31 271 Beleidsdoorlichting Buitenlandse Zaken

Nr. 14 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 oktober 2014

Graag bied ik u de beleidsdoorlichting «Strategie bij benadering: Nederlandse coalitievorming en de multi-bi benadering in het kader van de EU-besluitvorming (2008–2012)» aan1. Een reactie op deze beleidsdoorlichting gaat u hierbij eveneens toe.

De beleidsdoorlichting heeft betrekking op de door Nederland ingezette instrumenten gericht op het behoud en het vergroten van de Nederlandse invloed op de EU-besluitvorming. Het onderzoek richt zich op de instrumenten van coalitievorming en de intensivering van de bilaterale betrekkingen met andere lidstaten, gecombineerd ook wel de «multi-bi-benadering» genoemd. Deze beleidsdoorlichting heeft betrekking op de periode 2008–2012. In 2012 rondde IOB een evaluatie af van de samenwerking in het kader van de Benelux Unie; in het hier voorliggende eindrapport komt de Benelux Politieke Samenwerking in het kader van de EU-besluitvorming aan de orde.

Het effectenonderzoek dat is uitgevoerd voor deze beleidsdoorlichting stelde de volgende vragen:

  • Oefende Nederland middels (strategische) coalitievorming met andere EU-lidstaten invloed uit op het besluitvormingsproces binnen de EU? En zo ja, op welke manier?

  • Bevorderde de Benelux Politieke Samenwerking en de samenwerking met andere regionale verbanden de Nederlandse invloed op de EU-besluitvorming? En zo ja, op welke manier?

  • Bevorderde de intensivering van de bilaterale betrekkingen met andere EU-lidstaten de Nederlandse positie in de Europese coalitievorming? En zo ja, op welke manier?

Hoofdbevindingen

  • 1. De IOB karakteriseert Nederland op basis van de onderzochte casestudies als een actieve lidstaat wat betreft het vormen van ad hoc coalities, het mobiliseren van gelijkgezinden en het bevorderen van gezamenlijk optreden. De coalitievorming verliep veelal organisch langs vertrouwde patronen, waarbij gelijkgezindheid en eerdere samenwerking meestal de doorslaggevende factoren waren bij de partnerkeuze. Een enkele keer werd op basis van een tactische inschatting voor andere coalitiepartners gekozen. Het kabinet onderschrijft het belang van een actieve opstelling van Nederland in de EU, om zo de Nederlandse belangen optimaal te kunnen dienen. Dat daarbij vaker met (deels) gelijkgezinde lidstaten dan met minder gelijkgezinde lidstaten wordt samengewerkt, lijkt logisch. Het samen optrekken van gelijkgezinde lidstaten is immers de meest voor de hand liggende manier om een doorslaggevende meerderheid te vormen. Dat neemt niet weg, dat het kabinet zich ook inspant om met minder voor de hand liggende partners samen te werken. Dat de IOB in de onderzochte case studies op een dergelijke coalitie is gestuit, toont aan dat ook die werkwijze effectief kan zijn. Het kabinet zal zich ervoor blijven inzetten ook met op het eerste gezicht niet gelijkgezinde lidstaten te blijven samenwerken, deze lidstaten voor zijn standpunten te winnen en waar mogelijk coalities met ze te vormen.

  • 2. De IOB constateert dat de onderhandelingen bij vijf van de zeven onderzochte kwesties een gewenst onderhandelingsresultaat opleverden. Het succes was afhankelijk van het krachtenveld, het karakter van de onderhandelingen en de cohesie van de coalitie. De opstelling van Duitsland, in relatie tot die van Frankrijk, bleek voor Nederland steeds een cruciale factor. Het kabinet deelt deze constatering en investeert dan ook veel in de relatie met Duitsland. De evaluatie sterkt het kabinet dus in het grote belang dat het hecht aan een goede samenwerking en afstemming met Duitsland, met name ook voor wat betreft het Nederlandse EU-beleid. Uiteraard dient daarbij te worden gewaakt voor een te eenzijdige gerichtheid op Berlijn.

