31 265 Adoptie

Nr. 56 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 september 2015

In het eerste kwartaal van 2015 heeft de Inspectie Jeugdzorg (verder te noemen: de Inspectie) onderzoek gedaan naar de werkwijze van vier vergunninghouders interlandelijke adoptie. De Inspectie heeft op basis van deze onderzoeken tevens aanleiding gezien om mij, via een zogenoemd signalement, een bevinding van meer fundamentele aard onder de aandacht te brengen. Hierbij bied ik u deze rapporten en het signalement aan1 en geef ik mijn reactie hierop.

Bevindingen Inspectie

Op mijn verzoek heeft de Inspectie onderzoek gedaan bij de vier vergunninghouders van wie de vergunning in het vierde kwartaal afloopt. Het toezicht is uitgevoerd bij Stichting Kind en Toekomst, Stichting Meiling, De Nederlandse Adoptie Stichting en Vereniging Wereldkinderen2. Het doel was om zicht te krijgen op de mate waarin de vier vergunninghouders erin slagen een zorgvuldig bemiddelingsproces te bieden. Het eindoordeel van de Inspectie luidt dat de kwaliteit van het bemiddelingsproces bij de vier vergunninghouders voldoende is, dat het belang van het adoptiekind in dat proces is gewaarborgd, maar dat zij op een aantal criteria niet volledig voldoen aan de verwachtingen die de Inspectie aan een goed bemiddelingsproces stelt. Dit houdt onder andere in dat sommige vergunninghouders geen brandveilige kast hebben, de dossieropbouw zorgvuldiger moet en de informatie over de specifieke zorgbehoefte van het kind summier is vastgelegd.

Naast het oordeel van de Inspectie over de werkwijze van de vier onderzochte vergunninghouders, heeft de Inspectie gesignaleerd dat de landen van herkomst steeds meer invulling zijn gaan geven aan de verantwoordelijkheden die zij op grond van het Haags Adoptieverdrag hebben. Hierdoor beslissen de landen van herkomst uiteindelijk zelf welke specifieke aspirant-adoptieouders bij het specifieke kind passen. Mede als gevolg van deze positieve ontwikkeling, heeft de Inspectie in haar onderzoek gesignaleerd dat de vergunninghouders beperkter invulling kunnen geven aan hun taak om voor het adoptiekind passende adoptiefouders te vinden. Hierdoor is een discrepantie ontstaan met hetgeen van de Nederlandse vergunninghouders op grond van het Kwaliteitskader vergunninghouders interlandelijke adoptie wordt verwacht.

In haar signalement «Interlandelijke adoptie: herijking nodig» beveelt de Inspectie mij aan om in samenspraak en afstemming met de Raad voor de Kinderbescherming, de vergunninghouders en de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden (Ca IKA) binnen het proces van interlandelijke adoptie, ieders rol en verantwoordelijkheden en de bijbehorende kwaliteitsnormen te herijken, zodat ook in de toekomst wordt gewaarborgd dat voor een adoptiekind de best passende ouders worden gevonden.

Beleidsreactie

Ik heb met waardering kennis genomen van de vier rapporten en het signalement, die een heldere en overzichtelijke weergave geven van de bevindingen van de Inspectie. In de opgestelde rapporten over de kwaliteit van het bemiddelingsproces bij de vergunninghouders, noemt de Inspectie een aantal concrete verbeterpunten. De Inspectie heeft de vergunninghouders gevraagd om ten aanzien van de geconstateerde tekortkomingen concrete verbetermaatregelen te treffen. Hieraan hebben de vergunninghouders gehoor gegeven, waarop de Inspectie de verbeterplannen en -maatregelen positief beoordeeld heeft. De Inspectie zal de voortgang en het resultaat van de verbeteracties in het reguliere toezicht volgen. Op basis van de rapporten van de Inspectie, alsmede de doorlichtingen van de Audit Dienst Rijk op administratief en organisatorisch vlak en de documenten die door de vergunninghouders zijn overgelegd aan mijn ministerie, heb ik onlangs besloten de vergunningen van de betreffende vergunninghouders te verlengen met vijf jaar.

Ik waardeer het zeer dat de Inspectie – op basis van haar specifieke onderzoeken bij de vergunninghouders – een signalement afgeeft ten aanzien van het algemene adoptieproces. Met de Inspectie ben ik van mening dat er aanleiding is het proces van interlandelijke adoptie te herijken. In mijn brief van 28 mei jl.3 heb ik uw Kamer bericht dat de ontwikkelingen in het adoptieveld nopen tot een toekomstbestendige visie op de adoptieketen en dat ik hiertoe met alle relevante partijen van gedachten zal wisselen.

De aanbeveling van de Inspectie om in samenspraak en in afstemming met de Raad voor de Kinderbescherming, de vergunninghouders en de Ca IKA ieders rol en verantwoordelijkheden te herijken zal ik in dat traject meenemen. Ik heb adviesbureau Andersson Elffers Felix (AEF) gevraagd om een aantal scenario’s uit te werken voor de inrichting van een toekomstbestendig stelsel voor interlandelijke adoptie. Dit traject, waarin het sturingsvraagstuk centraal staat, zal op korte termijn starten. De uitkomsten ervan zullen een belangrijk onderdeel vormen voor besluitvorming over de inrichting van het adoptiestelsel. Ik verwacht uw Kamer begin 2016 nader te informeren.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

De vergunning van A New Way is reeds op 14 februari 2014 voor de duur van vijf jaar verlengd. Door de Inspectie is destijds een onderzoek gedaan bij deze vergunninghouder. Stichting Afrika heeft per 1 september 2015 haar werkzaamheden beëindigd. Een verlenging van haar vergunning is dan ook niet aan de orde.

X Noot
3

Kamerstuk 31 265, nr. 55.

Naar boven