nr. 76
VERSLAG OVER HET VERZOEKSCHRIFT1 VAN B.J.
TE B.2 BETREFFENDE AMBTSHALVE VERMINDERING NAVORDERINGSAANSLAG
INKOMSTENBELASTING
Vastgesteld 11 september 2008
Klacht
Verzoeker beklaagt zich erover dat zijn verzoek tot ambtshalve vermindering
van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting niet is gehonoreerd. Hij is
van mening dat het beleid inzake het ambtshalve verlenen van verminderingen
of teruggaven niet goed is uitgevoerd.
Feiten
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting
over 1995 en 1996. In deze jaren was hij directeur/enig aandeelhouder van
een vennootschap. Na een boekenonderzoek heeft de Belastingdienst met de accountant
van de vennootschap afgesproken dat eerder niet opgevoerde loonkosten over
deze jaren niet met een naheffingsaanslag loonbelasting maar met een navorderingsaanslag
inkomstenbelasting zouden worden gecorrigeerd. Verzoeker heeft beroep ingesteld
tegen de beslissing op het bezwaar over het jaar 1995; het gerechtshof heeft
het beroep gegrond verklaard. Over de gevolgen van de uitspraak voor het jaar
1996 zijn geen afspraken gemaakt. Over de navorderingsaanslag inkomstenbelasting
over het jaar 1996 is een verzoek tot ambtshalve vermindering gedaan. Dit
verzoek is herhaaldelijk afgewezen omdat het buiten de termijn van vijf jaar
voor ambtshalve vermindering is gedaan. Tegen de uitspraak op het bezwaar
over het jaar 1996 is geen beroep aangetekend.
Overwegingen
Verzoeker voert aan dat de verzoeken voor ambtshalve vermindering van
de navorderingsaanslag zijn gedaan toen bleek dat de uitspraak van het gerechtshof
niet zag op het jaar 1996. Deze kunnen niet louter op formele grond, het verstrijken
van de termijn van vijf jaren, worden afgewezen. Volgens het Voorschrift inzake
het ambtshalve verlenen van vermindering of teruggave had de inspecteur van
de Belastingdienst de aanslag ambtshalve moeten verminderen als
gegronde twijfel bestaat over de materiële verschuldigdheid van de aanslag.
De staatssecretaris stelt hier tegenover dat de formulering van het beleidsbesluit
de inspecteur niet dwingt de aanslag te verminderen maar dat deze de mogelijkheid
daartoe heeft. De samenhang met andere regelingen kan de inspecteur evenmin
dwingen om het redelijkheidscriterium buiten beschouwing te laten. Het niet
meer kunnen naheffen van de loonheffing door de inspecteur is ingevolge dit
redelijkheidscriterium meegewogen in zijn beslissing.
Oordeel van de commissie1
Het is niet gebleken dat de Belastingdienst onzorgvuldig heeft gehandeld.
De afwijzing van de verzoeken is in overeenstemming met het geldende beleid
inzake ambtshalve verminderingen en teruggaven. Dat de naheffing van de in
eerste instantie achterwege gebleven loonheffing niet meer mogelijk is gebleken,
is een omstandigheid die het gevoerde uitvoeringsbeleid rechtvaardigt.
Voorstel aan de Kamer
Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.
De voorzitter van de commissie,
Remkes
De griffier van de commissie,
De Gier
XNoot
1Dit adres en de stukken welke de commissie bij haar onderzoek ten dienste
hebben gestaan, liggen op het commissiesecretariaat Verzoekschriften, Lange
Poten 4, Den Haag, ter inzage van de leden.
XNoot
2Naam en adres van verzoeker zijn de commissie bekend.
XNoot
1De commissie bestaat uit de leden: Remkes (VVD) voorzitter, Van Gent (GL),
Depla (PvdA), Jager (CDA) ondervoorzitter, Dezentjé Hamming (VVD),
Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Luijben (SP) en Anker (CU) en de plaatsvervangende
leden Azough (GL), Blok (VVD), Cörüz (CDA), Van Miltenburg (VVD)
en Blanksma-van den Heuvel (CDA).