31 267
Goedkeuring van de opzegging van deel VI van de op 16 april 1964 te Straatsburg tot stand gekomen Europese Code inzake sociale zekerheid (Trb. 1965, 47)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 21 december 2007

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgaveblz.
1.Algemeen1
2.De Code2
3.De herziene Code3
4.Betekenis van de uitspraak van de CRvB voor de Nederlandse ziektekostenverzekeringswetgeving3
5.Overwegingen betreffende de verschillende mogelijkheden4

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel tot opzegging van deel VI van de Europese Code inzake sociale zekerheid. Zij merken op dat de Tweede Kamer in 1997 ervoor gekozen heeft om niet akkoord te gaan met de opzegging van deel VI van deze Code en hebben een aantal vragen. Deze leden zijn van mening dat indien de Nederlandse staat niet voldoet aan een verdragsbepaling het opzeggen van het verdrag niet de eerste weg dient te zijn. Verdragen zijn er immers om minimumstandaarden tussen landen af te spreken en juist de wederkerigheid zorgt voor de garantie van minimum standaarden. Genoemde leden vragen wat er gebeurt indien de herziene Code in werking treedt met een Nederlandse ondertekening in 2009. Vervalt de hele (oude) Code op dat moment van inwerkingtreding of vervalt die pas aan het eind van de 5 jaar termijn, waarmee de Code telkens verlengd wordt, namelijk in 2013?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel tot opzegging van deel VI van de Europese Code inzake sociale zekerheid. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben met kritische belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel tot opzegging van deel VI van de Europese Code inzake sociale zekerheid. Deze leden zijn met name kritisch omdat zij veel waarde hechten aan de Code voor sociale zekerheid.

De leden van de PVV-fractie hebben met interesse kennis genomen van het wetsvoorstel tot opzegging van deel VI van de Europese Code inzake sociale zekerheid. Deze leden hebben verder geen aanvullende vragen.

2. De Code

De leden van de CDA-fractie zijn verbaasd dat de regering het onderscheid in deel VI tussen sociaal risico (risque social) en het beroepsrisico (risque professionel) aanvoert als reden van de opzegging van het verdrag. Het verdrag is immers in 1967 door Nederland bekrachtigd en één jaar later inwerking getreden. In 1967 voerde de toenmalige minister Veldkamp de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) in, waardoor het onderscheid tussen risque social en risque professionel in de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving verviel. Deze lijn is de afgelopen 40 jaar met instemming van de leden van de CDA-fractie leidend gebleven in de Nederlandse sociale zekerheid. Zo is ook bij de invoering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) niet gekozen voor een extra-garantie beroepsrisico (risque professionel). Waarom knelt op dit moment juist het onderscheid tussen het sociaal risico (risque social) en het beroepsrisico (risque professionel)?

Genoemde leden zijn verbaasd dat de regering de rechtstreekse werking van het verdrag een novum noemt. Immers in het rapport grenze(n)loze zorg uit 2000 schreef de regering «Ondanks dat de normverdragen dit niet expliciet vermelden, ziet het er, door de ontwikkelingen in de Nederlandse rechtspraak, naar uit dat de burgers rechtstreeks – en mogelijk zelfs met terugwerkende kracht – een beroep kunnen doen op de bepalingen van deze verdragen». Verder besteedt de regering ook zelf aandacht hieraan in de adviesaanvraag aan de SER over de nieuwe WAO in 2003. Welke stappen heeft de regering de afgelopen zeven jaar ondernomen om het al gesignaleerde probleem op te lossen?

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel al heel lang eigen bijdragen in de zorg kent, zoals bijvoorbeeld het specialistengeeltje. De regering geeft daarbij aan dat het onderscheid tussen een risque social en een risque professionel bij invoering van de WAO door Nederland is verlaten en sindsdien een algemene bescherming, ongeacht de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid of het overlijden, is gaan gelden. Evenwel is de Europese Code is sinds 1966 van kracht. Is de regering hierop in het verleden door de Raad van Europa aangesproken?

De Raad van State gaf in zijn oordeel in 1998 aan dat opzegging van dit soort verdragen alleen kan in bijzondere omstandigheden. Is de regering het eens met deze redenering? Welke zwaarwegende argumenten kan de regering aanvoeren? Van welke bijzondere omstandigheden is hier volgens de regering sprake? Acht de regering een geschatte kostenpost van € 80 miljoen voldoende zwaarwegend? Is het opzeggen van een compleet hoofdstuk van een internationaal verdrag proportioneel ten opzichte van problemen met een klein deel van de Code?

Welke uitstraling zal opzegging van deze Code hebben richting andere lidstaten van de Raad van Europa die wellicht een minder goed sociaal stelsel hebben dan Nederland? Welke waarde hecht de regering aan internationale standaarden op dit gebied? Is de regering voornemens hoe dan ook aan alle internationale normen van de herziene dan wel de nu geldende Code inzake sociale zekerheid te voldoen?

Voorts vragen deze leden welke negatieve gevolgen de Europese Code inzake sociale zekerheid tussen 1998 en nu heeft gehad op het Nederlandse sociale stelsel. De toenmalige regering gaf tijdens het plenaire debat over dit onderwerp op 12 februari 1998 aan dat het niet opzeggen van de Code een kostenpost van 2,7 miljard gulden tot gevolg zou hebben. Kan de regering in kaart brengen hoeveel kosten daadwerkelijk zijn gemaakt? Verwacht de regering dat veel aanspraak zal worden gemaakt op de rechtstreekse werking van het verdrag? Is de regering van mening dat een nieuw stelsel voor arbeidsongevallen en beroepsziekten moet worden ingevoerd indien de huidige Code blijft gehandhaafd? Zo ja, kan de regering dit juridisch onderbouwen?

De leden van de SP-fractie vragen de regering om een toelichten waarom zij het wel gerechtvaardigd vinden om een eigen bijdrage te heffen over behandelingen waarin de behoefte aan de desbetreffende verstrekking zijn oorzaak vindt in een arbeidsongeval of beroepsziekte. Wat zijn de afwegingen van de regering geweest om deze Europese Code op te zeggen? Waarom heeft deze Europese Code de regering niet tot inzicht gebracht dat het heffen van eigen betalingen in de zorg niet solidair is en dat men daar eigenlijk van af moet zien? Welke andere gevolgen kan het opzeggen van deze Europese Code hebben voor de sociale zekerheid van de Nederlandse burgers? Wat zijn de andere opties buiten het opzeggen van de Europese Code? De leden van de SP-fractie willen nogmaals benadrukken dat zij veel waarde hechten aan sociale zekerheid en de bescherming van mensen met beroepsziektes of letsel als gevolg van een bedrijfsongeval. Zij zijn het dan ook niet eens met het opzeggen van de Europese Code inzake sociale zekerheid.

3. De herziende Code

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering ook heeft overwogen om alleen deel VI van de herziene Code te bekrachtigen. In het wetsvoorstel voor de ratificatie van de herziene Code staan verwijzingen naar de arbeidsongeschiktheidswetgeving. Voldoet de Nederlands arbeidsongeschiktheidswetgeving op dit moment aan deel VI van de Code?

4. Betekenis van de uitspraak van de CRvB voor de Nederlandse ziektekostenverzekeringswetgeving

Bij het wetsvoorstel dat in 1997 aanhangig was gemaakt in de Kamer was de aanleiding voor de opzegging een mogelijke strijdigheid van deel VI met de algemene nabestaandenwet. De algemene nabestaandenwet is sindsdien niet veranderd, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Kan de regering aangeven of die mogelijke strijdigheid aanleiding heeft gegeven tot rechtszaken en jurisprudentie, en bestaat de strijdigheid?

De regering raamt het financiële belang van opzegging van deel VI van de Code op € 80 miljoen per jaar. Deze leden plaatsen vraagtekens bij die berekeningen en hebben een aantal vragen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is nu een jaar oud. Hoeveel mensen genieten op dit moment van de vrijstelling van het gebruik van eigen betalingen, omdat hun ziekte een gevolg is van een arbeidsongeval en/of arbeidsgerelateerde ziekte? Hoe groot is de budgettaire derving? Waarom wordt in de berekeningen uitgegaan van het jaar 2005? Door de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zijn de eigen bijdragen van de extramurale AWBZ toch overgeheveld? Voorts vermoeden deze leden dat de Wmo niet onder deel VI van de Code valt, zodat eigen bijdragen in de Wmo mogelijk blijven. Kan de regering dit vermoeden bevestigen?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de motivatie tot opzegging gelegen is in angst voor de gevolgen voor uitbreiding van de uitspraak van de CRvB. Acht de regering opzegging noodzakelijk vanwege deze uitspraak? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de uitspraak van toenmalig minister Borst tijdens het plenaire debat over ditzelfde onderwerp op 12 februari 1998, dat de aanleiding voor opzegging van de Code inzake sociale zekerheid weliswaar was gelegen in de uitspraak van de CRvB in 1996, maar de dieperliggende reden voor opzegging de toekomstige ratificatie van de herziene Code was. Staat de regering nog steeds achter deze redenering? Gaat deze redenering ook op indien Nederland als enige verdragspartner bij de Raad van Europa de herziene Code ondertekent waardoor deze feitelijk geen werking heeft?

5. Overwegingen betreffende de verschillende mogelijkheden

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering verschillende mogelijkheden heeft overwogen om het conflict tussen deel VI van de Code en de Nederlandse wetgeving, zoals geconstateerd door de CRvB, op te lossen. Genoemde leden willen een andere mogelijkheid tot oplossing van het conflict voorleggen en verzoeken de regering daarop te reageren. In het regeerakkoord staat het voornemen om de componenten wonen en zorg verder te scheiden. De wooncomponent valt niet onder deel VI van de Code en daarom is het mogelijk om voor de wooncomponent een inkomensafhankelijke bijdrage in rekening te brengen. De wooncomponent is ook de component waarvoor de hoogste eigen bijdrage in rekening wordt gebracht. Immers voor extramurale AWBZ wordt maximaal 15% van het bruto-inkomen geheven, terwijl voor intramurale AWBZ een vrijstelling 15% van het netto inkomen geldt. Voor de zorgcomponent kan de regering overwegen om de aangenomen motie-Mosterd/Bakker (30 131, nr. 76) uit te voeren, namelijk afschaffing van de eigen bijdragen voor de zorgcomponent in de AWBZ.

In het debat over de invoering van het eigen risico in de zorg is door de regering gesteld dat mensen met meerjarige onvermijdbare zorgkosten gecompenseerd worden voor het eigen risico door een lagere zorgpremie, hogere zorgtoeslag en CAK-bonus. Voldoet Nederland door deze compensatiemaatregelen aan de verdragsverplichtingen? Is er een rechterlijke uitspraak op het gebied van de no-claim of het eigen risico?

De voorzitter van de commissie,

Smeets

Adjunct-griffier van de commissie,

Sjerp


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Vendrik (GL), Kant (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Smeets (PvdA), voorzitter, Van Miltenburg (VVD), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Willemse-van der Ploeg (CDA), Van der Veen (PvdA), Schermers (CDA), Van Gerven (SP), Wolbert (PvdA), Heerts (PvdA), Zijlstra (VVD), Van Gijlswijk (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU).

Plv. leden: van der Staaij (SGP), Azough (GL), Van Velzen (SP), Neppérus (VVD), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Verdonk (Verdonk), Dezentjé Hamming (VVD), Atsma (CDA), Van der Ham (D66), Çörüz (CDA), Gill’ard (PvdA), Jonker (CDA), Langkamp (SP), Vermeij (PvdA), Arib (PvdA), Kamp (VVD), De Wit (SP), Thieme (PvdD), Bosma (PVV), Luijben (SP), Hamer (PvdA) en Ortega-Martijn (CU).

Naar boven