nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 december 2007
Hierbij doe ik u toekomen het rapport met de titel «Economic effects
of including aviation in the European emissions trading scheme»1, zoals ik eerder dit jaar heb toegezegd in de Vaste Kamercommissie
voor Verkeer en Waterstaat.
Door de complexiteit van dit economisch vraagstuk heeft het onderzoek
langer geduurd dan vooraf was aangenomen.
Het onderzoek is uitgevoerd door CE Delft en het Britse MVA Consultancy
en maakt inzichtelijk welk effect het onderbrengen van de luchtvaart in het
Europese emissiehandelssysteem heeft op de concurrentiepositie van de Europese
luchtvaartmaatschappijen.
De door beide bureaus gedragen conclusie is, dat, wanneer alle vluchten
van en naar Europese luchthavens onder het emissiehandelssysteem gebracht
worden, dit in beperkte mate nadelige economische effecten met zich meebrengt
voor de Europese luchtvaartmaatschappijen.
Onderzocht is wat het effect is van de locatie van een buiten Europa gelegen
hub-luchthaven op de routes EU-VS en EU-Azië. Op de EU-VS routes kan
voor de Europese luchtvaartmaatschappijen concurrentienadeel ontstaan. Op
deze routes kan een VS-maatschappij het deel van de route dat onder ETS valt
bekorten door vanuit de EU naar een in de VS gelegen bestemming te vliegen
door gebruik te maken van een hub aan de VS-oostkust. Het traject tussen hub
en de uiteindelijke plaats van bestemming in de VS valt namelijk niet meer
onder ETS.
Uit het onderzoek komt voorts naar voren dat het concurrentienadeel voor
de Europese maatschappijen beperkt is, vooral optreedt op de transfermarkt
en groter is naarmate de kosten per ton CO2 substantieel zouden
stijgen ten opzichte van de huidige niveaus (ongeveer € 25 per ton).
Het tengevolge daarvan berekende totaalverlies aan passagiers voor KLM op
Schiphol is vergelijkbaar met dat van de andere drie grote Europese maatschappijen op hun eigen hub-luchthaven. Op de transfermarkt lijkt KLM
zelfs iets minder nadeel te gaan ondervinden dan de andere maatschappijen,
wanneer alle inkomende en uitgaande vluchten onder ETS worden gebracht.
Ten aanzien van kruissubsidiëring is geconcludeerd dat deze voor
de meeste luchtvaart-maatschappijen niet leidt tot hogere winsten en daarom
niet in het belang is van deze maatschappijen. De toepassing daarvan door
niet-Europese maatschappijen kan echter niet volledig worden uitgesloten.
Aangezien de mogelijkheden hiervoor beperkt zijn en omdat het toepassen van
kruissubsidiëring het gevolg is van een complexe strategische keuze van
een luchtvaartmaatschappij, kon echter niet worden vastgesteld in hoeverre
het onderbrengen van de luchtvaart in een emissiehandelssysteem hierop van
invloed is.
De minister van Verkeer en Waterstaat,
C. M. P. S. Eurlings