31 239 Stimulering duurzame energieproductie

Nr. 171 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 oktober 2013

Op 1 april 2014 start de jaarlijkse openstelling van de SDE+ regeling voor duurzame energie. Het betreft de vierde openstelling sinds de start van het instrument in 2011. Het belang van meerjarig consistent beleid is onderkend door de partijen die begin september het Energieakkoord sloten: «Partijen zijn het er over eens dat de bestaande SDE+ regeling het belangrijkste instrument is voor financiering van de onrendabele top bij de uitrol van hernieuwbare energieopwekking».1

Daarom blijft de systematiek van de SDE+ in 2014 gehandhaafd:

  • één integraal budgetplafond;

  • een maximum basisbedrag van € 0,15/kWh voor duurzame elektriciteit, € 1,035/Nm3 voor groen gas en € 41,7/GJ voor duurzame warmte;

  • gefaseerde openstelling;

  • de vrije categorie.

In deze brief informeer ik u over de openstelling van de SDE+ in 2014, geef ik een vooruitblik naar de plannen voor 2015 en geef ik een overzicht van de stand van de voorlopige resultaten van de SDE+ 2013.

Openstelling SDE+ 2014

In 2014 stel ik de SDE+ open met een verplichtingenbudget van € 3,5 miljard met het oog op de doelstelling van 14% duurzame energie in 2020 en 16% in 2023. Ik streef naar publicatie van de regeling in januari 2014. Dit is ruim voor openstelling van de regeling op 1 april 2014. Ondernemers hebben daardoor de tijd om hun aanvraag goed voor te bereiden.

De systematiek van de SDE+ blijft ongewijzigd. Wel voer ik een aantal kleine aanscherpingen door naar aanleiding van het energieakkoord, op verzoek van de duurzame energiesector of om de efficiëntie en effectiviteit van de SDE+ te vergroten.

Energie Investeringsaftrek (EIA)

In het energieakkoord is afgesproken dat projecten die in de toekomst een SDE+ subsidie aanvragen niet meer tegelijkertijd in aanmerking kunnen komen voor de EIA. In de berekening van de basisbedragen voor de SDE+ 2014 en volgende jaren door ECN en DNV KEMA is en wordt daarom het voordeel van de EIA niet meer meegerekend. Per saldo leidt dat tot iets hogere basisbedragen. Ondernemers die subsidie aanvragen in de vrije categorie moeten er bij hun afweging ook rekening mee houden dat ze de EIA niet meer kunnen benutten.

Installaties met een SDE+ beschikking van 2013 of eerder hebben bij hun aanvraag van subsidie gerekend op de EIA. Ook waren de basisbedragen in eerdere regelingen berekend op een situatie met EIA. Daarom komt er een overgangsregime voor projecten die in 2013 of eerder een SDE(+) beschikking hebben ontvangen en nog geen gebruik hebben gemaakt van de EIA. Zij kunnen nog wel EIA aanvragen.

Verlengde levensduur

Biomassa installaties die eerder subsidie hebben gekregen uit de MEP of OVMEP en die aan het einde van hun subsidieperiode zijn gekomen, komen in de SDE+ in aanmerking voor verlengde levensduur. In voorgaande regelingen kon 1,5 jaar voor het aflopen van de MEP of OVMEP subsidie worden aangevraagd voor verlengde levensduur. Dat was een goede termijn voor de projecten die op dat moment in de pijplijn zaten. Ik krijg van veel marktpartijen het signaal dat de termijn van 1,5 jaar voor nieuwere projecten te kort is, omdat er bij deze installaties veelal herinvesteringen nodig zijn en men vaak te maken heeft met verplichte aanbestedingstermijnen. Zodoende verleng ik de indieningstermijn naar 3 jaar. Dit geldt voor verlengde levensduur van thermische conversie van biomassa, allesvergisting en mestcovergisting.

Ketel op vaste biomassa

Op advies van ECN en DNV KEMA splits ik de categorie «ketel op vaste biomassa ≥ 0,5 MW» in twee categorieën, te weten «ketel op vaste biomassa ≥ 0,5 MW en < 5 MW» en «ketel op vaste biomassa ≥ 5 MW». ECN en DNV KEMA hebben aangegeven dat uit de marktconsultatie is gebleken dat er grote verschillen zijn in kostenstructuur tussen grotere en kleinere ketels. Door twee aparte categorieën te openen kunnen de categorieën beter aansluiten bij projecten uit de praktijk.

Beoordeling van aanvragen

Op basis van de ervaringen met eerdere SDE+ rondes bekijk ik jaarlijks of het nodig is de indieningseisen voor projecten nog verder aan te scherpen om te voorkomen dat onrealistische projecten ten onrechte budget vasthouden. In overleg met sectorvertegenwoordigers heb ik verschillende opties verkend. Naar aanleiding daarvan vraag ik met ingang van 2014 een haalbaarheidsstudie van het project. Deze moet in ieder geval een exploitatieberekening bevatten en een onderbouwing van het eigen vermogen en de financiering.

Projecten die over minder dan 20% eigen vermogen beschikken dienen een intentieverklaring van een financier te overleggen dat deze bereid is om het project te financieren in geval van een positieve SDE+ beschikking. Bij projecten voor de productie van duurzame warmte is ook een onderbouwing van de warmteafzet met zicht op afnemers vereist. Ook wordt voortaan bij alle projecten vereist dat formele toestemming van de eigenaar van de locatie wordt meegestuurd met de aanvraag. Voor geothermieprojecten wordt een geologisch onderzoek vereist. Dit zal worden getoetst door experts van TNO.

IJkmoment

Voor aanvragen uit de SDE+ 2011 en verder geldt dat er 1 jaar na de subsidiebeschikking een ijkmoment is, waarop ondernemers moeten aantonen dat er voldoende voortgang is geboekt door de opdrachtverstrekking te overleggen. Uit de ervaringen tot nu toe blijkt dat het ijkmoment effectief is in het tijdig signaleren van vrijval van budget. Verschillende beschikkingen zijn ingetrokken, deels vrijwillig op initiatief van de aanvrager en deels op initiatief van Agentschap NL. Het gereserveerde verplichtingenbudget voor de ingetrokken beschikkingen uit de SDE+ 2011 bedraagt € 81 miljoen (5,4% van het verplichtingenbudget).

De ingetrokken projecten waren goed voor een energieproductie van 0,34 PJ/jaar. Afhandeling van het ijkmoment van de SDE+ 2012 loopt nog. Op dit moment is € 11 miljoen (0,65% van het verplichtingenbudget) aan beschikkingen ingetrokken, goed voor 0,3 PJ/jaar.

Het vrijgevallen verplichtingenbudget uit 2011 en 2012 van € 92 miljoen wordt in de openstelling van 2014 opnieuw ingezet voor duurzame energieproductie, zodat de afgevallen projecten door andere projecten kunnen worden vervangen. Voor de afgevallen projecten geldt dat zij vijf jaar lang niet opnieuw subsidie kunnen aanvragen. Hierdoor wordt strategisch gedrag voorkomen en krijgen nieuwe projecten een kans. Bij de openstelling van een verplichtingenbudget voor de SDE+ houd ik er al rekening mee dat een deel van het verplichtingenbudget uiteindelijk niet uitbetaald zal worden als gevolg van de ontwikkeling van de energieprijzen. In dit licht vind ik het niet nodig om maatregelen te treffen gericht op de invloed van ingetrokken projecten. Hiermee voldoe ik aan mijn toezegging om de Kamer te informeren over de suggestie van mevrouw Van Veldhoven om er – bij het vaststellen van het budgetplafond – rekening mee te houden dat een deel van de projecten niet zal worden gerealiseerd.

In de bijlage zijn tabellen opgenomen met de basisbedragen per technologie en de bijbehorende fase voor de SDE+ 20142.

Vooruitblik naar 2015

Het is van belang dat we na afsluiting van het energieakkoord direct aan de gang gaan om de doelstellingen te realiseren. Met het oog daarop heb ik hierboven mijn plannen voor 2014 uiteengezet.

Tegelijkertijd is het ook van belang dat we verder vooruit kijken om een aantal belangrijke stappen te zetten, waarover in het energieakkoord ook afspraken zijn gemaakt, zoals de uitrol van wind op zee en de stimulering van bij- en meestook van biomassa in kolencentrales. Het komende jaar zal ik een aantal zaken uitwerken die in 2015 in werking kunnen treden.

Wind op zee

Voor wind op zee zal ik naar aanleiding van het energieakkoord aparte tenders organiseren, te beginnen in 2015. De kostenontwikkeling en het uitrolpad, zoals afgesproken in het energieakkoord zijn daarbij leidend. Ik zal de komende tijd verder uitwerken hoe dat het beste vormgegeven kan worden in een SDE+ regeling. Waar nodig zal ik het Besluit SDE+ aanpassen. Daarnaast werk ik momenteel aan de benodigde wetgeving voor wind op zee. Daarin wordt onder andere het uitgiftestelsel, de vergunningverlening en het net op zee geregeld.

Bij- en meestook van biomassa in kolencentrales

In het energieakkoord is afgesproken dat bij- en meestook in kolencentrales gestimuleerd zal worden nadat duurzaamheidscriteria voor «vaste» biomassa zijn opgesteld, in overleg met de sector en milieubeweging. Ik zal bekijken hoe stimulering van bij- en meestook in de SDE+ het best vormgegeven kan worden. Indien nodig zal ik het Besluit SDE+ aanpassen.

Inzet van biomassa in de industrie

In de industrie is er nog volop ruimte om het energieverbruik te vergroenen, met name wat betreft warmte. Voor industriële installaties is het van belang dat er homogene biomassastromen beschikbaar zijn in voldoende grote volumes en met een transparante markt. Daarom wil ik bezien of ik vanaf 2015 ook WKK-installaties en warmteproductie op basis van houtpellets zal stimuleren. Hiervoor zullen tevens de bovengenoemde duurzaamheidscriteria gelden.

Wind op land

Conform de afspraken in het energieakkoord en de structuurvisie wind op land zal deze technologie een grote bijdrage leveren aan de duurzame energie doelstelling. In 2013 is winddifferentiatie ingevoerd. Dit heeft er toe geleid dat er in 2013 veel aanvragen zijn binnengekomen voor windmolens op land, grotendeels in de vrije categorie. Om effectieve stimulering van wind op land adequaat te borgen zal ik in 2014 een aantal aandachtspunten verder onder de loep nemen. Ik wil daarbij in ieder geval bekijken of ik winddifferentiatie een steviger fundament kan geven, bijvoorbeeld door maximale stimulering afhankelijk te maken van de locatie. Ook zal ik naar de effecten van de windfactor kijken.

Projecten uit het buitenland

Op basis van de Richtlijn voor duurzame energie kunnen lidstaten samenwerken bij het realiseren van de doelstelling voor duurzame energie door gebruik te maken van de zogenaamde flexibele mechanismes. Daarmee wordt een deel van de doelstelling van een lidstaat in een andere lidstaat gerealiseerd.

De flexibele mechanismes bieden mogelijkheden om de doelstelling tegen lagere kosten te halen dan wat nationaal mogelijk is. Andere landen hebben mogelijk meer potentieel aan relatief goedkope duurzame energie beschikbaar.

De Europese Commissie is groot voorstander van het gebruik van flexibele mechanismes. Ook ECN en PBL hebben tijdens onderhandelingen over het energieakkoord geadviseerd om gebruik te maken van de Europese samenwerkingsmechanismes, die de richtlijn biedt.

Ik ben voornemens de systematiek verder uit te werken en het Besluit SDE+ aan te passen, zodat de samenwerkingsmechanismes eventueel gebruikt kunnen worden om het doelbereik te realiseren.

Resultaten SDE+ 2013

Net als in voorgaande jaren is er dit jaar veel belangstelling voor de SDE+. Veel ondernemers zijn gemotiveerd om goede duurzame energieprojecten te ontwikkelen tegen een zo laag mogelijke prijs.

De concurrentie in de SDE+ heeft er toe geleid dat veel ondernemers minder subsidie aanvragen dan maximaal mogelijk. Zij kunnen hun project slimmer vormgeven, waardoor ze lagere ondersteuning nodig hebben dan het gemiddelde bedrag dat door ECN en DNV KEMA wordt berekend. In 2013 valt circa 85% van de aanvragen in de vrije categorie. Hiermee worden de duurzame energiedoelstellingen zo kosteneffectief mogelijk gehaald.

Op dit moment is de vijfde fase (maximaal € 0,13/kWh) opengesteld.

Vanaf 5 november start de zesde fase (maximaal € 0,15/kWh). Tot nu toe zijn er 638 aanvragen binnengekomen voor een breed scala aan duurzame energietechnologieën met een aangevraagd budget van ruim € 3,4 miljard. Er is tot nu toe voor € 2,3 miljard aan projecten beschikt. De overige projecten worden nog beoordeeld door Agentschap NL. Het is op dit moment nog niet duidelijk in welke fase de budgetgrens zal vallen.

De SDE+ 2013 draagt voor circa 1%-punt bij aan de duurzame energieproductie in 2020. Hiermee kunnen ruim 300.000 huishoudens van warmte en elektriciteit worden voorzien. Onder de aangevraagde projecten zijn onder andere 64 windenergie projecten, die gezamenlijk goed zijn voor 393 MW. Daarnaast is er onder andere subsidie aangevraagd voor biomassa, geothermie, getijde-energie, zonne-energie en mestmonovergisting. Met de aangevraagde projecten zal elektriciteit, warmte en groen gas worden geproduceerd.

Voor een overzicht van de aangevraagde en beschikte projecten verwijs ik u naar de website van Agentschap NL3. Daar wordt iedere twee weken een tussenstand geplaatst.

Monitoring

Voor 2012 heeft het CBS het aandeel duurzame energie van het totale energieverbruik op 4,4% vastgesteld. Dit laat geen stijging zien ten opzichte van het voorgaande jaar. Ruim 70% van de hernieuwbare energie komt uit biomassa, een kleine 20% uit windenergie. De bijdrage van de andere bronnen, waterkracht, zonne-energie, bodemenergie en warmte buitenlucht, is beperkt. Door het koude weer bleef het aandeel duurzame energie uit warmte constant op 3%. Het verbruik van hernieuwbare energie voor vervoer steeg van 4,6% in 2011 naar ongeveer 5% in 2012.

In 2013 is gestart met een monitoringsrapportage op basis waarvan wij uw Kamer jaarlijks een vooruitblik willen geven op het geschatte aandeel hernieuwbare energie voor de komende jaren, inclusief knelpunten en risico's. Daaraan wordt de laatste hand gelegd. U ontvangt de rapportage zo spoedig mogelijk.

Tot slot

Met het energieakkoord is een belangrijke stap gezet voor verdere verduurzaming van de energievoorziening. Door de betrokkenheid van uiteenlopende partijen is er een breed draagvlak voor de realisatie van 14% duurzame energie in 2020 en 16% in 2023. Met de SDE+ 2014 zet ik me in om dit doel te realiseren en zet ik de lijn voort van een stabiel en ambitieus duurzaam energiebeleid.

Het is een grote uitdaging om de gestelde doelen te realiseren. Ik blijf het beleid dan ook verder aanscherpen en ga de komende tijd onder andere aan de slag met een wijziging van het Besluit SDE+ voor stimulering van wind op zee en bij- en meestook, wetgeving wind op zee en vele andere aspecten die van belang zijn voor het op een kosteneffectieve wijze halen van de doelstellingen voor duurzame energie.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Pagina 35 van het Energieakkoord

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven