nr. 2
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 14 juni
2007 en het nader rapport d.d. 22 oktober 2007, aangeboden aan de Koningin
door de minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State
is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 1 juni 2007, no. 07.001737, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens
de minister van Defensie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt
het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse
Bondsraad betreffende militaire oefeningen, trainingen en opleidingen; ’s-Gravenhage,
12 april 2007, met toelichtende nota.
Het verdrag regelt een en ander voor gezamenlijke oefeningen van het Zwitserse
en het Nederlandse leger.
De Raad van State onderschrijft de strekking van het voorstel, maar maakt
daarbij een kanttekening over de extraterritoriale toepassing van straf- en
tuchtrecht.
De status van het militaire personeel van de zendende staat wordt –
zo bepaalt het verdrag in artikel VI – beheerst door het Verdrag tussen
de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag en de overige Staten
die deelnemen aan het Partnerschap voor Vrede.1
Daar wordt aan toegevoegd dat de zendende staat geen nationale gerechtelijke
procedures mag uitvoeren op het grondgebied van de ontvangende staat, een
bepaling die op verzoek van Zwitserland is opgenomen.2
De reikwijdte van deze bepaling is niet helemaal duidelijk. De bepaling
heeft wellicht alleen betrekking op de eigenlijke zittingen van de militaire
rechtbank van de zendende staat, maar zou ook verhoren in het kader van een
opsporingsonderzoek kunnen omvatten. Is zo’n onderzoek wel toegestaan
op het grondgebied van de ontvangende staat, dan is de vraag of zulk onderzoek
alleen mogelijk is door tussenkomst (internationale rechtshulp) van Nederlandse
militaire of civiele autoriteiten. Voorts is niet duidelijk of tuchtrechtelijke
procedures, die op grond van het verdrag tot de nationale verantwoordelijkheid
van de verdragsluitende partijen behoren,3kunnen
worden gevoerd op het grondgebied van de ontvangende staat, en waar tuchtrechtelijke
sancties zullen worden voltrokken.
De Raad adviseert op deze vragen in te gaan.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 1 juni
2007, nr. 07.001737, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit
advies, gedateerd 14 juni 2007, nr. No.W07.07.0140/II, bied ik U hierbij
aan.
In navolging van het advies van de Raad van State is de toelichting bij
artikel VI van het verdrag aangevuld.
De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld verdrag
wordt overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande
aandacht zal zijn geschonken.
De Vice-President van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U, mede namens de Minister van Defensie, verzoeken mij te machtigen
gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde
toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste
en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. Verhagen