31 263 Mensenrechtenstrategie voor het buitenlands beleid

Nr. 45 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 april 2010

Op 17 maart 2010 ging u een brief toe inzake de uitvoering van de motie Voordewind (31 263, nr. 16) en de motie Ortega Martijn (31 700 XIII, nr. 38) (kamerstuk 31 263, nr. 44). Abusievelijk is uw Kamer een verkeerde versie toegegaan. Hierbij treft u de correcte versie aan.

In vervolg op onze brief van 16 juni jl. (kamerstuk 31 263, nr. 37) en de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 9 december jl. (kamerstuk 32 123 XIII, nr. 45) willen wij u met deze brief graag nader informeren over de uitvoering van de genoemde moties.

Ter operationalisering van de Kamerbrief van 16 juni is met de direct betrokken uitvoeringsinstanties een plan van aanpak opgesteld.

Bij het opstellen van het plan van aanpak is gebleken dat voor wat betreft het opleggen van een boete in een wettelijke grondslag voorzien dient te worden.

Inmiddels wordt aansluiting gezocht bij een interdepartementale werkgroep van het Ministerie van Financiën die al werkt aan een wetsvoorstel dat beoogt een bestuurlijke boete binnen het Rijksbrede Subsidiekader mogelijk te maken. De inzet van ondergetekenden is erop gericht om in dat kader te voorzien in de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen aan bedrijven die verwijtbaar een concrete subsidieverplichting in het belang van het tegengaan van kinderarbeid of dwangarbeid of een vergelijkbaar belang overtreden.

Voor het terugvorderen van de subsidies bestaat reeds een wettelijke grondslag. Deze mogelijkheden tot terugvordering zullen ruim worden toegepast. Dat betekent dat niet alleen de bedrijven die willens en wetens hun verplichtingen op dit terrein schenden of die door vergaande achteloosheid de kwade kans dat hun eerste toeleverancier gebruik maakt van kinderarbeid of dwangararbeid op de koop toenemen, worden geconfronteerd met terugvordering. Bij de aanvraag van de subsidie dient een bedrijf te verklaren dat bij de productie (inclusief eerste toeleveranciers) geen gebruik wordt gemaakt van kinderarbeid of dwangarbeid. Als blijkt dat er toch gebruik is gemaakt van kinderarbeid of dwangarbeid dan zal de subsidie worden teruggevorderd, tenzij een bedrijf aantoont dat het al datgene gedaan heeft dat redelijkerwijze verwacht mag worden om kinderarbeid dan wel dwangarbeid bij zijn toeleverancier te voorkomen.

Teneinde dit duidelijk kenbaar te maken aan bedrijven die een subsidie aanvragen, zullen terzake verplichtingen worden opgelegd en zal een beleidsregel worden gepubliceerd met de strekking dat overtreding van dit voorschrift tot terugvordering zal leiden.

Zoals beschreven in de brief van 16 juni 2009 kiest het kabinet voor de naleving van de twee overige fundamentele arbeidsnormen, vrijheid van vakvereniging en collectief onderhandelen en non-discriminatie, voor de benadering van het in de SER ingezette proces inzake Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen.

In dit licht wil ik u ook opmerkzaam maken op de al bestaande mogelijkheid die het Nederlandse Nationaal Contactpunt biedt om klachten over mogelijke overtredingen van ILO bepalingen t.a.v. kinder- of dwangarbeid in te dienen. De zaken die hier worden aangemeld worden gepubliceerd op website van het NCP: www.oesorichtlijnen.nl en ook op de website www.oecdwatch.org.

Met deze stappen meent het kabinet op adequate wijze uitvoering te geven aan zijn Kamerbrief van 16 juni, en daarmee aan de moties van uw Kamer.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven