Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31278 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31278 nr. 2 |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het naar aanleiding van de evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 in de praktijk, wenselijk is deze wet te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 komt te luiden:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan:
a. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
b. rijonderricht: onderricht, gericht op het bijbrengen, behouden of verbeteren van de rjivaardigheid en geschiktheid om aan het verkeer deel te nemen als bestuurder van een motorrijtuig, waarvoor een rijbewijs wordt gevorderd;
c. stage: na het examen te volgen rijonderricht gericht op het verkrijgen van een certificaat als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a;
d. bijscholing: rijonderricht na de eerste afgifte van een certificaat als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel b, gericht op het hernieuwd verkrijgen van een certificaat als in dat onderdeel bedoeld;
e. motorrijtuigen: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet 1994;
f. rijbewijs: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet 1994;
g. scholing educatieve maatregel: onderricht, gericht op de bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid van rijbewijshouders in het kader van een door het CBR krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aan betrokkenen opgelegde verplichting zich te onderwerpen aan educatieve maatregelen;
h. instituut: instituut, bedoeld in artikel 2;
i. toets: proef ter beoordeling van de vakbekwaamheid van rijinstructeurs;
j. bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet 1994, niet zijnde een brommobiel;
k. brommobiel: bromfiets op meer dan twee wielen, die is voorzien van een carrosserie;
l. richtlijn rijbewijzen: de bij ministeriële regeling aangewezen richtlijn.
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister wijst een instituut aan dat is belast met:
a. het afnemen van het examen rijinstructeur, met uitzondering van de examens, bedoeld in het vijfde lid,
b. het afnemen van de geschiktheidstest, bedoeld in artikel 9, vierde lid,
c. de beoordeling van de stage,
d. de praktijkbeoordeling in het kader van de praktische bijscholing, bedoeld in artikel 12b,
e. de vaststelling van de leerdoelen en de inhoud van de theoretische bijscholing,
f. de certificering van de cursussen die aan de leerdoelen en de inhoud, bedoeld in onderdeel e, voldoen,
g. het verlenen van de ontheffing, bedoeld in artikel 12b, vierde lid,
h. de beoordeling van de examens in het kader van het herintrederstraject, bedoeld in artikel 12c,
i. het afnemen van de toets, bedoeld in artikel 21, derde lid,
j. het afnemen van het aanvullend examen docent scholing educatieve maatregel,
k. het bijhouden van het register, bedoeld in artikel 4,
l. de ongeldigverklaring van certificaten, bedoeld in artikel 15, eerste lid,
m. de vaststelling van de tarieven voor de activiteiten, bedoeld in de onderdelen a tot en met l.
2. in het tweede lid en het derde lid wordt «het examen, de toets en het aanvullend examen,» telkens vervangen door: het examen en het aanvullend examen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en j.
3. het vierde lid komt te luiden:
4. Onze Minister kan rijksgecommitteerden aanwijzen die zijn belast met het toezicht op het afnemen door het instituut van het examen, de toets en het aanvullend examen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, i en j. Onze Minister kan een rijksgecommitteerde schorsen of ontslaan wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie, dan wel wegens andere zwaarwegende redenen. Onze Minister stelt regels voor het door de rijksgecommitteerden uitgeoefende toezicht.
4. in het zesde lid wordt «of op het afleggen van de toets, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c» vervangen door: , bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en j.
5. het zevende lid komt te luiden:
7. De door het instituut vastgestelde tarieven behoeven de goedkeuring van Onze Minister. Het voor het afleggen van de examens en de toets te betalen tarief bestaat mede uit een vergoeding van de kosten van de in het vierde lid bedoelde rijksgecommitteerden. Het instituut draagt het in de derde volzin bedoelde, door Onze Minister vast te stellen deel van het tarief dat de vergoeding van de kosten van de rijksgecommitteerden betreft aan hen af overeenkomstig bij regeling van Onze Minister vast te stellen regels.
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt na de laatste volzin toegevoegd: Onze Minister stelt hun beloning vast.
2. het derde lid komt te luiden:
3. In afwijking van artikel 7:28 van de Algemene wet bestuursrecht is voor de behandeling van het beroep een bedrag verschuldigd, indien het beroep is gericht tegen een besluit ter zake van:
a. de toelating tot het examen rijinstructeur of het examen docent educatieve maatregel, of
b. de uitslag van het examen rijinstructeur of het examen docent educatieve maatregel.
In artikel 4, tweede lid, wordt «alsmede gegevens omtrent de door het instituut verrichte taken, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b en c» vervangen door: , gegevens omtrent de door het instituut verrichte taken, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met d, f tot en met j, en de gegevens als bedoeld in artikel 12, derde lid, .
Artikel 7 komt te luiden:
1. Degene die bedrijfsmatig rijonderricht geeft in het besturen van enige motorrijtuigcategorie is in het bezit van een door het instituut afgegeven certificaat voor de motorrijtuigcategorie B als bedoeld in de richtlijn rijbewijzen. Daarnaast is degene die bedrijfsmatig rijonderricht geeft voor de in de richtlijn rijbewijzen genoemde motorrijtuigcategorieën in het bezit van een door het instituut afgegeven certificaat voor de desbetreffende motorrijtuigcategorie.
2. In afwijking van het eerste lid is geen certificaat vereist voor:
a. de voertuigintroductie in een voor de bestuurder nieuw motorrijtuig voor de categorieën C, CE, D of DE als bedoeld in de richtlijn rijbewijzen;
b. het theoretische rijonderricht, anders dan het vak verkeer, voor het rijbewijs in de motorrijtuigcategorieën C of D, en de theoretische scholing en theoretische bijscholing in het kader van de vakbekwaamheid van bestuurders van die motorrijtuigcategorieën, voor zover de betrokken docent voldoet aan de bekwaamheidseisen bedoeld in artikel 4.2.1., tweede lid, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, en
c. het rijonderricht in het kader van een door het CBR opgelegde verplichting zich te onderwerpen aan een scholing educatieve maatregel.
3. Het certificaat dient:
a. geldig te zijn voor het rijonderricht dat wordt gegeven,
b. te voldoen aan de bij regeling van Onze Minister vastgestelde eisen inzake inrichting en uitvoering, en
c. behoorlijk leesbaar te zijn.
4. In afwijking van het eerste lid, tweede volzin, is degene die bedrijfsmatig rijonderricht geeft voor het besturen van een bromfiets in het bezit van een door het instituut afgegeven certificaat voor de motorrijtuigcategorie A als bedoeld in de richtlijn rijbewijzen en is degene die bedrijfsmatig rijonderricht geeft voor het besturen van een brommobiel in het bezit van een door het instituut afgegeven certificaat voor de motorrijtuigcategorie B als bedoeld in de richtlijn rijbewijzen.
5. in afwijking van het derde lid, onderdeel a, is een certificaat als bedoeld in artikel 13, onderdeel a, alleen geldig voor het rijonderricht dat wordt gegeven onder directe begeleiding van de stagebegeleider.
Artikel 9 komt te luiden:
1. Het instituut geeft een certificaat voor het geven van rijonderricht slechts af:
a. indien het de afgifte betreft aansluitend aan het examen ten behoeve van de stage als bedoeld in artikel 12a, aan degene die blijkens een door het instituut afgenomen examen voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen van bekwaamheid tot het geven van rijonderricht,
b. indien het de afgifte betreft van een certificaat als bedoeld in artikel 13, onderdeel b, aan degene die blijkens een door het instituut afgenomen examen en een door het instituut vastgestelde positieve beoordeling van de stage voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen van bekwaamheid tot het geven van rijonderricht,
c. indien het de afgifte betreft van een certificaat als bedoeld in artikel 12b, eerste lid, of 12c, eerste lid, aan degene die voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen van bekwaamheid tot het geven van rijonderricht,
d. aan degene aan wie op grond van de krachtens de artikelen 12a, tweede lid, onderdeel a, en 12b, derde, onderdeel b, vastgestelde regelen door het instituut een verlenging van de stage of de bijscholing is toegestaan.
e. aan degene die in het bezit is van een niet langer dan zes maanden voor de afgifte afgegeven militair of politieinstructeursbewijs dat nog geldig is.
f. aan de migrerende beroepsbeoefenaar, bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, die voldoet aan de vereisten voor de erkenning van beroepskwalificaties, bedoeld in artikel 5 van die wet.
2. De in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, bedoelde eisen van vakbekwaamheid kunnen verschillen naar gelang het betreft de verschillende categorieën van motorrijtuigen.
3. Een certificaat, afgegeven in het in het eerste lid, onderdeel e, bedoelde geval, kan alleen bevoegdheden verlenen die overeenkomen met die welke voortvloeien uit het desbetreffende instructeursbewijs.
4. Bij de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt bepaald dat voor het deelnemen aan het examen rijinstructeur een in die maatregel aangegeven niveau van vooropleiding is vereist. Personen die niet voldoen aan dit niveau van vooropleiding kunnen bij het instituut een geschiktheidstest afleggen. Bij een positief resultaat van die geschiktsheidstest kan worden deelgenomen aan het examen rijinstructeur.
5. Bij of krachtens de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:
a. de inrichting en de inhoud van de geschiktheidtest;
b. de beoordeling van de competenties van de betrokkene en de wijze waarop die beoordeling plaatsvindt.
In artikel 12, eerste lid, wordt in de eerste volzin «tegen betaling van het door Onze Minister vastgestelde tarief» vervangen door: tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief.
Na artikel 12 worden drie paragrafen ingevoegd luidende:
1. Degene die blijkens een door het instituut afgegeven certificaat voldoet aan de in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, bedoelde eisen van vakbekwaamheid, doorloopt na de afgifte van dat certificaat een stage door middel van het geven van rijonderricht in die motorrijtuigcategorie. Het voldoen aan de regels voor de stage in de motorrijtuigcategorieën B, C of D wordt gelijkgesteld met het voldoen aan de regels voor de stage voor de motorrijtuigcategorieën BE, CE of DE.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:
a. de inhoud, de duur en de mogelijke verlenging van de stage in verband met bijzondere omstandigheden, en de wijze waarop die wordt doorlopen,
b. de beoordeling van de stagiair en de wijze waarop de beoordeling plaatsvindt.
1. Degene die rijonderricht geeft en in het bezit is van een certificaat als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel b, volgt theoretische en praktische bijscholing voor het rijonderricht in de motorrijtuigcategorie waarvoor hij het certificaat heeft. Indien een rijinstructeur in het bezit is van een certificaat voor verschillende motorrijtuigcategorieën als bedoeld in de richtlijn rijbewijzen, volgt hij voor één van die categorieën theoretische en praktische bijscholing.
2. Het instituut stelt de leerdoelen en de inhoud van de theoretische bijscholing vast, en kan de cursussen certificeren die aan de leerdoelen en de inhoud voldoen.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:
a. de omvang en de inhoud van de theoretische bijscholing,
b. de omvang, de inhoud, de duur en de mogelijke verlenging van de praktische bijscholing in verband met bijzondere omstandigheden,
c. de beoordeling van de competenties van degene die rijonderricht geeft en de wijze waarop die beoordeling plaatsvindt.
4. Het instituut kan degene die rijonderricht geeft ontheffing verlenen van de verplichting praktische bijscholing te volgen. Aan de ontheffing kunnen beperkingen en voorschriften worden verbonden.
1. Degene die beschikt over een certificaat dat zijn geldigheid niet langer dan vijf jaar heeft verloren kan een herintrederstraject volgen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:
a. de omvang en de inhoud van het herintrederstraject,
b. de beoordeling van de competenties van de herintreder en de wijze waarop die beoordeling plaatsvindt.
Artikel 13 komt te luiden:
Een certificaat is geldig:
a.
1. indien het wordt afgegeven aansluitend op het behalen van het examen voor de categorie B als bedoeld in de richtlijn rijbewijzen, voor de duur van twaalf achtereenvolgende maanden;
2. indien het wordt afgegeven aansluitend op het behalen van het examen voor de categorie A, C, D, BE, CE of DE als bedoeld in de richtlijn rijbewijzen, voor de duur van zes achtereenvolgende maanden.
In bijzondere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen, kan de geldigheidsduur door het instituut eenmalig met ten hoogste vier achtereenvolgende maanden worden verlengd,
b. in de overige gevallen: voor de duur van vijf achtereenvolgende jaren.
Artikel 15, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a. vervalt «of».
2. Onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel b door een komma, worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:
c. het instituut de beoordeling van de stage als onvoldoende vaststelt,
d. het instituut vaststelt dat de rijinstructeur onvoldoende bij de theoretische bijscholing aanwezig is geweest, of
e. het instituut de beoordeling van ten minste de laatste van de in vijf jaar gevolgde praktische bijscholingen als onvoldoende vaststelt.
In het opschrift van Hoofdstuk IV wordt «Bijscholing» vervangen door: Scholing educatieve maatregel
In artikel 16 wordt «bijscholing» telkens vervangen door: scholing educatieve maatregel.
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. het eerste lid komt te luiden:
1. Een certificaat voor het geven van scholing educatieve maatregel wordt tegen betaling van het daarvoor door het instituut vastgestelde tarief afgegeven door het instituut.
2. in het tweede lid wordt «bijscholing» telkens vervangen door: scholing educatieve maatregel.
In de artikelen 19 en 20 wordt «bijscholing» telkens vervangen door: scholing educatieve maatregel.
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en derde lid wordt «Onze Minister» telkens vervangen door: het instituut.
2. In het tweede en vijfde lid wordt «Onze Minister» telkens vervangen door: Het instituut.
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, eerste volzin, en het vijfde lid wordt «Onze Minister» telkens vervangen door: het instituut.
2. In het tweede lid, tweede volzin, wordt «Onze Minister» vervangen door: Het instituut.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Het instituut deelt het besluit mede aan de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde ambtenaren.
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede en vierde lid wordt «Onze Minister» telkens vervangen door: het instituut.
2. In het derde lid wordt «Onze Minister» vervangen door: Het instituut.
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «bijscholing» telkens vervangen door: scholing educatieve maatregel.
2. In het tweede lid wordt «bijscholingsdocent» vervangen door: docent educatieve maatregel.
Hoofdstuk VIA Ontheffingen vervalt.
Artikel 27 vervalt.
Artikel 28 wordt vernummerd tot artikel 27.
De artikelen 29 tot en met 30a, en 31 vervallen.
Instructeursbewijzen, afgegeven krachtens artikel 3 van de Wet rijonderricht motorrijtuigen, aan houders die op 1 januari 1995 de leeftijd van 50 jaren hadden bereikt en aan wie niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 30 van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993, zoals deze gold voor de inwerkingtreding van deze wet, een certificaat is afgegeven, behouden hun geldigheid tot 5 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet.
Een ontheffing, afgegeven krachtens artikel 24a van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993, zoals deze gold voor de inwerkingtreding van deze wet, behoudt haar geldigheid voor de duur waarvoor zij is verleend.
1. Artikel 7, eerste lid, eerste volzin, en artikel 12a van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 is niet van toepassing op rijinstructeurs die in het bezit zijn van een voor de inwerkingtreding van deze wet door het instituut afgegeven certificaat of instructeursbewijs, als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993, zoals deze gold voor de inwerkingtreding van deze wet.
2. Het instituut verleent aan degene die op het moment van inwerkingtreding van deze wet deelneemt aan een examen rijinstructeur een certificaat als bedoeld in artikel 13, onderdeel b, als deze blijkens een door het instituut afgenomen examen voldoet aan de eisen van bekwaamheid, bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel a, zoals dit artikelonderdeel en deze eisen golden voor de inwerkingtreding van deze wet.
3. In afwijking van de artikelen 9 en 13 van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 verleent het instituut aan degene die rijonderricht geeft en van wie de geldigheid van het certificaat in de eerste twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze wet afloopt, een certificaat dat na die datum van afloop twaalf aaneengesloten maanden geldig is.
4. Degene die rijonderricht geeft en van wie de geldigheid van het certificaat tussen de eerste twaalf en vierentwintig maanden na de inwerkingtreding van deze wet afloopt, volgt voor de datum waarop het certificaat afloopt éénmaal theoretische bijscholing.
5. Degene die rijonderricht geeft en van wie de geldigheid van het certificaat tussen de eerste vierentwintig en zesendertig maanden na deinwerkingtreding van deze wet afloopt, volgt voor de datum waarop het certificaat afloopt éénmaal theoretische en éénmaal praktische bijscholing.
6. Degene die rijonderricht geeft en van wie de geldigheid van het certificaat tussen de eerste zesendertig en achtenveertig maanden na de inwerkingtreding van deze wet afloopt, volgt voor de datum waarop het certificaat afloopt twee maal theoretische bijscholing en éénmaal praktische bijscholing.
7. Degene die rijonderricht geeft en van wie de geldigheid van het certificaat tussen de eerste achtenveertig en zestig maanden na de inwerkingtreding van deze wet afloopt, volgt voor de datum waarop het certificaat afloopt twee maal theoretische bijscholing en twee maal praktische bijscholing.
8. Bij een door het instituut vastgestelde beoordeling van de praktische bijscholing als onvoldoende, volgt de betrokkene opnieuw praktische bijscholing.
9. Artikel 7, eerste lid, en artikel 12a van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 zijn gedurende vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet niet van toepassing op hen die rijonderricht geven, gericht op de rijvaardigheid of geschiktheid van rijbewijshouders.
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31278-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.