  • 3. De IOB stelt vast dat de politieke en diplomatieke afstemming tussen de Benelux-landen tijdens de evaluatieperiode intensiever was dan in de jaren daarvoor. Wel bleef deze beperkt tot enkele specifieke beleidsterreinen. Het periodieke overleg van de Benelux-landen met de Visegrád-groep en met de Baltische staten kreeg een regulier karakter, maar dit bleef beperkt tot het terrein van buitenlands beleid. Nederland heeft de afstemming inderdaad de afgelopen jaren geïntensiveerd en het kabinet is voornemens deze lijn voort te zetten. Op dit punt wordt in deze brief verder ingegaan bij de aandachtspunten.

  • 4. De IOB stelt vast dat vooroverleggen op politiek niveau tussen de Benelux-landen overwegend het uitwisselen van standpunten, informatie en kennis behelsden. Soms leidde dit tot gezamenlijke woordvoering in Europese vergaderingen. Enkele keren per jaar leverden de Benelux-landen een gezamenlijke schriftelijke bijdrage aan de onderhandelingen door middel van een Benelux-paper of memorandum. Het kabinet is het eens met de IOB dat de kans op het overeenkomen van gemeenschappelijke standpunten het grootst was wanneer de inhoudelijke verschillen tussen de drie landen klein waren en de politieke wil er was om gezamenlijk op te trekken.

  • 5. Gezamenlijke Benelux-standpunten hadden volgens de IOB eerder een subtiele invloed op het onderhandelingsproces dan dat zij van doorslaggevend belang waren voor de uitkomst. Ook los van gezamenlijke standpunten leverde de Benelux Politieke Samenwerking Nederland voordelen op. Het kabinet onderschrijft de in de beleidsdoorlichting genoemde voordelen, waaronder het vergroten van het begrip voor elkaar standpunten, het passief en actief steunen van elkaars voorstellen tijdens EU-vergaderingen en de mogelijkheid om de haalbaarheid van Nederlandse voorstellen te toetsen. Het kabinet realiseert zich dat Benelux-standpunten in een EU van inmiddels 28 lidstaten niet doorslaggevend zijn voor de uitkomst, maar deelt de constatering van de IOB dat een belangrijk voordeel van gezamenlijke Benelux-standpunten is dat zij minder snel beschouwd worden als ingegeven door specifiek nationale belangen en dat zij − gecombineerd met het feit dat Benelux-standpunten vaak al compromissen bevatten − bij andere lidstaten gemakkelijker ingang vinden dan puur/eenzijdige(r) nationale standpunten.

  • 6. De IOB stelt dat de multi-bi benadering met betrekking tot de Nederlandse belangenbehartiging in de EU-besluitvorming als notie breed werd herkend en onderschreven. De benadering werd ook in praktijk gebracht, zonder dat er sprake was van een expliciete (interventie)strategie. De constatering van de IOB is correct in de zin dat verschillende instrumenten bestaan om vorm te geven aan de bilaterale inspanningen ten ondersteuning van de Nederlandse positie in de EU. Binnen meerdere van deze instrumenten, bijvoorbeeld de Meerjarige Interdepartementale Beleidskaders, is wel sprake van interventiestrategieën. Er is echter geen uitgeschreven overkoepelend beleidskader waarin alle beschikbare instrumenten expliciet zijn benoemd en met elkaar in verband worden gebracht. Hierop wordt in deze beleidsreactie teruggekomen bij de aandachtspunten. Hierbij moet worden opgemerkt dat het vak diplomatie en de bijbehorende dagelijkse inzet voor de behartiging van de Nederlandse belangen, niet altijd in allerlei procedures en formele structuren kan worden gevangen.

  • 7. De intensivering van de bilaterale betrekkingen was volgens de IOB sterk gericht op de lidstaten waaraan Nederland een strategisch belang toekende: Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, België en Polen. Met name de factoren omvang en geografische nabijheid speelden hierbij volgens de IOB een rol, voor gelijkgezindheid is dat minder duidelijk. Kleinere ambassades werden volgens de beleidsdoorlichting steeds selectiever ingezet voor EU-zaken. Ten aanzien van een aantal lidstaten zijn inderdaad interdepartementale meerjarenstrategieën vastgesteld. Deze hebben betrekking op landen waarmee Nederland rijksbreed een intensieve relatie onderhoudt. Hieronder bevinden zich de drie grootste lidstaten, de buurlanden en Polen als grootste Midden-Europese lidstaat. De kleine posten worden zoals de IOB constateert selectiever ingezet ten aanzien van EU-aangelegenheden, gezien de geringe capaciteit op deze posten. Inmiddels heeft meer dan de helft van de Nederlandse ambassades in de EU een bezetting van niet meer dan twee uitgezonden diplomaten. Hiervan zijn vier ambassades een «eenmanspost».

  • 8. De IOB constateert dat de bilaterale ambassades in de Europese hoofdsteden een duidelijke toegevoegde waarde hebben in het kader van de multi-bi benadering, al varieert hun rol per (type) lidstaat. Volgens de IOB speelden de ambassades een direct zichtbare relevante rol voor het Nederlandse optreden in het EU-besluitvormingsproces en bleek de lokale aanwezigheid en toegang tot sleutelfiguren bijvoorbeeld van grote waarde tijdens de hoogtijdagen van de financiële crisis. Het kabinet onderschrijft het belang van bilaterale ambassades in de Europese lidstaten. Als vooruitgeschoven posten van Nederland beïnvloeden ambassades de positie van Europese overheden en andere beslissers in de richting van het Nederlandse standpunt en signaleren zij voor de Nederlandse positiebepaling relevante ontwikkelingen aan Den Haag. Het krachtiger geworden intergouvernementele karakter van de Unie betekent dat Nederland met name moet beschikken over een brede presentie op de ambassades in de grote Europese hoofdsteden en via detacheringen bij de coördinerende ministeries aldaar. Die brede presentie moet zowel tot uitdrukking komen in de personele bezetting − waarbij er voldoende menskracht is om op uiteenlopende niveaus aan belangenbehartiging te doen − als in het type organisaties waarop de belangenbehartiging zich richt, waaronder de hogere- en lagere overheden, het bedrijfsleven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties. Diplomatie is een vak, waarbij het in dit geval gaat om kennis van EU-onderhandelingen, effectieve lobbyvaardigheden, inzicht in de lokale politieke situatie en toegang tot een netwerk van beslissers. Hierbij spelen onze diplomaten – de internationaal opererende ambtenaren van de rijksdienst – een cruciale rol.

Aandachtspunten

Coalitievorming en beïnvloeding

Openheid en flexibiliteit: De IOB stelt dat ervoor moet worden gewaakt te automatisch de traditionele gelijkgezinden op te zoeken. Nederland zou soms te sterk op de kracht van de overtuiging op basis van argumenten vertrouwen, en onvoldoende oog hebben voor de belangenuitruil die ook in de EU plaatsvindt. De IOB waarschuwt tegen een te dogmatische opstelling. Het kabinet is het met de IOB eens dat de besluitvorming in EU-verband vaak verloopt via een onderlinge uitruil van belangen van lidstaten, in plaats van via overtuiging op kracht van argumenten. Als het nationale belang daarmee gediend is, neemt Nederland ook actief deel aan dergelijke belangenuitruil. Dat neemt niet weg dat het kabinet – juist ook in het licht van belang van transparantie van besluitvormingsprocessen en het werken aan een grotere democratische legitimiteit van EU-besluitvorming via onder meer het genereren van politiek debat in het nationale parlement over EU-besluitvorming – een sterke voorkeur heeft voor inhoudelijk debat op basis van argumenten. Een recent voorbeeld waaruit blijkt dat een dergelijke inhoudelijke aanpak succesvol kan zijn is de wijze waarop de Nederlandse inzet voor een betere focus van de EU op de hoofdzaken EU-breed is overgenomen. Uiteraard dient te worden gewaakt voor een dogmatische opstelling, maar de IOB stelt niet vast dat daar in de onderzochte cases sprake van was.

Duitsland en de Frans-Duitse as: De IOB stelt dat de grote (en vroegtijdige) transparantie van het Nederlandse standpunt ervoor zorgt dat onze gelijkgezindheid door Duitsland vaak te snel wordt geïncasseerd. Duitsland gaat vaak in een laat stadium het compromis aan, terwijl Nederland juist geneigd is vast te houden aan de eigen lijn, aldus de IOB in zijn evaluatie. De IOB suggereert dat andere partners zouden kunnen worden ingeschakeld om Duitsland op de eigen lijn te houden, dat dient te worden ingezet op het doen van creatieve en constructieve voorstellen en die IOB wijst verder op het belang van goed verwachtingenmanagement. Het kabinet deelt de analyse van de IOB. Mede door de eurocrisis is de positie van Duitsland in Europa de afgelopen jaren dominanter geworden. Nederland heeft derhalve alle belang bij een intensieve samenwerkingsrelatie. Het kabinet doet dat door op alle niveaus te investeren in goede afstemming met Duitsland. Regelmatig worden daarbij inderdaad gezamenlijk met Duitsland constructieve voorstellen gedaan. Een recent voorbeeld daarvan is het debat over interne hervorming en stroomlijning van de EU dat het afgelopen jaar intensief is gevoerd en waarin Nederland en Duitsland nauw samen hebben opgetrokken, onder meer ook door een gezamenlijk artikel van de Nederlandse en Duitse Ministers van Buitenlandse Zaken aan de vooravond van de Raad Algemene Zaken van 18 maart jl. Ook wordt steeds vaker met of via andere partners gewerkt, zoals bijvoorbeeld het overleg op 9-10 juni jl. in het Zweedse Harpsund tussen de Zweedse, Britse, Duitse en Nederlandse regeringsleiders. Het punt van het verwachtingenmanagement is een aandachtspunt met name ook voor de nationale besluitvormingsprocessen en afstemmingsmechanismen, waaronder het intensieve overleg met het parlement over de positiebepaling van Nederland in EU-verband. In goed overleg met het parlement ruimt het kabinet in dat overleg meer ruimte in voor het Europese krachtenveld ten aanzien van voorstellen en aanstaande besluitvorming.

Institutioneel leren: De IOB stelt dat er meer geleerd kan worden uit het systematisch terugblikken op onderhandelingsprocessen, waarbij lessen kunnen worden getrokken die in toekomstige onderhandelingen kunnen worden toegepast. Het is van belang om het strategisch denken meer te institutionaliseren en geleerde lessen breder binnen de organisatie te delen. De IOB onderstreept terecht het belang van meer gestructureerde kennisoverdracht. Echter, systematisch terugblikken is slechts één element in het opbouwen van kennis en ervaring in onderhandelingsprocessen. Op dit moment worden onderhandelingsvaardigheden en specifieke EU-casussen aan de orde gesteld tijdens verschillende opleidingen binnen de rijksoverheid, zoals tijdens de Opleiding Startende Beleidsmedewerkers, de opleiding Ambtenaar Internationaal Beleid en diverse interne trainingen en cursussen die verzorgd worden door of in nauwe samenwerking met de relevante beleidsdirecties van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Als uitvloeisel van de aanbevelingen van de Adviescommissie Modernisering Diplomatie wordt verder gekeken naar de oprichting van een (virtueel) overheidsbreed leer- en opleidingssysteem. Daarin kan dan ook kennis van onderhandelingsprocessen en de daarbij geleerde lessen structureel worden overgedragen.

Benelux Politieke Samenwerking

Strategisch inzetten van de Benelux vraagt investering: De IOB stelt dat de Benelux Politieke Samenwerking (BPS) een ad hoc karakter kent, in de zin dat samenwerking vaak spontaan tot stand komt wanneer een mogelijkheid zich aandient. Er is sprake van een flexibel samenwerkingsverband, waarbij per geval wordt bezien of een gecoördineerd Benelux-standpunt meerwaarde heeft. De IOB adviseert dat, indien het kabinet de samenwerking meer strategisch zou willen benutten, dit vraagt om een grondiger voorbereiding. Het ontbreken van een coördinerende rol binnen de rijksoverheid ten aanzien van de Benelux Politieke Samenwerking, zoals die ten aanzien van de Benelux Unie wel bestaat, draagt volgens de IOB bij aan het ad hoc karakter van de BPS en de beperkte bekendheid binnen de overheid met de goede praktijken die plaatsvinden. Zoals de IOB constateert is er bij de samenwerking op het terrein van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid (GBVB) wel sprake van wekelijkse ambtelijke voorbereiding van relevante Raadswerkgroepen en het Benelux-vooroverleg op politiek niveau voorafgaand aan Raadsbijeenkomsten in Brussel. Het kabinet ziet geen meerwaarde in een formelere coördinatiestructuur die zich specifiek richt op de BPS. In de praktijk weten de Benelux-onderhandelaars elkaar ook zonder vaste structuur reeds te vinden. Een goed recent voorbeeld is de intensieve bilaterale afstemming tussen Nederland en Benelux-partner Luxemburg over de overgang, eind 2015, van het Luxemburgse naar het Nederlandse EU-voorzitterschap. Voor de genoemde opstelling van het kabinet speelt mee dat de personele capaciteit beperkt is om dergelijk geformaliseerd overleg vorm te geven, zeker daar Nederland ook oog moet houden, zoals de IOB constateert, voor mogelijke coalities met andere lidstaten dan die van de Benelux.

Verbreding: De IOB stelt dat kan worden overwogen om de Benelux-consultaties te verbreden naar nieuwe beleidsterreinen, waar geen traditie op dit vlak bestaat. Het kabinet is van mening dat de samenwerking zich moet richten op onderwerpen waar sprake is van een duidelijke meerwaarde van de BPS. Zoals de IOB zelf elders in de beleidsdoorlichting constateert, werkt de Benelux-samenwerking vooral goed wanneer juist kleine lidstaten een gezamenlijk belang hebben, de Benelux-landen dezelfde waardenoriëntatie hebben of waar zij een voorsprong in de samenwerking hebben in het kader van de Benelux Unie. Naast de diverse vormen van grensoverschrijdende samenwerking, waarvan overigens een groot aantal door de Benelux Unie wordt gedekt, vindt de Benelux-samenwerking om die reden met name plaats waar het gaat om institutionele vraagstukken, het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, en justitie en binnenlandse zaken (JBZ). Zo vindt en marge van de ministeriële JBZ-Rraden traditioneel een ministeriële Benelux-ontbijtbijeenkomst plaats waarin bezien wordt of tot een gezamenlijk optreden gekomen kan komen.

Het kabinet deelt de mening van de IOB dat de periodieke Benelux-consultaties met de regionale de Baltische staten en de Visegrád-groep nuttig zijn. Deze vinden zowel op ministerieel als op hoogambtelijk niveau plaats. Naast het delen van informatie heeft dit ook geleid tot de opstelling van een aantal gezamenlijke memoranda, waaronder het Benelux-Visegrád standpunt in de aanloop naar de Vilnius Top. Gezien de mogelijkheden tot coalitievorming, is het kabinet met de IOB van mening dat deze ontmoetingen niet in de plaats moeten komen van bilaterale contacten met deze landen. Zo hebben dit jaar bijvoorbeeld bilaterale ontmoetingen plaatsgevonden met de Estse en Slowaakse Minister van Buitenlandse Zaken in respectievelijk Tallinn en Bratislava.

Multi-bi benadering

Betekenis multi-bi: De IOB stelt dat het wenselijk is meer duidelijkheid te creëren omtrent de betekenis, reikwijdte, uitgangspunten, instrumenten en operationalisering van de multi-bi benadering. Daarbij kan meer duidelijkheid worden geschapen over de rol die vakdepartementen binnen de multi-bi benadering hebben te spelen. Een meer strategische inzet van de multi-bi benadering vraagt ook om het duidelijk beleggen van de verantwoordelijkheid voor de coördinatie. Vanuit het oogpunt van efficiëntie en het monitoren en coördineren van activiteiten in het kader van de multi-bi benadering zou het centraal registreren van uitgaande en inkomende politieke bezoeken, afgesloten Memoranda of Understanding en andere belangrijke bilaterale activiteiten, zeker met de huidige technologische mogelijkheden, volgens de IOB een quick win zijn.

Als reactie op deze opmerkingen van de IOB kan worden aangegeven dat er, zoals ook in de beleidsdoorlichting is opgenomen, reeds veel instrumenten bestaan om sturing te geven aan bilaterale inspanningen ter ondersteuning van de Nederlandse positie in de EU. Het kabinet is van mening dat de IOB teveel heil verwacht van nog meer structuren en nog meer coördinatie. In de meerjaren- en jaarplannen en de startbrieven voor aantredende ambassadeurs, wordt aangegeven welke werkzaamheden op EU-gebied van ambassades worden verwacht. Er is een strategische reisagenda waarin bilaterale bezoeken in de EU worden onderbouwd en gecoördineerd. Met een aantal lidstaten worden bilaterale conferenties georganiseerd en wordt structureel diplomatiek personeel uitgewisseld ten behoeve van de EU-samenwerking. Deze laatste zaken hebben vooral betrekking op de grote lidstaten en de buurlanden. De interdepartementale coördinatie van en betrokkenheid bij het instrumentarium de bilaterale inspanningen in EU-kader vindt plaats in de Strategische Coördinatiecommissie voor Internationale Aangelegenheden. Vakdepartementen zijn betrokken bij de invulling van het postennetwerk, de jaarplancyclus voor de bilaterale ambassades, de opstelling van startbrieven voor ambassadeurs en nemen actief deel aan de bestaande bilaterale conferenties met EU-lidstaten. Desalniettemin wordt de aanbeveling van de IOB ter harte genomen om doelstellingen te expliciteren en de samenhang tussen de verschillende instrumenten duidelijker te beschrijven.

Waar het gaat om de centrale registratie van inkomende- en uitkomende bezoeken kan worden gemeld dat er binnen het recent opgerichte «regiobureau» op het Ministerie van Buitenlandse Zaken digitale landenpagina’s («landenlogs») worden ingesteld waarin deze worden geregistreerd, evenals het overzicht dat wordt opgesteld ten behoeve van de rijksbrede strategische reisagenda. Op de landenpagina’s bestaat ook de mogelijkheid om MoU’s met betrekking tot specifieke landen en andere bilaterale activiteiten op te nemen. Officiële internationale verdragen die het Koninkrijk afsluit, die in tegenstelling tot MoU’s juridisch bindend zijn, worden centraal geregistreerd in de zogenoemde «verdragenbank».

Gerichter inschakelen van ambassades: Het kabinet deelt de mening van de IOB dat ambassades de basisinfrastructuur vormen voor de bilaterale relaties en dat met het creëren van voornamelijk kleine en zelfs eenmansposten in Europa de grenzen van het haalbare zijn bereikt. Mede genoodzaakt door de beperkte capaciteit wordt richting de posten periodiek aangegeven ten aanzien van welke onderwerpen actief optreden is vereist. De IOB stelt dat het een goede ontwikkeling is dat ambassades meer op verzoek rapporteren, maar stelt tegelijkertijd dat zij meer dan nu het geval is kunnen werken op basis van instructies en sonderingen, temeer als dit gepaard gaat met gerichte informatievoorziening. Als reactie op deze opvatting van de IOB kan worden opgemerkt dat het belang van goede wederzijdse informatievoorziening uiteraard wordt onderschreven. In het kader van de modernisering van de diplomatie gaat veel aandacht uit naar de «one-team»-gedachte waarbij departement en posten naadloos met elkaar samenwerken, hierbij gefaciliteerd door de beschikbare informatie- en communicatietechnologie, waaronder videoconferentiefaciliteiten en digitale samenwerkingsruimtes. Bij deze moderniseringsgedachte past echter ook dat diplomaten als professional weten aan welke informatie behoefte bestaat en wegen welke inbreng relevant is. De beleidsdirecties in Den Haag geven de kaders aan en de algemene uitgangspunten. Aanvullend vinden doorlopend sonderingen plaats.

Politiek: De IOB geeft aan dat Nederland over voldoende capaciteit beschikt om relaties met alle lidstaten te onderhouden, goed geïnformeerd en gecoördineerd te opereren, coalities te smeden en bruggen te slaan, al staat deze capaciteit steeds meer onder druk. De beleidsdoorlichting stelt dat de Nederlandse belangen het best tot hun recht komen door ook op politiek niveau actief en constructief op te treden. Dit sluit aan bij de inzet van dit kabinet, zoals uiteengezet in de Staat van de Unie en de memorie van toelichting bij de Rijksbegroting, om Nederland in het hart van de Europese discussie te positioneren. Nederland toont aan dat een middelgrote lidstaat met goede ideeën, gesteund door het eigen parlement en met een gerichte strategie, de richting waarin de Unie zich ontwikkelt mede kan vormgeven.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven