Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 juni 2022
Hierbij stuur ik u het rapport van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) over de
duurzaamheid van biogrondstoffen uit Estland. Het NEa-onderzoek is in de zomer van
2021 verzocht door de toenmalige Staatssecretaris voor Klimaat en Energie, naar aanleiding
van signalen over misstanden uit een rapport van Stichting Onderzoek Multilaterale
Organisaties (SOMO).1 U vindt het rapport van de NEa met bijlagen in de meegezonden stukken. Met deze brief
geef ik invulling aan mijn toezegging aan het lid Thijssen van 24 maart jl.
De NEa is gevraagd om vast te stellen of:
-
1. de gebieden waarvoor volgens SOMO geldt dat duurzaamheidseisen zijn overtreden gebruikt
zijn voor de levering van biomassa aan Nederland;
-
2. de risico's dat duurzaamheidseisen in Estland overtreden worden zodanig laag kunnen
worden ingeschat dat sprake is van duurzaam bosbeheer.
Onderzoeksresultaten
De NEa stelt dat de gebieden uit het SOMO-rapport vrijwel zeker niet te relateren
zijn aan biogrondstoffen die aan Nederland zijn geleverd. Daarnaast stelt de NEa dat
er geen aanwijzingen zijn dat in Estland bos structureel niet duurzaam beheerd wordt.
De NEa concludeert vervolgens dat de biogrondstoffen die vanuit Estland in Nederland
worden ingezet voldoen aan de geldende duurzaamheidseisen en als duurzaam beschouwd
kunnen worden.
De NEa ziet tegelijkertijd ook voldoende aanleiding om de opzet en uitvoering van
het duurzaamheidssysteem op onderdelen te verbeteren. Ten eerste vraagt de NEa aandacht
voor het belang van een grondig borgingsproces. Per 1 januari 2023 loopt de uitzondering
af die een risico-gebaseerde werkwijze voor kleine bosgebieden in o.a. Estland mogelijk
maakt, in lijn met die aanbeveling. Voor andere gebieden, waar bijvoorbeeld minder
discussie is over duurzaam bosbeheer, adviseert de NEa om op basis van wetenschappelijk
onderzoek te bepalen in welke situatie welk niveau van duurzaamheidsborging voldoet.
Ten tweede raadt de NEa aan om nadere regels vast te stellen voor het verbeteren van
de transparantie van stakeholderconsultaties door certificeerders. Ten derde adviseert
de NEa tot het verbeteren van het stakeholderproces om meer wederzijds begrip te creëren.
Ten slotte benoemt de NEa enkele fundamentele en inhoudelijke discussiepunten over
de duurzaamheid van biogrondstoffen die buiten haar onderzoek vallen, maar wel bijdragen
aan het ervaren gebrek aan vertrouwen in het duurzaamheidssysteem. De NEa benoemt
daarbij onder andere de status van gedraineerd veengebied en vraagstukken over de
wettelijke bescherming van Estse bossen met specifieke kenmerken.
Conclusie
Op basis van het onderzoek van de NEa zie ik geen reden om in twijfel te trekken dat
biogrondstoffen uit Estland volgens de in Nederland gestelde regels worden geleverd.
Echter neem ik de verbeteringen die door de NEa voorgesteld worden, de benoemde inhoudelijke
discussiepunten, evenals signalen vanuit ngo’s, bedrijven en andere betrokken stakeholders,
zeer serieus. Het kabinet zal de komende tijd de adviezen van de NEa verder bestuderen
en zal bekijken hoe deze verwerkt kunnen worden in de aanscherping van de duurzaamheidseisen.
Hierbij worden ook de uitkomsten van de herziening van Europese Richtlijn Hernieuwbare
Energie (RED) meegenomen.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten