kan voor de instructievaardigheid van een rijinstructeur
immers aanzienlijk uitmaken of een herintreder bijvoorbeeld het jaar voor
het verlopen van de geldigheid van zijn certificaat de bijscholing niet gehaald
heeft dan wel bijvoorbeeld dertig jaar geleden zijn instructiebevoegdheid
heeft laten verlopen.
De periode van vijf jaar sluit aan bij de geldigheidstermijn van het instructeurscertificaat,
zowel in de huidige als in de gewijzigde WRM 1993. Instructeurs werden door
middel van de applicatietoets om de vijf jaar getoetst op hun capaciteiten
als rijinstructeur. Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel wordt elke vijf
jaar getoetst of de rijinstructeur aan zijn bijscholingsverplichtingen heeft
voldaan. De uitkomst van de evaluatie van de WRM 1993 gaf geen aanleiding
om de periodiciteit van vijf jaar te wijzigen. Het ligt daarom voor de hand
om voor herintreders eenzelfde periode van vijf jaar te hanteren dat het certificaat
verlopen mag zijn om nog aan het herintrederstraject te kunnen deelnemen.
4. Artikel 13 kende een uniforme maximale geldigheid van het certificaat
van acht maanden, zijnde de duur van de stage voor alle categorieën rijonderricht.
Bij de uitwerking is gebleken dat die stageduur voor de categorie te kort
is en op 12 maanden bepaald dient te worden. De stageduur van twaalf maanden
is bepaald overeenkomstig de ondergrens van de gemiddelde inwerktijd van nieuwe
instructeurs met een certificaat in een professionele rijschool in de branche.
Deze stageduur maakt het ook voor het grote aantal kandidaten dat een avond-
of weekendopleiding rijinstructeur volgt (ca. 40% van het totaal aantal
examenkandidaten) mogelijk aan de stageverplichting te voldoen. Verder is
bij de uitwerking gebleken dat voor de zogenaamde aanvullende categorieën
(A, C, D, E bij B, C of D) volstaan kan worden met een maximale duur van de
stage van zes maanden. Artikel 13 is dienovereenkomstig aangepast.
5. Het is niet meer het streven het wetsvoorstel met ingang van 1 januari
2009 in werking te laten treden, maar zoveel eerder als mogelijk. Dat heeft
gevolg voor de wijze waarop de termijnen voor het overgangsrecht in artikel
IV zijn opgeschreven. Deze zijn nu in maanden uitgedrukt in plaats van jaren.
Inhoudelijk wijzigt het overgangsrecht echter niet.
De memorie van toelichting is overeenkomstig gewijzigd.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
te zenden.
De minister van Verkeer en Waterstaat,
C. M. P. S. Eurlings