31 239
Stimulering duurzame energieproductie

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 februari 2008

Op 22 februari jongstleden heb ik uw Kamer de antwoorden op de schriftelijke vragen over de SDE toegezonden (kamerstuk 31 239-9). In antwoord op vraag 31 heb ik aangegeven dat de doelstelling voor duurzame elektriciteit voor het jaar 2010 naar verwachting zal worden gehaald. De griffier van de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken heeft mij namens de Commissie verzocht om een nadere duiding van de achterliggende cijfers, die ik heb gebruikt bij mijn berekening.

samenvatting

Ramingen zijn per definitie onzeker. Dit geldt zowel voor de EnerQ ramingen, als het op interne schattingen gebaseerde deel van de ramingen.

Belangrijk is dat in de ramingen de verwachte daling van grootschalige biomassa bij- en meestook meer dan gecompenseerd wordt door stijgingen in andere categorieën. Hierdoor stijgt het aandeel duurzame elektriciteit volgens de raming tot boven de tien procent.

De onzekerheid over de geraamde hoeveelheid in 2010 neemt in die zin af, dat de grootste onzekere factor, grootschalige biomassa bij- en meestook, voor de 2010 productie zowel absoluut als relatief in belang afneemt.

toelichting

Voor meer inzicht in de raming van de hoeveelheid duurzame elektriciteit in 2010 dient onderstaande tabel. Daaruit blijkt dat voor een raming van de productie van duurzame elektriciteit niet volstaan kan worden met de cijfers van de uitvoerder van de MEP, EnerQ, omdat de productie in 2010 voor «slechts» ongeveer 70% uit MEP gesubsidieerde productie bestaat. Dit betekent dat de raming voor 2010 voor wat de overige 30% betreft niet gebaseerd kon worden op externe publieke bronnen.

duurzame elektriciteit in 2010

 raming 2010in GWhgroeifactor t.o.v. 2006% MEP
biomassa groot1 784– 45%100%
biomassa overig3 3731 217%86%
biomassa AVI2 46285%11%
wind5 479100%76%
overig83166%62%
totaal13 93073%68%

In de tweede kolom van de tabel «raming 2010 in GWh» is weergegeven wat de totale raming voor 2010 is aan duurzame elektriciteit. Welk deel van de raming voor 2010 op EnerQ cijfers gebaseerd is, blijkt uit een combinatie van de data in de kolom «raming 2010 in GWh» en de data uit de kolom «% MEP». De vermenigvuldiging van beide kolommen correspondeert met de EnerQ ramingen.

De duurzame elektriciteitsproductie in 2010 die niet uit de MEP gesubsidieerd wordt, betreft duurzame elektriciteit die gerealiseerd wordt via de SDE, duurzame elektriciteit die gerealiseerd wordt via het effect van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties en het betreft een hoeveelheid autonome duurzame elektriciteit die niet door subsidies wordt gesubsidieerd.

Voor de laatste categorie gaat het met name om windenergie waarvan de MEP subsidie inmiddels verlopen is en om productie uit afvalverbrandingsinstallaties.

De productie uit afvalverbrandingsinstallaties is geraamd op basis van de productie in 2006 en de verwachte toename tot en met 2010 waarbij gebruik is gemaakt van gegevens van KEMA consulting.

Uit de tabel blijkt dat de groeiverwachtingen per categorie sterk uiteenlopen.

• Voor overige biomassaopties (biomassa-installaties met een opgesteld vermogen kleiner dan 50 MW) raamt EnerQ een zeer forse groei. De stook van «overige biomassa opties», in 2006 nog relatief een kleine post, zou met meer dan een factor 10 toenemen.

• Windenergie (land en zee) zal naar verwachting ten opzichte van 2006 fors groeien, ongeveer een verdubbeling. Dit is grotendeels windenergie die via de MEP gesubsidieerd wordt, maar hierin zit ook het effect van de SDE en een hoeveelheid windenergie die inmiddels geen MEP subsidie meer ontvangt maar nog wel doorproduceert. Een belangrijke rol in de voorziene groei levert het windpark Eemshaven dat in 2008 wordt opgeleverd.

• Kema consulting verwacht de komende jaren een forse groei van het gezamenlijke vermogen van afvalverbrandingsinstallaties in Nederland. Het gaat om een geraamde groei met 1 130 GWh aan duurzame elektriciteit ten opzichte van de productie in 2006.

• De bijdrage van overige duurzame elektriciteitsopties zoals zon pv tenslotte blijft relatief klein, maar zal naar verwachting ook met enkele tientallen procenten groeien ten opzichte van het niveau in 2006.

• Tenslotte de grootschalige biomassa bij- en meestook. EnerQ raamt voor de ontwikkeling van grootschalige biomassa bij- en meestook tussen 2006 en 2010 een daling van bijna 50%. Daarmee is de EnerQ raming voor de productie in 2010 ongeveer gelijk aan de productie die het CBS over 2007 rapporteert.

De geraamde duurzame elektriciteitsproductie in 2010, zoals opgenomen in bovenstaande tabel, is vervolgens geconfronteerd met een raming van het totale elektriciteitsverbruik in 2010. Dit verbruik is geraamd door ervan uit te gaan dat de jaarlijkse groei in de periode 2000–2006 constant blijft en wel op 1,7% per jaar. Het totale verbruik komt daarmee op 128 824 GWh in 2010.

Uitgaande van een totaal elektriciteitsverbruik in 2010 van 128 824 GWh en een duurzame elektriciteitproductie van 13 930 GWh komt het te verwachten aandeel duurzame elektriciteit in 2010 ruim boven de tien procent. Dit is dus meer dan voldoende om te voldoen aan de negen procent verplichting die de Europese Richtlijn Duurzame Elektriciteit stelt.

Ramingen zijn per definitie onzeker. De grootste onzekerheid betreft de productie uit grootschalige biomassa bij- en meestook. Omdat deze productie sterk afhankelijk is van de actuele verhouding tussen elektriciteitsprijzen en biomassaprijzen is met name deze productie een onzekere factor. De betekenis van deze onzekerheid neemt voor de totale productie van duurzame elektriciteit echter af. Zoals uit de tabel blijkt, daalt de te verwachten relatieve bijdrage van grootschalige biomassa bij- en meestook in de komende jaren. In 2010 is deze bijdrage naar verwachting 13% terwijl deze in 2006 nog 40% was. Indien de bijdrage van grootschalige biomassa bij- en meestook nog verder zou dalen dan EnerQ reeds heeft geraamd, bijvoorbeeld naar de helft van de door EnerQ verwachte hoeveelheid, dan zou het aandeel duurzame elektriciteit nog steeds op (iets) meer dan 10% uitkomen.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven