31 275
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staten van Jersey inzake de toegang tot onderlinge overlegprocedures in verband met winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen en de toepassing van de Nederlandse deelnemingsvrijstelling; ’s-Gravenhage, 20 juni 2007

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 november 2007

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 16 november 2007. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 16 december 2007.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 20 juni 2007 te ’s-Gravenhage totstandgekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staten van Jersey inzake de toegang tot ondelinge overlegprocedures in verband met winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen en de toepassing van de Nederlandse deelnemingsvrijstelling (Trb. 2007, 147 en 207).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

Inleiding en verloop onderhandelingen

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

De toenemende internationalisering van de economie heeft onder meer tot gevolg dat steeds meer bestanddelen van het inkomen van Nederlandse belastingplichtigen in het buitenland worden gegenereerd, ofwel naar het buitenland (met name laag belastende jurisdicties) worden verplaatst. De informatie die de Belastingdienst nodig heeft voor het vaststellen van de belastingschuld, opdat een juiste belastingheffing plaatsvindt, dient steeds vaker uit het buitenland te komen. Hoewel de belastingplichtige verplicht is deze gegevens te verstrekken, is niet altijd te controleren of dit ook werkelijk (correct) gebeurt. Dit kan de bestrijding van belastingontwijking en fraude belemmeren. Daarom wordt het steeds meer van belang om hulp van het buitenland in te kunnen roepen. Nederland is dan ook voorstander van een zo ruim mogelijke informatieuitwisseling.

Nederland is in het kader van het informatieuitwisselingsproces van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) met Jersey tot een akkoord gekomen over een informatieuitwisselingsverdrag betreffende belastingzaken, gebaseerd op het OESO Model Agreement on Exchange of Information on Tax Matters (OESO-document DAFFE/CFA/(2002)24/FINAL, zie voorts de toelichting op het eveneens te Den Haag op 20 juni 2007 totstandgekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Jersey over de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken, Trb. 2007, 148). Tijdens de onderhandelingen over dit informatieuitwisselingsverdrag zijn Nederland en Jersey door middel van compenserende voordelen tot een evenwichtig pakket gekomen, teneinde op bilateraal niveau gelijke concurrentievoorwaarden («level playing field») te scheppen. Dit pakket beoogt te leiden tot een hoog niveau van transparantie en informatieuitwisseling, waarmee tegemoet wordt gekomen aan het Nederlandse belang van informatieuitwisseling en voldaan wordt aan de OESO-standaarden van informatieuitwisseling.

In het kader van de voornoemde compenserende voordelen zijn Nederland en Jersey overeengekomen dat parallel aan het informatieuitwisselingsverdrag gewerkt zal worden aan een bredere economische- en handelsrelatie. Ten behoeve hiervan zal onderzocht worden of partijen kunnen komen tot een belastingverdrag. Een dergelijk verdrag dient te passen in een relatie tussen een OESO-lidstaat en een laagbelastend gecommitteerd land en dient rekening te houden met de specifieke kenmerken van een ieders belastingstelsel. Het komen tot een eventueel allesomvattend belastingverdrag zal in stappen plaatsvinden.

Als eerste stap werd op 20 juni 2007 te Den Haag ondertekend het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Jersey inzake de toegang tot onderlinge overlegprocedures in verband met winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen en de toepassing van de Nederlandse deelnemingsvrijstelling. De inwerkingtreding (en beëindiging) van het onderhavige verdrag is gekoppeld aan de inwerkingtreding (en beëindiging) van het overeengekomen informatieuitwisselingsverdrag. Verdere besprekingen met Jersey omtrent een belastingverdrag zullen plaatsvinden na inwerkingtreding van het informatieuitwisselingsverdrag.

Het onderhavige verdrag is grotendeels gebaseerd op het relevante artikel van de OESO Model Tax Convention on Income and Capital1 (hierna te noemen: het OESO-modelbelastingverdrag).

Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

De budgettaire gevolgen en administratieve lasten zijn verwaarloosbaar.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Hoofdstuk I

Artikel 1 (Belastingen)

Artikel 1 geeft aan op welke soort belastingen het verdrag van toepassing is.

Artikel 2 (Definities)

In artikel 2 zijn diverse definities overeengekomen die in het verdrag worden gebruikt. Deze definities zijn gebruikelijk in de belastingverdragen die Nederland sluit en zijn in overeenstemming met het internationaal gebruik betreffende belastingverdragen.

Het tweede lid voorziet voor begrippen die niet zijn gedefinieerd in het verdrag zelf, in een oplossing overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van het OESO-model belastingverdrag.

Hoofdstuk II Winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen

Artikel 3 (Reikwijdte van hoofdstuk II)

Dit artikel geeft aan dat hoofdstuk II van dit verdrag van toepassing is als voor belastingdoeleinden winsten, die zijn begrepen in de winsten van een onderneming van een Partij, ook (lijken te) zijn begrepen in de winsten van een onderneming van de andere Partij en de beginselen van artikel 4 van dit verdrag (zie hierna) niet in aanmerking zijn genomen.

Het tweede lid van dit artikel geeft aan dat het eerste lid van overeenkomstige toepassing is ingeval bij de desbetreffende onderneming sprake is van verliezen.

Artikel 4 (Beginselen bij de winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen)

Dit artikel geeft de beginselen aan die van toepassing zijn op de winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen. Het gaat om verbonden ondernemingen die bepaalde voorwaarden zijn overeengekomen in de commerciële of financiële relatie die afwijken van hetgeen gebruikelijk is tussen onafhankelijke ondernemingen. De winsten, die in een niet-zakelijke relatie tussen verbonden ondernemingen ontbreken en die normaal gesproken wel zouden zijn gerealiseerd in een zakelijke relatie, worden begrepen in de winsten van de desbetreffende onderneming en dienovereenkomstig belast.

Artikel 5 (Algemene voorwaarde)

In dit artikel wordt geregeld dat de Partij die een winstcorrectie beoogt op grond van artikel 4, de desbetreffende (rechts)persoon waarvan de onderneming deel uitmaakt over dit voornemen informeert. Deze (rechts)persoon kan dan de (rechts)persoon waarvan de andere onderneming deel uitmaakt, informeren en die kan dan op zijn beurt de andere Partij informeren. Echter, dit weerhoudt de Partij die de informatie verstrekt er niet van om de voorgenomen aanpassing te verwezenlijken.

Artikel 6 (Onderlinge overlegprocedures)

Artikel 6 schept de mogelijkheid (alsmede voorwaarden) voor de belastingplichtige om een verzoek bij de bevoegde autoriteit van zijn land in te dienen om een onderlinge overlegprocedure op te starten ten behoeve van het oplossen van problemen die de voorgaande artikelen van dit verdrag mogelijk teweeg hebben gebracht.

De bevoegde autoriteiten zullen ingeval van een gerechtvaardigd verzoek van een belastingplichtige, op basis van het tweede lid trachten middels een onderlinge overlegprocedure een oplossing te zoeken voor de problemen waar belastingplichtigen tegenaan lopen die aan belastingheffing zijn onderworpen welke niet overeenkomstig de bepalingen van het verdrag plaatsvond. Op grond van het derde lid kunnen de bevoegde autoriteiten rechtstreeks met elkaar communiceren.

In het vierde lid zijn situaties omschreven waarin de bevoegde autoriteiten niet verplicht zijn om een onderlinge overlegprocedure op te starten, onder andere in het geval reeds een finale ruling is overeengekomen op grond waarvan een van de ondernemingen tengevolge van aanpassing van de verrekenprijs een aanzienlijke boete verschuldigd zou worden.

In het vijfde lid is aangegeven dat partijen tevens andere vormen van geschillenbeslechting kunnen overeenkomen, waaronder arbitrage.

Op grond van het zesde lid kunnen partijen overeenkomen om de procedures zoals opgenomen in dit verdrag aan te passen met het oog op de ontwikkelingen uit hoofde van het op 23 juli 1990 te Brussel tussen de EU-lidstaten totstandgekomen Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen (Trb. 1990, 173) en de ontwikkelingen voortvloeiend uit de discussies in de OESO over de onderlinge overlegprocedure.

Hoofdstuk III Toepassing van de Nederlandse deelnemingsvrijstelling

Artikel 7 (Regels voor de toepassing van de Nederlandse deelnemingsvrijstelling)

In dit artikel is bepaald dat de bevoegde autoriteiten overeenstemming kunnen bereiken over de voorwaarden voor toepassing van de Nederlandse deelnemingsvrijstelling met betrekking tot deelnemingen in Jersey ter voorkoming van dubbele belasting.

Hierbij zij opgemerkt dat ten tijde van het onderhandelen en paraferen van dit verdrag in september 2005 nog de onderworpenheidseis in de Nederlandse deelnemingsvrijstelling gold. Het was voor Jersey van groot belang, mede omdat een dergelijke bepaling met Isle of Man was overeengekomen, dat zij zekerheid hadden dat de deelnemingsvrijstelling voor actieve Jersey vennootschappen van toepassing kon zijn. Met het verstrijken van de tijd tussen parafering en ondertekening heeft deze bepaling echter zijn belang verloren als gevolg van het vervallen van de onderworpenheidseis per 1 januari 2007 (Wet van 14 december 2006, Stb. 682). Zoals ook in het op 20 juni 2007 ondertekend Memorandum van Overeenstemming staat, zal de Nederlandse deelnemingsvrijstelling voor Jersey vennootschappen overeenkomstig de voorwaarden gesteld in de Wet Vennootschapsbelasting 1969 gelden.

Hoofdstuk IV Slotbepalingen

Artikel 8 (Inwerkingtreding)

In dit artikel is de inwerkingtreding van het verdrag geregeld overeenkomstig hetgeen gebruikelijk is in verdragen.

In het tweede lid wordt de koppeling gelegd naar het informatieuitwisselingsverdrag betreffende belastingzaken: het onderhavige verdrag treedt uitsluitend in werking indien het informatieuitwisselingsverdrag in werking is getreden.

Artikel 9 (Beëindiging)

Artikel 9 regelt de beëindiging van het verdrag. Het verdrag is gesloten voor een periode van vijf jaar (tenzij de uitzondering van het tweede lid, zie hierna, zich voordoet). Indien zes maanden daaraan voorafgaand niet wordt besloten het verdrag te verlengen, komt het te vervallen. Dit is bedoeld om te bezien of het aanhouden van de overeenkomst enig nut oplevert voor beide partijen. Als dit niet het geval is vervalt het verdrag automatisch.

In het tweede lid wordt evenals in het vorige artikel de koppeling gelegd naar het informatieuitwisselingsverdrag betreffende belastingzaken: het verdrag wordt zonder kennisgeving beëindigd indien het informatieuitwisselingsverdrag betreffende belastingzaken wordt beëindigd.

III. Koninkrijkspositie

Het verdrag zal, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden.

De staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen


XNoot
1

Teksten Internationaal & EG belastingrecht 2006–2007, blz. 845 ev.

Naar boven