31 239 Stimulering duurzame energieproductie

Nr. 125 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 november 2011

Met deze brief informeer ik u over de resultaten van de SDE+ 2011 en de openstelling van de SDE+ in 2012. Tevens voldoe ik aan mijn toezeggingen van 19 mei jl. u te informeren over het gesprek met de sector over de mogelijkheid tot differentiëren bij wind op land, en het gesprek met het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB, voorheen Dienst Domeinen) over de problematiek van de grondvergoeding.

Het doel van dit kabinet is zo kosteneffectief mogelijk stappen zetten naar de verplichte Europese doelstelling van 14 procent hernieuwbare energieproductie in 2020. Vooralsnog is hernieuwbare energie duurder dan fossiele energie. Het is zaak hernieuwbare energie zo snel mogelijk concurrerend te maken. Daarom verdient duurzame energie in deze overgangsperiode stimulering op een economisch verantwoorde manier. Conform het Regeerakkoord is de SDE per 1 januari omgevormd naar de meer efficiënte en meer robuuste SDE+. Met stabiel beleid geef ik ondernemers het noodzakelijke vertrouwen te investeren in duurzame energie. Dit levert Nederland groene groei en werkgelegenheid op.

De SDE+ staat niet op zichzelf. Voor het bevorderen van meer innovatieve vormen van duurzame energie, die ook op de langere termijn kunnen bijdragen aan een duurzame energievoorziening, zijn de voorstellen uit de Topsector Energie leidend. Daarnaast hebben kabinet, bedrijfsleven, non-profit organisaties, kennisinstellingen en medeoverheden de handen ineengeslagen in de Green Deal1. De Green Deal biedt een breed palet aan initiatieven, waaronder ook een forse inzet op energiebesparing. Daarnaast richten initiatieven zich op de groei van duurzame energie door lokale projecten, aanpassing van wet- en regelgeving of inspanningen om de kosten van bijvoorbeeld wind op zee zo snel mogelijk te verlagen.

Resultaten SDE+ 2011

Op 1 juli 2011 heb ik de SDE+ opengesteld met de eerste fase. De belangstelling was enorm. Al in de eerste twee weken na de openstelling is voor circa € 1,5 miljard aan aanvragen ingediend2. Dit onderstreept de kansen die innovatieve ondernemers zien in de SDE+, en de potentie voor duurzame energie in Nederland.

De aanvragen zijn niet beperkt gebleven tot enkele categorieën. Er is SDE+ aangevraagd voor een breed scala aan projecten. Voor maar liefst 13 verschillende categorieën, waaronder allesvergisters, co-vergisters, wind op land en zon-pv, zijn aanvragen binnengekomen. Groen gas is daarbij goed concurrerend gebleken. Van het beschikbare budget van € 1,5 miljard gaat € 1 miljard naar groengasprojecten.

Figuur 1 laat zien dat ruim 85 procent van het aangevraagde budget tot en met 31 augustus 2011 is ingediend voor een bedrag dat lager is dan het door ECN berekende basisbedrag. Dit is een teken dat de SDE+ ondernemers uitdaagt om met minder subsidie toe te kunnen dan van tevoren ingeschat. Hierdoor heeft elke euro subsidie een hoog rendement in termen van geleverde duurzame energie. Door in te dienen in de vrije categorie van fase 1 hebben deze projecten de kans gegrepen om SDE+ ondersteuning te verwerven.

Figuur 1: verdeling van het aangevraagde budget in de eerste fase (tot en met 31 augustus 2011) naar de oorspronkelijke fase(op basis van het door ECN berekende basisbedrag). Boven de staven is weergegeven welke categorie de grootste bijdrage heeft geleverd. gg = groen gas, e = hernieuwbare elektriciteit

Figuur 1: verdeling van het aangevraagde budget in de eerste fase (tot en met 31 augustus 2011) naar de oorspronkelijke fase(op basis van het door ECN berekende basisbedrag). Boven de staven is weergegeven welke categorie de grootste bijdrage heeft geleverd. gg = groen gas, e = hernieuwbare elektriciteit

Nagenoeg het volledige beschikbare budget van € 1,5 miljard wordt toegekend aan projecten die in de eerste fase hebben ingediend. Dat betekent dat deze projecten productiekosten kennen van maximaal 9 €ct/kWh voor hernieuwbare elektriciteit. Voor groen gas komt dit overeen met maximaal 62 €ct/Nm3. Donderdag 1 september startte de tweede fase. Naar verwachting zal een beperkt aantal projecten die aan het begin van deze fase hebben ingediend voor SDE+ in aanmerking komen. Tussen deze projecten zal geloot worden.

Kosten SDE+ voor burgers en bedrijven

In 2020 leveren de projecten naar verwachting ongeveer 8 PJ duurzame energie per jaar op, oftewel hernieuwbare elektriciteit voor ruim 600 000 huishoudens.

Onder de oude SDE-regeling zou voor dezelfde hoeveelheid duurzaam opgewekte energie ruim € 1 miljard meer budget nodig zijn geweest. Met de SDE+ zorgt het kabinet ervoor dat duurzame energie voor burgers en bedrijven goed betaalbaar blijft. Op drie manieren leidt de concurrentie tussen de verschillende duurzame energieprojecten in de SDE+ tot grotere kosteneffectiviteit dan zijn voorgangers:

  • Door het hanteren van één budgetplafond, in plaats van een apart budgetplafond per technologie, concurreren alle projecten met elkaar. Dit heeft een dempend effect op de SDE+ bedragen. De budgetschotten hielden voorheen de innovatie en vindingrijkheid van ondernemers tegen.

  • Sommige initiatiefnemers, bijvoorbeeld van zonneprojecten, blijken zelf een deel van de onrendabele top te kunnen en willen dragen om zo hun kans op SDE+ te vergroten. Sinds de openstelling per 1 juli zijn ruim 600 zonneprojecten ingediend en toegekend. Deze projecten zijn ingediend tegen een basisbedrag van 9 €ct/kWh, terwijl ECN voor dergelijke projecten een basisbedrag van 28 €ct/kWh3 had berekend. Dit verschil is aanzienlijk. Blijkbaar zijn bedrijven toch bereid om een deel van de kosten voor eigen rekening te nemen, bijvoorbeeld uit het oogpunt van maatschappelijk verantwoord ondernemen.

  • De SDE+ speelt in op de verscheidenheid van specifieke kosten bij individuele projecten. ECN berekent de basisbedragen zodanig dat 80 procent van alle projecten uit een bepaalde categorie een positieve business case oplevert. Het valt te verwachten dat individuele projecten goedkoper kunnen produceren, bijvoorbeeld omdat ze op een gunstige windlocatie staan of omdat de betreffende ondernemer innovatiever of efficiënter kan produceren dan collega’s.

Bijdrage aan verplichte Europese doelstelling voor duurzame energie

Op verzoek van uw Kamer heeft het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) de plannen van dit kabinet doorgerekend4. Het kabinet heeft u 19 september jl. de Monitor Duurzaam Nederland en haar reactie daarop aangeboden5. Het PBL voorziet dat met de nieuwe SDE+ het aandeel hernieuwbare energie kan toenemen van 4 procent in 2009 tot 12 procent in 2020. Volgens ECN levert de nieuwe vormgeving van de regeling, waarbij verschillende technieken voor productie van duurzame energie met elkaar concurreren, 2 procentpunt meer duurzame energie op dan de oude SDE, waarbij er eigen subsidiebudgetten waren voor bepaalde energietechnieken. De SDE+ systematiek lijkt ook nauwer aan te sluiten bij de wijze waarop ondernemers doorgaans beslissingen nemen. Waar de oude SDE-systematiek werd gedomineerd door loting, prikkelt de SDE+ de ondernemer tot een financiële afweging. Hoe eerder de ondernemer SDE+ aanvraagt, hoe groter de kans op succes.

Openstelling SDE+ 2012

Conform het Regeerakkoord heb ik een wijziging van de AMvB in voorbereiding met maatregelen om de SDE+ nog kosteneffectiever te maken. Op vrijdag 21 oktober jl. heb ik het advies van de Raad van State ontvangen. Momenteel wordt een aantal maatregelen uit de gewijzigde AMvB voorgelegd aan de Europese Commissie voor een staatssteuntoets. Het voorleggen van de desbetreffende aanscherpingen van de SDE+ systematiek is conform reguliere procedures. Omdat het dus in casu uit oogpunt van staatssteun slechts geringe wijzigingen betreft, streef ik ernaar de SDE+ regeling op dinsdag 31 januari 2012 open te stellen. Tijdens het wetgevingsoverleg Energie op 21 november a.s. zal ik u nader informeren over de gesprekken die ik hierover voer met de Europese Commissie.

Met de aanstaande publicatie van de gewijzigde AMvB is de aanpassing van de SDE naar een kosteneffectievere SDE+ goeddeels afgerond. Dit biedt investeerders zekerheid. Zoals in uw Kamer terecht is aangegeven, wordt investeerdersvertrouwen bepaald «door de kans dat de regeling er volgend jaar hetzelfde uitziet»6. Daarom zullen de fundamenten van de SDE+ in 2012 ongewijzigd blijven ten opzichte van 2011:

  • Één integraal budgetplafond;

  • Een maximum basisbedrag van 15 €ct/kWh voor duurzame elektriciteit, 103,5 €ct/Nm3 voor groen gas en 41,7 €/GJ voor duurzame warmte;

  • Gefaseerde openstelling;

  • De vrije categorie.

Ik stel in 2012 een budget beschikbaar van € 1,7 miljard om projecten te ondersteunen. Dit zijn de maximale kasuitgaven die de verplichtingen over de looptijd van projecten met zich mee kunnen brengen. De begroting van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie houdt hier rekening mee. De hiermee samenhangende verhoging van de verplichtingenraming voor 2012 zal verwerkt worden in de suppletoire begroting naar aanleiding van de Voorjaarsnota 2012. Met het in 2012 open te stellen budget zal ik onverminderd voldoen aan de financiële randvoorwaarden die zijn gesteld in het Regeerakkoord. Zo zullen de kasuitgaven voor MEP, SDE en SDE+ gezamenlijk in 2015 en verdere jaren maximaal € 1,4 miljard per jaar bedragen. Ik verwacht dat dankzij de openstelling in 2012 ongeveer 9 PJ extra duurzame energie wordt geproduceerd in het jaar 2020. Dat komt overeen met het elektriciteitsverbruik van ongeveer 700 000 Nederlandse huishoudens.

In de SDE+ openstelling 2012 heb ik de (toegezegde) wijzigingen uit de genoemde aanpassing van de AMvB verwerkt. Daarnaast neem ik ook de ervaringen uit de openstelling 2011 mee. Met verdere aanscherpingen van de SDE+ wil ik het bereiken van de 14 procent doelstelling voor duurzame energie in 2020 nog dichterbij brengen. De SDE+ zal in 2012 de volgende verbeteringen kennen.

Vijf fases

In 2012 stel ik de SDE+ weer open in fases, waarbij goedkopere projecten eerder de gelegenheid krijgen om in te dienen dan duurdere projecten. Met de nieuwe warmtecategorieën en de grote belangstelling voor de eerste fase in 2011 is er ruimte om te beginnen met een lager bedrag. Daarom stel ik de SDE+ in 2012 open in vijf fases, beginnend met de eerste fase voor projecten van maximaal 7 €ct/kWh voor duurzame elektriciteit, 48,3 €ct/Nm3 voor groen gas en 19,4 €/GJ voor duurzame warmte. De overige fases blijven gelijk aan de fases die vorig jaar zijn opengesteld. In tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de verschillende fases en de technologieën die binnen deze fases kunnen aanvragen.

Warmte

Omdat duurzame warmte veel potentieel heeft op een kosteneffectieve manier de energievoorziening te verduurzamen, stel ik de SDE+ open voor duurzame warmteprojecten. Warmte kan een grote bijdrage leveren aan de duurzameenergiedoelstelling. Het uitgangspunt is dat alleen warmte die nuttig wordt aangewend in aanmerking komt voor ondersteuning. Ik neem zes categorieën voor nieuwe warmteprojecten op. Volgens de berekeningen van ECN zijn deze categorieën bijna allemaal kosteneffectiever dan 7 €ct/kWh (19,4 €/GJ). Voor categorieën met een duurzame warmtekrachtkoppelingsinstallatie (WKK-installatie) ondersteun ik voortaan zowel de geproduceerde elektriciteit als de nuttig aangewende warmte. De warmtestaffel die in voorgaande jaren werd toegepast, en waarbij een bonus werd gegeven op het basisbedrag van elektriciteit als een gedeelte van de warmte nuttig werd aangemeld, is daarmee niet meer nodig. Dit is een belangrijke vereenvoudiging van de regeling.

Eigen gebruik

Om zo veel mogelijk van het potentieel aan duurzame energie te benutten en de rentabiliteit van projecten verder te vergroten, wordt met ingang van 2012 ook de geproduceerde elektriciteit die niet op het net wordt ingevoed, maar direct in het eigen bedrijf wordt gebruikt, subsidiabel. Dit geldt uiteraard ook voor eigen verbruik van hernieuwbare warmte.

Verlengde levensduur voor biomassaprojecten

Met het oog op kosteneffectieve productie van duurzame energie neem ik in de SDE+ 2012 ook categorieën op voor biomassaprojecten die aan het einde van de looptijd van hun MEP-subsidie zijn gekomen en nog door kunnen draaien. De variabele kosten (de biomassa) zijn dermate hoog dat de installaties nog niet concurrerend zijn. Het is goedkoper deze projecten onder de SDE+ door te laten draaien dan een nieuwe installatie neer te zetten. De looptijd voor deze categorieën wordt 12 jaar. Dit biedt producenten langdurige zekerheid. Ik geef deze producenten de kans met hun bestaande WKK-installatie hernieuwbare elektriciteit en warmte te produceren of om zich aan te sluiten bij een groengashub. Daarmee voorkom ik dat installaties worden afgebroken die kunnen bijdragen aan het produceren van goedkope duurzame energie. Dat zou immers neerkomen op kapitaalvernietiging.

Banking

Om de financierbaarheid van projecten te verbeteren en risico’s te verminderen maak ik het, met uitzondering van windenergie, met ingang van 2012 mogelijk om gemiste subsidiabele productie in latere jaren in te halen, het zogenaamde banking. Deze maatregel neem ik omdat er allerlei factoren kunnen zijn waardoor producenten in bepaalde jaren hun subsidiabele productie niet vol kunnen maken, bijvoorbeeld door opstartproblemen. Vaak kunnen de gemiste uren in latere jaren ingehaald worden. Aan het einde van de subsidieperiode krijgen producenten nog één jaar om gemiste subsidiabele productie in te halen. Door dit mogelijk te maken, worden de financiële risico’s verminderd en verbetert de financierbaarheid van projecten. Ik maak het tevens mogelijk voor bestaande projecten om productie die met ingang van 2012 wordt gemist te banken. Voor wind op land, wind in meer en wind op zee blijft in 2012 de zogenaamde windfactor gehandhaafd, waarmee het risico voor de exploitant om ondersteuning mis te lopen reeds wordt afgedekt. Indien aanvullend daarop ook banking zou worden toegestaan, zou er sprake kunnen zijn van overstimulering.

Nieuwe categorieën

Met het doel om zo veel mogelijk duurzame energietechnologieën een kans te geven neem ik, naast de nieuwe warmteopties, dit jaar nog een aantal nieuwe categorieën op, waaronder geothermie WKK en vergassing. Dit zijn technologieën die nog niet eerder zijn gerealiseerd in Nederland, maar die ik toch ook de kans wil geven in de SDE+. Dit onderstreept het innovatieve karakter van de SDE+.

Groengashubs

Om duurzame energieprojecten zoveel mogelijk flexibiliteit te geven, stel ik in 2012 de SDE+ ook open voor de gezamenlijke productie van elektriciteit en/of warmte door groengashubs. Naar aanleiding van de motie Samsom c.s.7 heb ik in 2011 de SDE+ al opengesteld voor de productie van groen gas via hubs. Met ingang van 2012 kunnen producenten van ruw biogas zich ook aansluiten op een WKK- of warmtehub. Het gaat hier om hubs waarin het ruwe biogas wordt verzameld om in een gezamenlijke WKK-installatie of ketel te worden omgezet in elektriciteit en/of warmte. Uit de berekeningen van ECN blijkt echter dat niet in alle gevallen een hubsituatie goedkoper is dan een solo-installatie. Bij groen gas uit allesvergisting worden de schaalvoordelen gecompenseerd door extra kosten die gemaakt moeten worden om de grotere hoeveelheid gas op een hogerdruknet in te voeden. In de SDE+ 2012 heb ik, conform het advies van ECN, alleen een aparte hubcategorie opgenomen indien daar kostenvoordelen aan zitten. Voor de categorieën waarbij dat niet het geval is (allesvergisting groen gas en warmte, en mestcovergisting warmte) maak ik het wel mogelijk om een hub te vormen, maar hanteer ik geen apart basisbedrag.

Zon-pv

Om overstimulering te voorkomen, stel ik de categorie zon-pv ≥ 15 kWp alleen open voor installaties die worden aangesloten op een grootverbruikersaansluiting (systemen die zijn aangesloten op een aansluiting op het elektriciteitsnet van meer dan 3 * 80A). Op die manier maak ik een heldere scheiding tussen installaties die kunnen salderen en installaties die gebruik kunnen maken van SDE+. Het afgelopen jaar is namelijk gebleken dat de mogelijkheid van salderen al voor veel zonne-energie-installaties rendabel kan worden toegepast op basis van de bestaande salderingsregels. Voor installaties die zijn aangesloten op een grootverbruikersaansluiting kan niet worden gesaldeerd. Die projecten komen in aanmerking voor SDE+.

AWZI/RWZI

Naar aanleiding van overleg met de sector verandert de categorie voor vergisting van afval- en rioolwaterslib (AWZI/RWZI) van karakter. Er wordt een extra technologische component, thermische drukhydrolyse, meegenomen in het basisbedrag. Hierdoor wordt de opbrengst verhoogd. Deze technologie is alleen geschikt voor het produceren van elektriciteit. Daarom beperk ik me voor AWZI/RWZI tot een elektriciteitscategorie. Omdat er al jaren geen afval meer gestort mag worden in Nederland komen er geen nieuwe projecten voor stortgaswinning bij. Voor stortgasprojecten, die voorheen ook in aanmerking kwamen voor subsidie in deze categorie, stel ik de SDE+ daarom niet meer open.

AVI’s

Omdat elektriciteitsproductie met AVI’s inmiddels rendabel is, komt in de SDE+ geen categorie voor AVI’s terug. Volgens de berekeningen van ECN en KEMA levert elektriciteit en warmteuitkoppeling bij nieuwe AVI’s namelijk veel meer op dan dat de productie kost. Wel komt er een categorie voor warmteuitkoppeling bij bestaande AVI’s. De kosten van warmteuitkoppeling zijn momenteel ongeveer gelijk aan de opbrengsten. De SDE+ vormt voor deze categorie daarom een vangnet, dat de risico’s van prijsdalingen afdekt.

Uitvoeringsovereenkomst

Om het risico van onnodige budgetreserveringen te verkleinen, wordt voor projecten met een budgetbeslag van meer dan € 400 miljoen voortaan een uitvoeringsovereenkomst gesloten. Dit was al gebruikelijk voor wind op zee. Producenten committeren zich zo aan de realisatie van het project binnen de gestelde termijn, op straffe van een boete van 2 procent van het budgetbeslag. Daarmee wil ik voorkomen dat onnodig budget wordt vastgehouden en verklein ik het risico op veel vrijval, dat gepaard kan gaan met grote projecten.

Terugkoppeling overleg met de sector over winddifferentiatie

In het overleg met uw Kamer van 19 mei jl. heb ik toegezegd u te informeren over het gesprek met de sector over de mogelijkheid tot differentiëren bij wind op land. Dit gesprek heb ik gevoerd naar aanleiding van mijn onderzoek naar de mogelijkheden te differentiëren tussen windrijke en minder windrijke gebieden, naar Duits voorbeeld8. De achtergrond van het onderzoek is dat het op basis van de huidige zogenaamde vollasturensystematiek voor bepaalde windarme locaties onvoldoende is om rendabel windenergie te exploiteren. Met winddifferentiatie wordt een stimulans gegeven om de productie te maximaliseren, in plaats van het vermogen, zoals nu het geval is.

In het overleg met de sector via de Nederlandse Wind Energie Associatie (NWEA) heb ik aangegeven de systematiek voor wind op land voor 2012 niet te wijzigen. Winddifferentiatie is qua regelgeving en uitvoering complexer dan de huidige systematiek. Er is daarom meer tijd nodig om de mogelijkheden en risico’s (o.a. fraudegevoeligheid, uitvoerbaarheid en administratieve lasten) van winddifferentiatie tegen elkaar af te wegen en op basis daarvan een besluit te nemen. Daarnaast heb ik laten meewegen dat de uitwerking van de rijksstructuurvisie voor wind op land (voorzien voor 2012) bepalend zal zijn voor waar grootschalige windparken zullen ontstaan. Voor de openstelling van de SDE+ in 2013 informeer ik u nader over de invulling. Ingeval ik besluit tot toepassing van winddifferentiatie, dan zal ik daarbij niet langer onderscheid maken tussen grotere en kleinere turbines, zoals momenteel plaatsvindt met een onderscheid tussen turbines kleiner en gelijk aan of groter dan 6 MW. Hiermee beoog ik een kosteneffectieve productie van duurzame energie.

Terugkoppeling overleg met RVOB

In het overleg van 19 mei jl. heb ik ook toegezegd uw Kamer te informeren over het gesprek met het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) over de grondvergoeding voor wind op land. Doorvoering van een grondvergoeding per megawattuur blijkt mogelijk en zal worden toegepast door het RVOB. Volgens het RVOB is de bestaande vergoeding afgestemd op de vergoeding van de grondcomponent in het basisbedrag van de SDE+. Er is niet langer sprake van een extra vergoeding voor het aantal geproduceerde kilowatturen bovenop het basisbedrag.

Financiering

De SDE+ wordt gefinancierd via een opslag op de energierekening. Vanaf 2013 gaat de opslag op de energierekening voor de stimulering van hernieuwbare energie van start. Dat komt overeen met het tijdstip dat de eerste betalingen voor projecten uit de SDE+ 2011 worden verwacht. De wetswijziging die de opslag mogelijk gaat maken wordt nog dit jaar bij uw Kamer ingediend. Door de heffing wordt het duidelijker wat burgers en bedrijven betalen voor hernieuwbare energie. Met het oog op de kostenontwikkeling hecht ik eraan dat er in de SDE+ zo veel mogelijk duurzame energie per euro wordt gerealiseerd.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M. J. M. Verhagen

Tabel 1: Overzicht van de openstelling SDE+ in fases, op basis van advies ECN en KEMA t.b.v. de basisbedragen 2012 (ECN-E–11–054)

Fase

I

II

III

IV

V

elektriciteit

7 €ct/kWh

9 €ct/kWh

11 €ct/kWh

13 €ct/kWh

15 €ct/kWh

groen gas

48,3 €ct/Nm3

62,1 €ct/Nm3

75,9 €ct/Nm3

89,7 €ct/Nm3

103,5 €ct/Nm3

warmte en WKK

19,4 €/GJ

25,0 €/GJ

30,6 €/GJ

36,1 €/GJ

41,7 €/GJ

Datum

di 31 jan

di 3 apr

di 5 jun

di 4 sept

di 6 nov

 

Verlengde levensduur allesvergisting (groen gas)

(48,2 ct/Nm3)

 

Uitbreiding van bestaande biomassa thermische conversie en vergisting (warmte)

(6,3 €/GJ)

 

Uitbreiding van bestaande AVI (warmte)

(6,3 €/GJ)

 

Ketel vaste biomassa ≥ 0,5 MW (warmte)

(10,9 €/GJ)

 

Geothermie (warmte)

(10,9 €/GJ)

 

Allesvergisting solo en hub (warmte)

(14,8 €/GJ)

 

Mestcovergisting solo en hub (warmte)

(17,7 €/GJ)

 

Verlengde levensduur biomassa verbranding (WKK)

(18,7 €/GJ)

 

Geothermie (WKK)

(18,9 €/GJ)

 

Allesvergisting hub (WKK)

(19,2 €/GJ)

 

Vrije categorie

(7 ct/kWh)

(48,3 ct/Nm3)

(19,4 €/GJ)

Waterkracht met verval ≥ 5m (elektriciteit)

(7,1 ct/kWh)

   

Verlengde levensduur mestcovergisting (groen gas)

(55,1 ct/Nm3)

   

Allesvergisting solo en hub (groen gas)

(59,2 ct/Nm3)

   

Ketel vloeibare biomassa ≥ 0,5 MW (warmte)

(20,8 €/GJ)

   

Thermische conversie biomassa >10 MW en <100 MW (WKK)

(22,2 €/GJ)

   

Mestcovergisting hub (WKK)

(22,5 €/GJ)

   

Verlengde levensduur allesvergisting (WKK)

(22,5 €/GJ)

   

Vrije categorie

(9 ct/kWh)

(62,1 ct/Nm3)

(25,0 €/GJ)

RWZI/AWZI (elektriciteit)

(9,6 ct/kWh)

     

Wind op land (elektriciteit)

(9,6 ct/kWh)

     

Mestcovergisting hub (groen gas)

(70,8 ct/Nm3)

     

Mestcovergisting solo (groen gas)

(72,9 ct/Nm3)

     

Verlengde levensduur mestcovergisting (WKK)

(25,9 €/GJ)

     

Allesvergisting solo (WKK)

(27,3 €/GJ)

     

Vrije categorie

(11 ct/kWh)

(75,9 ct/Nm3)

(30,6 €/GJ)

Waterkracht met verval ≥ 50 cm en <5m (elektriciteit)

(11,8 ct/kWh)

       

Wind in meer (elektriciteit)

(12,3 ct/kWh)

       

Mestcovergisting solo (WKK)

(30,8 €/GJ)

       

Zonthermie ≥100 m2 (warmte)

(36,1 €/GJ)

       

Vrije categorie

(13 ct/kWh)

(89,7 ct/Nm3)

(36,1 €/GJ)

Biomassavergassing (groen gas)

(97,5 ct/Nm3)

         

Biomassa thermische conversie ≤10 MW (WKK)

(38,2 €/GJ)

         

Vrije categorie

(15 ct/kWh)

(103,5 ct/Nm3)

(41,7 €/GJ)

 

Technologieën die alleen in aanmerking komen in de vrije categorie: wind op zee, energie uit vrije stroming, osmose en zon-pv.


X Noot
1

33 043, nr. 1.

X Noot
2

Elke twee weken wordt op de website van Agentschap NL de stand gegeven van ontvangen aanvragen en afgegeven beschikkingen, zie: http://www.agentschapnl.nl/actueel/nieuws

X Noot
3

Update basisbedragen 2011 (ECN), 28 maart 2011.

X Noot
4

Motie Halsema c.s., 32 417, nr. 39.

X Noot
5

www.cbs.nl.

X Noot
6

AO d.d. 19 mei 2011, 31 239, nr. 120.

X Noot
8

Tweede Kamer, Vergaderjaar 2010–2011, 31 239, nr. 103, 114 en 117.

Naar boven