Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 december 2021
1. Aanleiding
Via een verzoek van de Vaste Kamercommissie Justitie en Veiligheid van 30 november
jl. heeft u mij gevraagd schriftelijk te reageren op de vraag van het Kamerlid Van
Nispen om:
-
1. Nederlanders die hier het slachtoffer van zijn beter bij te staan en andere verdragslanden
actiever aan te spreken op het naleven van het Haags Kinderontvoeringsgedrag;
-
2. bij rechtszaken over binnenlandse adoptie geen beroep te doen op de verjaringstermijn.
Met deze brief geef ik gevolg aan uw verzoek.
2. Naleving Haags Kinderontvoeringsverdrag
In reactie op de motie (Kamerstuk 35 925 VI, nr. 61) met betrekking tot de naleving van het Haags Kinderontvoeringsverdrag wil ik allereerst
voorop stellen dat kinderontvoering onwenselijk is, in welke vorm dan ook. Daarom
kunnen achtergebleven ouders terecht bij het Centrum Internationale Kinderontvoering
(CIKO) als het gaat om een eerste advies over hun juridische mogelijkheden en voor
emotionele steun. Ouders kunnen zich vervolgens wenden tot de Nederlandse Centrale
autoriteit (Ca) voor het indienen van een verzoek tot teruggeleiding voor hun kind.
De Ca behandelt deze verzoeken op grond van het Haags Kinderontvoeringsverdrag 1980
en de Verordening Brussel II bis en staat ouders gedurende deze procedure bij met
juridisch advies en onderhoudt daarvoor contacten met het buitenland.
Om er voor te zorgen dat de geboden ondersteuning zo goed mogelijk aansluit op de
behoeften van de ouders die zich tot het CIKO respectievelijk de Ca richten, ben ik
voornemens in het eerste kwartaal van 2022 met een aantal van deze ouders in gesprek
te gaan om te achterhalen of en hoe die ondersteuning kan worden verbeterd.
Ik verwacht uw Kamer voor het zomerreces van 2022 te informeren over ervaringen van
de ouders. Deze zullen waar mogelijk worden benut om de geboden ondersteuning vanuit
de Ca, dan wel het CIKO, te optimaliseren.
Daarbij wordt ook gekeken naar de naleving van het Haags Kinderontvoeringsverdrag.
Als blijkt dat verdragslanden het verdrag structureel niet naleven, dan zal Nederland
het desbetreffende land hierop aanspreken.
Ik hecht eraan op te merken dat de beslissing tot het al dan niet teruggeleiden van
het kind, wordt genomen door de rechterlijke instanties van dat land. Nederland kan
niet treden in beschikkingen van een buitenlandse rechterlijke instantie, dat kunnen
deze landen zelf ook niet.
3. Verjaringstermijn binnenlandse adoptie
In reactie op de in uw Kamer aangenomen motie (Kamerstuk 35 925 VI, nr. 62) inzake de verjaringstermijn binnenlandse adoptie bericht ik u als volgt. De mate
van en wijze waarop opvolging kan worden gegeven aan deze motie vergt nader overleg
in het kabinet. De reden daarvoor is gelegen in het fundamentele karakter en betekenis
van de bepalingen omtrent verjaring in het Burgerlijk Wetboek. De redelijkheid van
een beroep op verjaring wordt – ook in adoptiezaken – van geval tot geval getoetst
door de rechter op basis van in de rechtspraak ontwikkelde criteria. Het toekomstig
kabinet zal u nader informeren over de uitkomst van dit overleg.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker