nr. 10
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Aan onderdeel A, onder 1, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. Na onderdeel r (nieuw) wordt, onder vervanging van de punt aan
het slot van dat onderdeel door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
s. woning: gebouwde onroerende zaak voor zover deze bestemd is om
als zelfstandige woonruimte te worden gebruikt alsmede de onroerende aanhorigheden.
Toelichting
Met de voorgestelde definitie van woning wordt het mogelijk om een eigenwoningbijdrage
te krijgen voor zogenoemde waterwoningen. Een waterwoning is een woning die
op het water is gebouwd. De grootte van de woning is vaak gelijk aan woningen
op het land. De eigenwoningbijdragen op grond van de Wet BEW blijven hiermee
gereserveerd voor vormen van woonruimte die een onroerende zaak vormen. Daarmee
wordt de regeling van de Wet bevordering eigenwoningbezit op dit punt gelijk
aan de regeling in de Wet op de huurtoeslag.
Met de definitie van woning wordt aangesloten bij het «woonruimte»-begrip,
bedoeld in artikel 233 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Dit met dien
verstande dat de Wet BEW alleen ziet op zelfstandige woonruimte.
Wat betreft het «gebouwd onroerend»-zijn kan worden verwezen
naar een uitspraak van de Hoge Raad d.d. 31 oktober 1997 (NJ 1998, 97).
In die uitspraak bepaalde de Hoge Raad dat het criterium «gebouwd onroerende
zaak» aan de volgende maatstaven kan worden getoetst. Ten eerste is
een gebouw duurzaam met de grond verenigd doordat het naar aard en inrichting
bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Voorts moet bij de beantwoording
van de vraag of een gebouw of een werk bestemd is om duurzaam ter plaatse
te blijven worden gelet op de bedoeling van de bouwer voor zover deze naar
buiten kenbaar is. De bestemming van een gebouw of een werk om
duurzaam ter plaatse te blijven dient naar buiten kenbaar te zijn. In gevallen
dat onzekerheid blijkt te bestaan of een object kan worden beschouwd als duurzaam
met de grond verenigd, en voor de toepassing van die maatstaf nader moet worden
bepaald wat in een gegeven geval als «duurzaam», onderscheidenlijk «verenigd»
en in verband daarmee als «bestemming» en «naar buiten kenbaar»
heeft te gelden, kunnen verkeersopvattingen in aanmerking worden genomen,
aldus de Hoge Raad.
De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,
C. P. Vogelaar