31 238
Samenvoeging van de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties (Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme)

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 2 april 2008

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

a

In onderdeel a, onder 8°, wordt «verzekeringen» vervangen door: levensverzekeringen.

b

In onderdeel a, onder 11°, wordt de zinsnede «registeraccountant, accountant-administratieconsulent» vervangen door: externe registeraccountant, externe accountant-administratieconsulent.

c

De onderdelen c tot en met p worden geletterd e tot en met r.

d

Na onderdeel b worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

c. identificeren: opgave van de identiteit laten doen;

d. verifiëren van de identiteit: vaststellen dat de opgegeven identiteit overeenkomt met de werkelijke identiteit;

e

In onderdeel f, onder 1°, (nieuw) wordt de zinsnede «25 procent of meer van het kapitaalbelang of 25 procent of meer van de stemrechten» vervangen door: meer dan 25 procent van het kapitaalbelang of meer dan 25 procent van de stemrechten.

f

In onderdeel f, onder 2°, (nieuw) wordt de zinsnede «25% of meer» vervangen door: 25 procent of meer.

B

In artikel 2, eerste lid, wordt «artikel 39» vervangen door: artikel 33.

C

Artikel 3, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

a

Onderdeel a komt te luiden:

a. de cliënt te identificeren en zijn identiteit te verifiëren;

b

Onderdeel b komt te luiden:

b. indien van toepassing, de uiteindelijk belanghebbende te identificeren en op risico gebaseerde en adequate maatregelen te nemen om zijn identiteit te verifiëren, en indien het een rechtspersoon, een stichting of een trust als bedoeld in het Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts (Trb. 1985, 141) betreft, op risico gebaseerde en adequate maatregelen te nemen om inzicht te verwerven in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt;

D

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

1. Een instelling voldoet aan artikel 3, tweede lid, onderdelen a en b, voordat de zakelijke relatie wordt aangegaan of een incidentele transactie als bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel b, wordt uitgevoerd.

2. In afwijking van het eerste lid is het een instelling toegestaan de identiteit van de cliënt en, indien van toepassing, de identiteit van de uiteindelijk belanghebbende te verifiëren tijdens het aangaan van de zakelijke relatie, indien dit noodzakelijk is om de dienstverlening niet te verstoren en indien er weinig risico op witwassen of financieren van terrorisme bestaat. In dat geval verifieert de instelling de identiteit zo spoedig mogelijk na het eerste contact met de cliënt.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid is het een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 5°, toegestaan de begunstigde van een polis te identificeren en de identiteit te verifiëren nadat de zakelijke relatie is aangegaan. In dat geval vindt het identificeren en het verifiëren van de identiteit plaats op of voor het tijdstip van uitbetaling, dan wel op of voor het tijdstip waarop de begunstigde zijn rechten krachtens de polis wil uitoefenen.

4. In afwijking van het eerste en tweede lid is het een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, toegestaan een rekening te openen voordat de verificatie van de identiteit van de cliënt heeft plaatsgevonden, indien zij waarborgt dat deze rekening niet kan worden gebruikt voordat de verificatie heeft plaatsgevonden.

5. In afwijking van het eerste en tweede lid kan een notaris of kandidaat-notaris als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 12°, de identiteit van de cliënt en, indien van toepassing, van de uiteindelijk belanghebbende verifiëren op het moment dat identificatie op grond van artikel 39 van de Wet op het notarisambt is vereist.

E

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a

Het tweede lid komt te luiden:

2. Onverminderd het eerste lid neemt een instelling, indien een cliënt niet fysiek aanwezig is voor identificatie, maatregelen om het hogere risico te compenseren. De instelling kan aan de vorige volzin voldoen indien zij:

a. de identiteit van de cliënt verifieert aan de hand van aanvullende documenten, gegevens of informatie;

b. de overgelegde documenten beoordeelt op echtheid; of

c. waarborgt dat de eerste betaling die met de zakelijke relatie of transactie verband houdt, wordt gedaan ten gunste of ten laste van een rekening van de cliënt bij een bank met zetel in een lidstaat of in een door Onze Minister van Financiën aangewezen staat die beschikt over een vergunning om in die lidstaat onderscheidenlijk die staat haar bedrijf te mogen uitoefenen.

b

Het derde lid, onderdeel e, komt te luiden:

e. de betrokken bank de cliënt heeft geïdentificeerd en zijn identiteit heeft geverifieerd en daarnaast doorlopend toezicht houdt op de cliënten die rechtstreeks toegang hebben tot transitrekeningen en dat deze in staat is om haar op verzoek de relevante cliëntgegevens te verstrekken.

c

In het vierde lid, eerste volzin, wordt de zinsnede «een politiek prominent persoon is» vervangen door: een politiek prominent persoon is die niet in Nederland woont.

F

Artikel 9, eerste lid, aanhef, komt te luiden:

1. Artikel 5, eerste lid, is niet van toepassing ten aanzien van cliënten die zijn geïdentificeerd en waarvan de identiteit reeds is geverifieerd, ingevolge artikel 3 of op daarmee overeenkomende wijze, door:

G

In het opschrift van § 2.5 wordt «identificatie» vervangen door: verificatie van de identiteit.

H

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a

In het eerste lid, eerste volzin en het derde lid, wordt «vastgesteld» telkens vervangen door: geverifieerd.

b

In het tweede lid, eerste volzin, komt de zinsnede «vastgesteld en» te vervallen.

c

In het vierde lid komt de zinsnede «vaststellen en» te vervallen.

I

In artikel 17, tweede lid, wordt de zinsnede «is verplicht deze aan het meldpunt schriftelijk, alsmede in spoedeisende gevallen mondeling, te verstrekken» vervangen door: verstrekt deze schriftelijk, alsmede in spoedeisende gevallen mondeling, aan het meldpunt.

J

In artikel 23, vierde lid, onderdeel a, vervalt de zinsnede «in een andere staat» en wordt de zinsnede «dezelfde groep als bedoeld in artikel 2:321» vervangen door: hetzelfde financieel conglomeraat als bedoeld in artikel 3:290.

K

In artikel 24, tweede lid, wordt na «artikel 1» ingevoegd:, eerste lid, onderdeel a.

L

Artikel 26, eerste lid, komt te luiden:

1. Onze Minister van Financiën kan een last onder dwangsom opleggen ter zake van overtreding van de artikelen 2, 3, eerste tot en met derde en zevende lid, 4, eerste lid, tweede lid, tweede volzin, derde lid, tweede volzin en vierde lid, 5, eerste en derde lid, 6, tweede lid, 7, tweede lid, 8, 10, tweede lid, 11, 16, 17, tweede lid, 23 eerste en tweede lid, 33, 34 en 35 van deze wet, artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het bepaalde in Verordening (EG) nr. 2006/1781 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler (PbEU L 345).

M

Artikel 27, eerste lid, komt te luiden:

1. Onze Minister van Financiën kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van de artikelen 2, 3, eerste tot en met derde en zevende lid, 4, eerste lid, tweede lid, tweede volzin, derde lid, tweede volzin, en vierde lid, 5, eerste en derde lid, 6, tweede lid, 7, tweede lid, 8, 10, tweede lid, 11, 16, eerste en tweede lid, 17, tweede lid, 23, eerste en tweede lid, 33, 34, en 35 van deze wet, artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het bepaalde in Verordening (EG) nr. 2006/1781 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler (PbEU L 345).

N

Na artikel 28 worden zeven artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 28a

Degene jegens wie Onze Minister van Financiën een handeling heeft verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat deze hem wegens een overtreding een bestuurlijke boete zal opleggen, is niet verplicht ter zake daarvan enige inlichting te verstrekken. Hij wordt hiervan door Onze Minister van Financiën in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie met betrekking tot de desbetreffende overtreding wordt gevraagd.

Artikel 28b

1. Indien Onze Minister van Financiën voornemens is een bestuurlijke boete op te leggen, geeft hij de betrokkene daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

2. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht, stelt Onze Minister van Financiën de betrokkene in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de bestuurlijke boete wordt opgelegd.

Artikel 28c

1. Onze Minister van Financiën legt de bestuurlijke boete op bij beschikking.

2. De beschikking vermeldt in ieder geval:

a. het feit ter zake waarvan de bestuurlijke boete wordt opgelegd, alsmede het overtreden voorschrift;

b. het bedrag van de bestuurlijke boete en de gegevens op basis waarvan dit bedrag is bepaald; en

c. de termijn, bedoeld in artikel 28d, eerste lid, waarbinnen de bestuurlijke boete moet worden betaald.

Artikel 28d

1. De bestuurlijke boete wordt betaald binnen zes weken na de inwerkingtreding van de beschikking waarbij zij is opgelegd.

2. De bestuurlijke boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop sedert de bekendmaking van de beschikking zes weken zijn verstreken.

3. Indien de bestuurlijke boete niet tijdig is betaald, stuurt Onze Minister van Financiën schriftelijk een aanmaning om binnen twee weken de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning, alsnog te betalen. De aanmaning bevat de aanzegging dat de bestuurlijke boete, voor zover deze niet binnen de gestelde termijn wordt betaald, overeenkomstig het vierde lid zal worden ingevorderd.

4. Bij gebreke van tijdige betaling kan Onze Minister van Financiën de bestuurlijke boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning en van de invordering, bij dwangbevel invorderen.

5. Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

6. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de Staat.

7. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de voorzieningenrechter van de rechtbank in kort geding desgevraagd anders beslist.

8. Het verzet kan niet worden gegrond op de stelling dat de bestuurlijke boete ten onrechte of op een te hoog bedrag is vastgesteld.

Artikel 28e

1. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt indien ter zake van de overtreding op grond waarvan de boete kan worden opgelegd, tegen de overtreder een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

2. Het recht tot strafvervolging met betrekking tot een overtreding van de artikelen genoemd in artikel 27 vervalt, indien Onze Minister van Financiën ter zake van die overtreding reeds een boete heeft opgelegd.

Artikel 28f

1. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.

2. De termijn bedoeld in het eerste lid wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

Artikel 28g

De werkzaamheden in verband met het opleggen van een dwangsom of van een bestuurlijke boete worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van de overtreding en het daaraan voorafgegane onderzoek.

O

In artikel 31, eerste lid, tweede volzin, wordt «rechtspersoon» vervangen door: persoon.

P

In artikel 32 wordt de zinsnede «de artikelen 16, 17, tweede lid» vervangen door: artikel 16 of 17, tweede lid.

Q

Artikel 33, eerste lid komt te luiden:

1. Een instelling die op grond van deze wet de cliënt of zakelijke relatie heeft geïdentificeerd en zijn identiteit heeft geverifieerd, legt op toegankelijke wijze de volgende gegevens vast:

a. van natuurlijke personen:

1°. de geslachtsnaam, de voornamen, de geboortedatum, het adres en de woonplaats dan wel plaats van vestiging van de cliënt alsmede van degene die namens die natuurlijke persoon optreedt of een afschrift van het document dat een persoonidentificerend nummer bevat en aan de hand waarvan de identificatie heeft plaatsgevonden;

2°. de aard, het nummer en de datum en plaats van uitgifte van het document met behulp waarvan de identiteit is geverifieerd;

3°. de aard van de dienstverlening;

b. van naar Nederlands recht opgerichte rechtspersonen:

1°. de rechtsvorm, de statutaire naam, de handelsnaam, het adres met huisnummer, de postcode, de plaats van vestiging, het land van statutaire zetel en, indien de rechtspersoon bij een Kamer van Koophandel en Fabrieken is geregistreerd, het registratienummer bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken en de plaats van vestiging van de Kamer van Koophandel en Fabrieken die het desbetreffende handelsregister houdt en de wijze waarop de identiteit is geverifieerd;

2°. van degenen die voor de rechtspersoon bij de instelling optreden: de geslachtsnaam, de voornamen en de geboortedatum;

3°. de aard van de dienstverlening;

c. van buitenlandse rechtspersonen:

1°. de documenten aan de hand waarvan de identiteit is geverifieerd;

2°. van degenen die voor de rechtspersoon bij de instelling optreden: de geslachtsnaam, de voornamen en de geboortedatum;

3°. de aard van de dienstverlening.

R

Artikel 44 komt te luiden:

Artikel 44

In artikel 1, onder 2°, van de Wet op de economische delicten vervallen de zinsneden met betrekking tot de Wet melding ongebruikelijke transacties en de Wet identificatie bij dienstverlening en wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de artikelen 2, 3, eerste lid, 4, eerste lid, 5, eerste en derde lid, 8, 16, 17, tweede lid, 23 eerste en tweede lid, 33 en 34.

S

Na artikel 48 worden zes artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 48a

Indien het bij koninklijke boodschap van 22 juli 2004 ingediende voorstel van wet houdende aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht) (29 702) tot wet is of wordt verheven en die wet in werking is getreden of treedt, vervallen de artikelen 28a tot en met 28g.

Artikel 48b

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

1

In artikel 25, derde lid, onderdeel b, wordt «de artikelen 52a en 53» vervangen door: artikel 53.

2

In artikel 27e, onderdeel b, wordt «de artikelen 52a en 53» vervangen door: artikel 53.

3

In artikel 47b, tweede lid, vervalt de zinsnede: «, een document dat op hem betrekking heeft als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage te verstrekken en een afschrift daarvan in de administratie te laten opnemen».

4

Artikel 52a vervalt.

5

In artikel 54 wordt «de artikelen 52 of 52a» vervangen door: artikel 52.

6

Artikel 68, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «50, eerste lid, en 52a, onderdelen a en b» vervangen door: en 50, eerste lid.

2. In onderdeel c wordt «35e, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, d, e en f» vervangen door: 35e, aanhef en onderdelen a, b, d, en e.

Artikel 48c

In de Invorderingswet 1990 wordt in artikel 49, vierde lid, onderdeel b, «de artikelen 52a en 53» vervangen door: artikel 53.

Artikel 48d

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

1

In artikel 29 vervalt het vierde lid.

2

In artikel35a, derde lid, wordt «artikel 35e, eerste lid, onderdeel e» vervangen door: artikel 35e, onderdeel e.

3

In artikel 35d vervalt het derde lid.

4

In artikel 35e vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

Artikel 48e

In de Arbeidsomstandighedenwet wordt in artikel 24, zesde lid, «artikel 47b, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen» vervangen door: artikel 47b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Artikel 48f

In de Wet arbeid vreemdelingen wordt in artikel 16 «artikel 47b, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen» vervangen door: artikel 47b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

TOELICHTING

A

a

Deze wijziging expliciteert dat financiële dienstverleners alleen onder het wetsvoorstel vallen voor zover zij bemiddelen in levensverzekeringen. De definitie van dit begrip wordt hiermee in overeenstemming gebracht met de derde witwasrichtlijn.

b

De derde witwasrichtlijn ziet alleen op externe accountants. Gelet op het feit dat we in Nederland zowel registeraccountants als accountant-administratieconsulenten kennen, heeft het woord «externe» op beide groepen betrekking. Het voorstel van wet wordt in overeenstemming gebracht met de derde witwasrichtlijn.

c en d

Het is gebleken dat het begrip «vaststellen van de identiteit» in het wetsvoorstel op verschillende wijzen kan worden opgevat. Op basis van de terminologie gehanteerd in de derde witwasrichtlijn, is in het wetsvoorstel het «vaststellen van de identiteit» als synoniem gebruikt voor «identificeren». Het begrip «vaststellen van de identiteit» in de Wet identificatie bij dienstverlening (WID) wordt echter tot dusver gehanteerd in een afwijkende betekenis. Het vaststellen van de identiteit omvat in de terminologie van de WID naast het identificeren ook het verifiëren van de verstrekte identiteitsgegevens. De afzonderlijke begrippen «identificeren» en «verifiëren», kent de WID niet.

In de derde witwaslichtlijn is het vaststellen van de identiteit van de cliënt wel gesplitst in de onderdelen «identificeren» en «verifiëren». Beiden dienen in beginsel te geschieden maar het onderscheid maakt het mogelijk om te variëren – bijvoorbeeld bij verscherpt cliëntenonderzoek – in de mate van verificatie. Ook mag in enkele gevallen de dienstverlening in afwachting van verificatie van de identiteit reeds aanvangen na het identificeren van de cliënt.

Teneinde zo nauw mogelijk aan te sluiten bij de tekst van de richtlijn, wordt in het wetsvoorstel het onderscheid tussen identificeren en verifiëren als uitgangspunt genomen. Identificeren ziet dan op het bepalen van de identiteit van de betrokkene door het vragen naar en het opnemen van de identiteitsgegevens. Het is mogelijk dat het identificeren van de betrokkene plaatsvindt aan de hand van een document (zoals bijvoorbeeld een paspoort) maar dit is niet noodzakelijk voor het identificeren van de betrokkene. Bij het verifiëren van de identiteit wordt namelijk de juistheid nagegaan van de identiteit. Verificatie vindt plaats aan de hand van documenten, gegevens of inlichtingen uit betrouwbare en onafhankelijke bron. Op grond van artikel 11 van het voorstel zal een ministeriële regeling worden opgesteld waarin documenten, gegevens of inlichtingen worden aangewezen op basis waarvan kan worden voldaan aan de verplichting tot verificatie van de identiteit.

e en f

De formuleringen ten aanzien van de uiteindelijk belanghebbende worden in overeenstemming gebracht met de tekst van de richtlijn.

B

Dit onderdeel herstelt een foutieve verwijzing.

C en D

De wijzigingen in de artikelen 3 en 4 houden verband met het introduceren van de begrippen «identificeren» en «verifiëren van de identiteit» in artikel 1, eerste lid, onderdelen c en d.

E

a

De wijziging in het tweede lid brengt het voorstel in overeenstemming met de derde witwasrichtlijn met betrekking tot de te nemen maatregelen indien de cliënt niet fysiek aanwezig is voor identificatie. Overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de richtlijn wordt voorgesteld om op te nemen dat een instelling in dat geval maatregelen moet nemen om het hogere risico te compenseren. Een aantal van de mogelijke maatregelen wordt – niet-limitatief – in het artikel genoemd.

b

De wijziging in het derde lid houdt verband met het introduceren van de begrippen «identificeren» en «verifiëren van de identiteit» in artikel 1, eerste lid, onderdelen c en d.

c

Deze wijziging expliciteert dat het betreffende lid van toepassing is indien het een politiek prominent persoon betreft die niet in Nederland woont. Het voorstel bevatte de zinsnede «die niet in Nederland woont» niet. De formulering wordt in overeenstemming gebracht met de tekst van de richtlijn.

F, G, en H

De wijzigingen in artikel 9, het opschrift van § 2.5 en artikel 11 houden verband met het introduceren van de begrippen «identificeren» en «verifiëren van de identiteit» in artikel 1, eerste lid, onderdelen c en d.

I

Dit onderdeel brengt de formulering van deze bepaling meer in overeenstemming met de Aanwijzingen voor de regelgeving (Aanwijzing 53).

J

Een instelling mag, onder bepaalde voorwaarden, informatie verstrekken aan instellingen die behoren tot hetzelfde financiële conglomeraat als bedoeld in artikel 3:290 van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Hierbij maakt het geen verschil of dit groepslid in Nederland is gevestigd of in een andere staat. Met deze wijziging wordt dit bewerkstelligd en wordt tevens naar het juiste artikel in de Wft verwezen.

K

Dit onderdeel herstelt een foutieve verwijzing.

L

Dit onderdeel herstelt foutieve verwijzingen. Tevens voorziet het er in dat nu ook bij overtreding van het bepaalde ingevolge verordening (EG) nr. 2006/1781 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler (PbEU L 345) een last onder dwangsom kan worden opgelegd.

M

Dit onderdeel regelt ten aanzien van het opleggen van een boete hetzelfde als onderdeel L ten aanzien van het opleggen van een last onder dwangsom.

N

Op het moment van indienen van het onderhavige wetsvoorstel was de verwachting dat de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht (Awb) per 1 januari 2008 in werking zou treden. Nu dit laatste niet is geschied en voor het geval dat de onderhavige wet eerder in werking treedt dan de Vierde tranche Awb, worden tijdelijk enkele procedurele waarborgen rondom het opleggen van boeten en lasten onder dwangsom ingevoegd. Deze artikelen komen te vervallen wanneer de Vierde tranche Awb in werking treedt.

O en P

Deze onderdelen herstellen kennelijke verschrijvingen.

Q

In het eerste lid, onderdeel b, onder 1° is de zinsnede toegevoegd: «en de wijze waarop de identiteit is geverifieerd». Niet de documenten aan de hand waarvan verificatie van de identiteit heeft plaatsgevonden dienen te worden vastgelegd maar wel de wijze waarop de verificatie heeft plaatsgevonden.

De zinsnede «en het document aan de hand waarvan hun identiteit is vastgesteld» in het eerste lid, onderdelen b, onder 2° en in onderdeel c, onder 2° is komen te vervallen in verband met het afschaffen van de verplichting om de vertegenwoordiger te identificeren.

De overige in dit onderdeel aangebrachte wijzigingen houden verband met het introduceren van de begrippen «identificeren» en «verifiëren van de identiteit» in artikel 1, eerste lid, onderdelen c en d.

R

Dit onderdeel herstelt foutieve verwijzingen.

S

Artikel 48a

Op het moment dat de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht in werking is getreden, dienen de tijdelijk opgenomen waarborgen rondom het opleggen van boeten en lasten onder dwangsom in het onderhavige wetsvoorstel te vervallen.

Artikel 48b tot en met 48f

Het voorstel houdt een verandering in van het identificatieregime in de financiële sector. De identificatie verschuift van een rule based naar een risk based benadering. Dat betekent dat een basisniveau van identificatie bestaat dat wordt geïntensiveerd naar gelang daar aanleiding toe bestaat. Daarmee is er aanleiding te bezien in hoeverre de op onderdelen hiervan afwijkende, zelfstandige wettelijke regeling voor identificatie in de fiscaliteit nog daarin past. Artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bevat op dit punt een drietal specifieke fiscale voorschriften: (i) identificatie aan de hand van een van de in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht opgenomen documenten, (ii) de plicht een afschrift van dat document in de administratie op te nemen en (iii) vermelding van het sociaal-fiscaalnummer.

In de eerste plaats wordt voorgesteld om de verplichting van artikel 52a, onderdeel b, AWR te laten vervallen dat identificatie moet plaatsvinden aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Identificatie en verificatie van de identiteit geschiedt voortaan volgens de bepalingen van onderhavig wetsvoorstel.

Ook de fiscale wettelijke bewaarplicht van artikel 52a, onderdeel c, AWR, kan komen te vervallen. Deze voorwaarde is destijds al van zijn scherpe kanten ontdaan door het Beleidsbesluit van 19 juni 2001, nr. RTB 2001/2248 (V-N 2001/37.4) voor de situatie waarin sprake was van afgeleide identificatie of gebruik van eerder vastgestelde gegevens.

Bij de keuze voor het laten vervallen van deze beide fiscale bepalingen heeft meegewogen de komst van het nieuwe identificatieregime zoals opgenomen in het voorstel.

Dit voorstel biedt een volwaardig identificatiesysteem mede gebaseerd op vastleggen van de gegevens uit de documenten aan de hand waarvan de identiteit is geverifieerd. Daarmee is het thans opportuun de aparte fiscale voorwaarden te laten vervallen met betrekking tot de identificatie enkel aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, en met betrekking tot de bewaarplicht van het afschrift. Dit komt de transparantie bij identificatie ten goede en betekent voor de uitvoeringspraktijk een verlichting.

De in de artikelen 47b, tweede lid, en 53, derde lid, AWR opgenomen bepalingen inzake verstrekking en vermelding van het sociaal-fiscaalnummer/burgerservicenummer blijven gehandhaafd in verband met de noodzaak de renseigneringsgegevens van de banken aan de Belastingdienst te kunnen herleiden tot individuele personen; handhaving van artikel 52a, onderdelen a en c, AWR is hiervoor niet nodig.

Het vervallen van artikel 52a AWR leidt tot het wijzigen van enkele andere bepalingen in de AWR en in enkele andere wetten. Identificatie volgens het nieuwe systeem gaat in op het moment van inwerkingtreding van deze wet.

Het overgangsrecht, opgenomen in artikel 38, tweede lid, van het wetsvoorstel houdt in dat identificatie die in het verleden heeft plaatsgevonden geacht kan worden te zijn geschied overeenkomstig de nieuwe regeling, zoals opgenomen in de voorgestelde Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

Voor zover in het verleden afschriften in de administratie zijn opgenomen in het kader van artikel 52a AWR is hiermee tegelijkertijd voldaan aan de verplichting van de WID tot het vastleggen van gegevens en geldt dit als het vastleggen van gegevens van de documenten aan de hand waarvan is geïdentificeerd en de identiteit is geverifieerd op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

De minister van Financiën,

W. J. Bos

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven