Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31236 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31236 nr. 2 |
Vastgesteld 24 juni 2008
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de regering naar aanleiding van de brief van 8 oktober 2007 inzake de (verdere) vereenvoudiging van premieheffing voor werkgevers (Kamerstuk 31 236, nr. 1). De minister en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben deze vragen beantwoord bij brief van 23 juni 2008.
Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.
Hierbij zenden wij u, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het antwoord op de schriftelijke vragen die gesteld zijn over de voorstellen inzake de (verdere) vereenvoudiging van de premieheffing werknemersverzekeringen (31 236-1).
Alvorens op de afzonderlijke vragen in te gaan, hecht het kabinet er aan de doelstellingen en uitgangspunten van de voorstellen inzake de (verdere) vereenvoudiging van de premieheffing werknemersverzekeringen nogmaals uiteen te zetten.
Met de Wet Walvis, de Wet financiering sociale verzekeringen en de Wet «Wijzigingsplan Paarse krokodil» zijn in de periode 2002–2007 belangrijke wijzigingen doorgevoerd met het oog op het vereenvoudigen van de premieheffing en het verminderen van de administratieve lasten voor werkgevers. Kern van deze voorstellen was dat de regels en begrippen met betrekking tot de loonheffing en premieheffing meer met elkaar in overeenstemming zijn gebracht. Omdat deze heffingen door werkgevers nog steeds als ingewikkeld worden ervaren en de Kamer het kabinet verzocht om met maatregelen te komen om de premieheffing voor werkgevers verder te vereenvoudigen, heeft het kabinet in de brief van 8 oktober 2007 voorstellen gedaan die in het verlengde van deze ontwikkeling en met inachtneming van het specifieke karakter van de werknemersverzekeringen, leiden tot een verdere afstemming tussen de loon- en premieheffing. Het voorstel om de franchise in de Awf-premie op termijn af te schaffen en zo te komen tot een gecombineerde premieheffing werknemersverzekeringen met één tarief en één tariefstructuur is een belangrijke nieuwe stap binnen deze ontwikkelingsrichting naar verdere vereenvoudiging, omdat hiermee wordt bereikt dat binnen de werknemersverzekeringen sprake zal zijn van een volledige harmonisatie van grondslagen.
Het afschaffen van de Awf-franchise in het werknemersdeel van de premie voor het Algemeen werkloosheidsfonds (Awf) is mogelijk zonder negatieve inkomensgevolgen door het werknemersdeel in de Awf-premie op termijn af te schaffen. Tegelijk wordt met het op termijn afschaffen van het werknemersdeel van de Awf-premie een belangrijk verschil tussen de loon- en premieheffing weggenomen. Immers op dit moment is het werknemersdeel van de Awf-premie wel aftrekbaar voor de loonbelasting, maar niet voor de premieheffing werknemersverzekeringen. Daarnaast heeft het afbouwen en op termijn afschaffen van het werknemersdeel van de Awf-premie tot gevolg dat de premies meer lastendekkend worden en ook in de toekomst over de conjunctuurcyclus makkelijker lastendekkend kunnen worden vastgesteld met inachtneming van een evenwichtig inkomensbeeld en een evenwichtig lastenbeeld. Voorts leidt het afbouwen en op termijn afschaffen van het werknemersdeel tot vereenvoudiging van bruto-netto-traject en een meer transparant loonstrookje. Tot slot is van belang dat door het vervallen van het werknemersdeel van de Awf-premie het ook mogelijk wordt de bewerkelijke teruggave van teveel betaalde premies werknemersverzekeringen bij meerdere dienstbetrekkingen af te schaffen zonder dat dit negatieve inkomensgevolgen heeft.
De voorstellen van het kabinet leiden tot vereenvoudiging en reductie van administratieve lasten binnen de contouren van het huidige stelsel, waarbij de loonheffing en premieheffing vooralsnog afzonderlijk blijven bestaan. Het kabinet heeft ook een onderzoek aangekondigd naar de mogelijkheden voor een verdere vereenvoudiging van het stelsel van de loonheffingen. Duidelijk is dat één tariefstructuur voor de premieheffing werknemersverzekeringen en één heffingsgrondslag voor alle loonheffingen belangrijke voorwaarden vormen om tot een zo eenvoudig mogelijk systeem te komen. De werkgever zal hierbij zijn gebaat, omdat sprake is van minder administratieve lasten. Maar ook de uitvoering van de loonaangifte door Belastingdienst en UWV wordt efficiënter en robuuster als de verschillen tussen de loon- en premieheffing verminderen. Tot slot zal ook de burger profiteren omdat het loonstrookje transparanter wordt.
Met sociale partners is een aantal malen op ambtelijk niveau overleg gevoerd over de voorstellen in de brief. Op basis van die overleggen zijn de voorstellen gedaan. Na het verzenden van de brief hebben de sociale partners aangegeven, dat zij voorstander zijn van vereenvoudiging, maar dat zij deze vereenvoudiging tevens willen plaatsen in een bredere context. Sociale partners hebben aangegeven geen bezwaar te hebben met het verlagen van het werknemersdeel van de Awf-premie tot 0% in 2009.
Zoals in de brief van 8 oktober is beschreven en bij de behandeling van de begroting van SZW is toegezegd, wil het kabinet verkennen wat, ook in het licht van een toekomstvisie op de financiering van de WW, de mogelijkheden zijn voor verdergaande vereenvoudiging.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner
De Staatssecretaris van Financiën,
J. C. de Jager
Opmerkingen en vragen van de leden van de CDA-fractie
Acht de regering het van belang dat er een relatie is tussen premie en uitkering(srecht)?
Een belangrijke doelstelling van de Wet Walvis was om het premieloon en het uitkeringsloon met elkaar in overeenstemming te brengen. Op dit moment kent de premieheffing een premievrije voet voor de WW-premie (franchise), waardoor pas premie voor het Awf verschuldigd is vanaf het minimumloon. Dit betekent dat het gedeelte van het loon waarover de premie wordt geheven, nu niet gelijk is aan het gedeelte van het loon waarover de werkloosheidsuitkering wordt berekend. Als de franchise bij de Awf-premie vervalt, worden bovendien de grondslagen voor de premieheffing voor de WW en WIA gelijk getrokken. Dit betekent dat nu voor alle werknemersverzekeringen gaat gelden dat het gedeelte van het loon waarover premies geheven worden, ook de grondslag vormt voor de uitkeringen.
Hoe past het concept van lastendekkende premies voor de werknemersverzekeringen bij de voorgestelde administratieve lastenverminderingen? Kan de regering specifiek aangeven voor de WW en de WIA of de premies lastendekkend zullen worden vastgesteld?
Het kabinet heeft in het Coalitieakkoord aangegeven te streven naar lastendekkende premies over de conjunctuurcyclus, gegeven het inkomensbeeld, het lastenbeeld en de EMU saldodoelstelling. Door de werknemerspremie in 2008 en 2009 te verlagen, worden de premies op macroniveau meer richting lastendekkend niveau vastgesteld. De WGA-premie wordt lastendekkend vastgesteld. Conform afspraak wordt deze premie daarna tijdelijk opgehoogd in verband met de zogenaamde rentehobbel. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Ziet de regering de werkloosheidswet als een werknemersverzekering of als een voorziening?
Het kabinet ziet de Werkloosheidswet als een werknemersverzekering. De in de verkenning geformuleerde voorstellen gericht op vereenvoudiging van de premieheffing werknemersverzekeringen laten het verzekeringskarakter van de werkloosheidswet onverlet.
Was niet één van de doelen van de operatie WALVIS/Wfsv de coördinatie van de loonbegrippen, zodat over evenveel loon premies en belasting wordt betaald als waarop de uitkering is gebaseerd? Wat is dan de logica om de WW niet langer kostendekkend vast te stellen en de grondslag te wijzigen?
De wetten Walvis en Wfsv hebben de verschillende loonbegrippen (uitkeringsloon, premieloon en fiscaal loon) zoveel mogelijk geharmoniseerd.
Eén van de belangrijkste doelen van de operatie Walvis was de harmonisatie van loonbegrippen tussen de loonheffing en de premieheffing werknemersverzekeringen. Daarnaast is met de Walvis-wetgeving bereikt dat het loonbegrip dat de basis vormt voor de premieheffing gelijk getrokken werd met het loonbegrip dat de basis vormt voor de berekening van de uitkering. Deze equivalentie tussen het premieloon en het uitkeringsloon vormt ook het uitgangspunt van de Wfsv. Walvis en Wfsv bevatten geen wijziging van de grondslagen van de WW-verzekering.
De voorstellen die het kabinet heeft gedaan voor vereenvoudiging van de premieheffing werknemersverzekeringen bouwen voort op de met Walvis en de Wfsv in gang gezette ontwikkeling en zijn een logisch vervolg hierop. De voorstellen vormen voorts ook de noodzakelijke voorwaarde om te komen tot verdergaande vereenvoudigingen. Het vervallen van de Awf-franchise moet mede in dat kader worden geplaatst, omdat dan niet alleen het loonbegrip voor de premieheffing en uitkeringsverstrekking gelijk is, maar ook de grondslag waarover de premies geheven worden en de uitkering berekend wordt, voor alle werknemersverzekeringen gelijk wordt. Het afschaffen van het werknemersdeel van de Awf-premie leidt tot het verdwijnen van een belangrijk verschil tussen het loonbegrip voor de loonheffing en het loonbegrip voor de premieheffing. Het werknemersdeel Awf is nu wel aftrekbaar voor de loonheffing, maar niet voor de premieheffing.
Naar aanleiding van pagina 5 Loontijdvak bij heffing volgens tabellen: verandert de maximum ZVW premie die iemand kan betalen door deze maatregel?
Afhankelijk van de lengte van het loontijdvak geldt een maximum waarover de inkomensafhankelijke bijdrage is verschuldigd. Het loontijdvak moet daartoe zo nauwkeurig mogelijk worden afgestemd op de periode waarin het loon is verdiend. Bij aannemers van werk, zogenoemde gelijkgestelden en thuiswerkers is vaak onduidelijk wat het loontijdvak is omdat zij veelal naar productie in plaats van tijd worden betaald. De voor die situaties voorgestelde verbetering van de vaststelling van het loontijdvak moet tot een nauwkeuriger heffing leiden. Dit kan per loonbetaling leiden tot een wijziging van de verschuldigde ZVW-premie. Deze maatregel wijzigt het jaarmaximum van de inkomensafhankelijke bijdrage dus niet.
Naar aanleiding van pagina 5 Teruggave boven het maximum voor de werknemersverzekering. Is het waar dat iemand, als deze maatregelen worden doorgevoerd WW/WIA premie kan betalen over € 60 000 inkomen maar dat slechts € 40 000 inkomen verzekerd is?
Indien een werknemer meerdere dienstbetrekkingen heeft, moeten de werkgevers ieder premies werknemersverzekeringen betalen. Zij kunnen geen rekening houden met het feit dat een andere werkgever dat ook al doet. Zij weten wellicht zelfs niet dat de werknemer meer dan één dienstbetrekking heeft. Als in totaal meer dan het jaarlijkse premiemaximum is betaald, wordt in de huidige situatie het meerdere naar evenredigheid teruggegeven aan de verschillende werkgevers, die dat vervolgens moeten verrekenen met de desbetreffende werknemer. Dit is een bewerkelijk proces voor de werkgever.
Het kabinet stelt voor deze bewerkelijke teruggave op termijn af te schaffen. Als ook het werknemersdeel van de Awf-premie wordt afgeschaft, heeft dit geen inkomenseffecten voor de werknemer. De maatregel betekent inderdaad dat het mogelijk is dat door meer werkgevers samen over € 60 000 van het loon premies worden betaald. Elke werkgever afzonderlijk zal echter nooit meer premies betalen dan het geval zou zijn indien betrokkene niet ook bij een tweede werkgever in dienst zou zijn. Voor die werkgevers vormen de premies onderdeel van de totale loonkosten. Dat zij in de huidige situatie een deel van de premies terugkrijgen, hangt samen met de omstandigheid dat een werknemer een tweede dienstbetrekking heeft, maar dat is voor de werkgever een toevallige omstandigheid, waarvan hij wellicht zelfs geen weet heeft en waarop hij niet heeft kunnen rekenen.
Het doet zich nu voor dat twee werkgevers ieder een werknemer in dienst hebben die bij elk van hen € 30 000 verdient en beiden premie betalen, waarbij de ene werkgever beter af is en premie terugkrijgt omdat zijn werknemer elders een dienstbetrekking heeft en de andere werkgever niets terugkrijgt omdat zijn werknemer maar één dienstbetrekking heeft. Het klopt dat slechts over € 40 000 van het loon een uitkering wordt berekend. Voor de werknemer heeft dit, als het werknemersdeel van de Awf-premie wordt afgeschaft, geen consequenties. Voor de individuele werkgever betekent dit dat hij geen teruggave meer krijgt indien hij een werknemer in dienst heeft, die ook nog een dienstbetrekking heeft bij een andere werkgever en die een totaalinkomen heeft dat hoger is dan het premiemaximum. Hierbij is net als bij de inkomensafhankelijke bijdrage van belang dat werkgevers bij de beoordeling van de loonkosten van een werknemer geen rekening zullen houden met de omstandigheid dat een werknemer nog een dienstbetrekking heeft (of kan krijgen) en dus ook niet rekenen op een dergelijke teruggave. Het is niet logisch dat de hoogte van de werkgeverslasten afhangt van de omstandigheid dat de werknemer nog een andere dienstbetrekking heeft.
Teruggave van de ZVW premie boven het maximum. Geldt de voorgestelde regeling alleen voor werknemers of hebben gepensioneerden die inkomsten hebben uit meerdere bronnen, ook geen recht meer op teruggave van de inkomensafhankelijke bijdrage? Geldt deze maatregel ook voor mensen die een baan hebben en daarnaast zelfstandig zijn? Kan de regering inzicht geven over hoe zij komt tot de berekening van € 175 miljoen. Kan de regering aangeven hoe dat bedrag verdeeld is tussen werkgevers, werknemers, gepensioneerden?
De inkomensafhankelijke bijdrage is verschuldigd over het bijdrage-inkomen van de verzekeringsplichtige dat is opgebouwd uit loon in de zin van de loonbelasting, winst uit onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden en periodieke uitkeringen en verstrekkingen. Er gelden in beginsel twee tarieven. Het hoge tarief geldt voor werknemers die een belaste vergoeding van hun werkgever ontvangen. Het lage tarief geldt voor de anderen. Het bijdrage-inkomen waarover de inkomensafhankelijke bijdrage is verschuldigd is per jaar gemaximeerd. Als dit maximum wordt overschreden, wordt het meerdere teruggeven, in de eerste plaats voor zover daarvoor geen vergoeding van de werkgever is ontvangen (artikel 50 van de Zorgverzekeringswet).
De voorgestelde wijziging ziet op de teruggaven bij meerdere dienstbetrekkingen. Bij deze werknemers is in totaal meer dan het maximum van de inkomensafhankelijke bijdrage ingehouden, maar omdat zij daarvoor van hun werkgevers een volledige vergoeding hebben ontvangen, betalen zij in feite «alleen» teveel belasting en ontvangen zij mogelijk te weinig uit inkomensafhankelijke regelingen. Als de teruggaven aan de werkgevers worden afgeschaft, moeten de werknemers nog wel voor dat belastingnadeel worden gecompenseerd. Dat is de kern. Het bedrag van € 175 miljoen is gebaseerd op historische gegevens. Het ziet op teruggaven aan de werkgevers die aan hun werknemers een vergoeding voor de inkomensafhankelijke bijdrage hebben betaald.
Inmiddels is echter besloten dit voorstel uit de verkenning niet in te voeren. Binnen de huidige kaders van het financieringstelsel van de Zvw is het niet mogelijk tot een andere teruggaafregeling te komen die eenvoudiger uitvoerbaar is, ook niet als het belastingnadeel via de inkomstenbelasting van de werknemers wordt gecompenseerd. Dit blijkt vooral naar voren te komen als een verzekeringsplichtige te maken heeft met een«gemengde situatie». Dat wil zeggen dat hij loon uit vroegere arbeid geniet, zoals pensioen- en lijfrente-uitkeringen, waarvoor hij van de inhoudingsplichtige geen verplichte bruto vergoeding voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw ontvangt, en daarnaast loon uit tegenwoordige dienstbetrekking geniet waarbij hij van zijn inhoudingsplichtige wel een bruto vergoeding voor de bijdrage Zvw ontvangt. Aan een structurele oplossing wordt verder gewerkt. De Kamer wordt daarover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Opmerkingen en vragen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief «Vereenvoudiging premieheffing werknemersverzekeringen».
Het verbaast deze leden dat in de notitie wordt gemeld dat de sociale partners zijn geconsulteerd, maar dat er geen letter wordt besteed aan de principiële bezwaren van de sociale partners tegen het belangrijkste element van de voorstellen, namelijk de afschaffing van de werknemerspremie voor het algemeen werkloosheidsfonds (Awf). De leden van de PvdA-fractie vragen de regering dan ook om goed te onderbouwen waarom het door hem noodzakelijk wordt geacht voorbij te gaan aan de premieverdeling voor het Awf zoals die in 2005 door de Sociaal Economische Raad (SER) is voorgesteld.
Met sociale partners is een aantal malen op ambtelijk niveau overleg gevoerd over de voorstellen in de brief. Op basis van die overleggen zijn de voorstellen gedaan. Na het verzenden van de brief hebben de sociale partners aangegeven, dat zij voorstander zijn van vereenvoudiging, maar dat zij deze vereenvoudiging tevens willen plaatsen in een bredere context. Een en ander is in december 2007 bij de begrotingsbehandeling van SZW aan de orde geweest. Sociale partners hebben aangegeven geen bezwaar te hebben met het verlagen van het werknemersdeel van de Awf-premie tot 0% in 2009.
De voordelen van deze vereenvoudiging zijn naar het oordeel van het kabinet zwaarwegend. Niet alleen wordt op korte termijn een vermindering van administratieve lasten bereikt van circa € 20 à 30 miljoen, maar de voorstellen leiden er ook toe dat het loonstrookje veel transparanter wordt, omdat het bruto-netto-traject eenvoudiger wordt. Het voorstel om het werknemersdeel van de Awf-premie op termijn te laten vervallen, dient als beginpunt voor een verkenning naar nog verdergaande vereenvoudiging. Om te komen tot één tariefstructuur is het noodzakelijk én het werknemersdeel van de Awf-premie op termijn te laten vervallen én de franchise in het werkgeversdeel Awf-premie af te schaffen. Het laten vervallen van het werknemersdeel Awf maakt het mogelijk om de Awf-franchise zonder inkomenseffecten af te schaffen, waardoor de grondslag waarover de premies geheven worden en de uitkering berekend wordt, voor alle werknemersverzekeringen gelijk wordt. Met het afschaffen van het werknemersdeel van de Awf-premie verdwijnt daarnaast een belangrijk verschil tussen het loonbegrip voor de loonheffing en het loonbegrip voor de premieheffing. Het werknemersdeel Awf is nu wel aftrekbaar voor de loonheffing, maar niet voor de premieheffing. Het laten vervallen van het werknemersdeel Awf leidt er toe dat de weg geopend wordt naar één gecombineerde premieheffing werknemersverzekeringen met één tarief en één tariefstructuur. Met één grondslag en één tarief voor de premieheffing kan de werkgever alle premies werknemersverzekeringen in één bedrag afdragen; alle voor de werkgever geldende premiepercentages kunnen tot één totaalpercentage opgeteld worden dat vervolgens wordt toegepast op de totale SV-loonsom. Eén tariefstructuur houdt de mogelijkheid tot premiedifferentiatie wel in stand: de premiepercentages voor het totaal van de werknemersverzekeringen kunnen per werkgever verschillen.
De voorstellen maken het ook mogelijk de bewerkelijke teruggave van premies bij overschrijding van de maximumgrens (bij meerdere dienstbetrekkingen) af te schaffen omdat er geen inkomenseffecten voor werknemers meer zijn. Tot slot is van belang dat door het afschaffen van het werknemersdeel de lasten op arbeid verminderen, waardoor de participatie gestimuleerd wordt.
De SER adviseerde in 2005 het Awf tripartiet te laten financieren en de Awf-franchise af te schaffen1. De overwegingen bij dit advies van de SER waren dat het afschaffen van de franchise een vereenvoudiging van de financieringssystematiek is en een versterking van het equivalentiebeginsel. Naar aanleiding van dit advies heeft het kabinet destijds aangegeven dat het afschaffen van de franchise niet te realiseren is zonder ingrijpende gevolgen voor de koopkracht en het lastenbeeld, waarvoor het kabinet op dat moment geen mogelijkheid voor gerichte compensatie zag. Het koopkracht- en lastenpakket uit de begroting 2008 en de voorgestelde vereenvoudigingen op het terrein van de premieheffing zorgen ervoor dat nu tegemoetgekomen kan worden aan de wens van de SER om de Awf-franchise af te schaffen. Het op termijn vervallen van het werknemersdeel Awf maakt het mogelijk om de Awf-franchise zonder grote inkomenseffecten af te schaffen en is daarmee een belangrijke voorwaarde voor het afschaffen van de franchise.
Tot slot is van belang dat de door de SER voorgestelde tripartiete financiering van het Awf zou leiden tot een grote bijdrage uit de algemene middelen aan het Awf, terwijl daar voor een deel van de belastingbetalers geen rechten tegenover staan. Om deze reden heeft het toenmalige kabinet in zijn reactie van 19 augustus 2005 aangegeven dat dit zou betekenen dat ook niet-werknemers mee zouden gaan betalen aan de WW-lasten van werknemers. Een dergelijke verschuiving van werkloosheidslasten naar niet-werknemers zou niet in overeenstemming zijn met het verzekeringskarakter en het equivalentiebeginsel in de WW.
Vanaf 2009 dreigt een structureel exploitatietekort te ontstaan bij het Awf, en een van de routes om een exploitatietekort weer te reduceren (verhoging van de werknemerspremie) wordt afgesloten. Immers, de regering wil de werknemerspremie niet alleen terugbrengen tot 0%, maar vervolgens ook afschaffen. De leden van de PvdA-fractie verlangen van de regering daarom een uitgewerkte visie op de toekomst van de financiering van het Awf op middellange termijn (tenminste tot 2015). Zij gaan er daarbij van uit dat de regering het met hen onwenselijk acht dat in het fonds een negatief vermogen ontstaat dat door een structureel exploitatietekort van jaar op jaar groter wordt. Een dergelijke visie is onontbeerlijk om weloverwogen een besluit te kunnen nemen over afschaffing van een van de voedingslijnen van het fonds.
In de onderstaande tabel worden de exploitatie- en vermogenssaldi voor het Awf-fonds, de sectorfondsen en de arbeidsongeschiktheidsfondsen getoond. Voor de jaren 2009 tot en met 2011 zijn technische doorrekeningen beschikbaar op basis van de middellange termijn doorrekening van het CPB. De uitkomsten daarvan zijn hierna in een tabel opgenomen, waarbij wordt opgemerkt dat dit technische berekeningen zijn omdat het kabinet voor die jaren de definitieve beleidinzet nog moet bepalen.
Tabel 1. De exploitatie- en vermogenssaldi van de WW en AO-fondsen voor 2007–2011, in miljarden euro’s (excl. Uitvoeringsfonds overheid)
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
---|---|---|---|---|---|
Exploitatiesaldi | |||||
Awf | 0,7 | 1,3 | – 1,8 | – 1,8 | – 1,8 |
Sectorfondsen | 0,2 | 0,3 | 0,4 | 0,4 | 0,4 |
Totaal WW | 0,8 | 1,6 | – 1,4 | – 1,4 | – 1,5 |
Arbeidsongeschiktheid* | – 0,8 | – 0,3 | 0,2 | 0,6 | 1,1 |
Vermogenssaldi | |||||
Awf | 4,7 | 6,0 | 4,2 | 2,4 | 0,6 |
Sectorfondsen | 0,5 | 0,8 | 1,2 | 1,6 | 2,0 |
Totaal WW | 5,2 | 6,8 | 5,4 | 4,0 | 2,6 |
Arbeidsongeschiktheid * | 2,3 | 1,9 | 2,1 | 2,7 | 3,8 |
* Optelling van de drie fondsen (Aof, Aok en Whk) voor arbeidsongeschiktheid
Als vanaf 2009 de Awf-premie op nul wordt vastgesteld, ontstaat er zoals in bovenstaande tabel te zien is, een exploitatietekort in het Awf van € 1,8 mld, dat er in 2012 in zal resulteren dat het vermogensoverschot is afgebouwd.
Een toekomstig besluit over de werkgeverspremies voor het Awf zal worden beoordeeld in de totale lastenontwikkeling van werkgevers. Hierbij wordt dus ook rekening gehouden met de ontwikkeling van de premies voor de arbeidsongeschiktheidsfondsen, de sectorfondsen, de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW en de belastingtarieven. Als in de toekomst door eventuele stijgende WW-lasten zou worden overwogen de werkgeverspremie Awf hoger vast te stellen, betekent dit (in het kader van over de conjunctuurcyclus bezien lastendekkende premies) niet automatisch dat de totale lasten voor werkgevers stijgen. De premiestijging zal worden beoordeeld in de totale lastenontwikkeling; dit kan er bijvoorbeeld toe leiden dat andere premies of belastingen verlaagd worden. Een premieverhoging Awf kan bijvoorbeeld worden gecombineerd met een lagere WAO/WIA-premie, zodat ook deze laatste premie op lastendekkend niveau wordt vastgesteld. Een dergelijke compenserende premie-aanpassing wordt ook beter mogelijk op het moment dat na het vervallen van de franchise voor de premieheffing dezelfde grondslagen van toepassing zijn geworden.
Veel van de voorstellen zijn nog niet goed uitgewerkt, waardoor zij (nog) niet goed kunnen worden beoordeeld. Dit geldt zelfs voor voorstellen die betrekking hebben op de korte termijn. Via deze schriftelijke vragenronde wordt verwacht nadere details te kunnen vernemen die een goede beoordeling mogelijk maken.
De korte termijn voorstellen zullen nader worden uitgewerkt in wetsvoorstellen. De details van de vereenvoudigingsvoorstellen kunnen met de Kamer worden gewisseld bij de behandeling van deze concrete voorstellen tot wetswijziging nadat het debat met de Kamer op hoofdlijnen is afgerond. Het betreft onder meer het voorstel om vereenvoudigingen aan te brengen met betrekking tot:
• de tarieven voor de eindheffing;
• het onderscheid tussen loon uit tegenwoordige en loon uit vroegere dienstbetrekking;
• het begrip loontijdvak;
• de herleidingsregels voor de loon- en premieheffing.
• loonoverheveling en loonsamenvoeging;
• de teruggaven van premies werknemersverzekeringen boven het maximum.
Het is de bedoeling de wijzigingen met ingang van 1 januari 2010 in te voeren.
Een groot aantal voorstellen kan (grote) effecten hebben voor de arbeidsmarkt, in het bijzonder voor arbeidsgehandicapten, laag opgeleiden, deeltijdwerkers, 50-plussers en mensen met een laag inkomen. Het wordt betreurd daarom in het bijzonder dat de voorstellen voor één tariefstructuur voor de premieheffing werknemersverzekeringen en voor aanpassing van premiekortingen en vrijstellingen niet ter analyse van structurele arbeidsmarkteffecten (met MIMIC) zijn voorgelegd aan het Centraal Planbureau (CPB). Kan dit alsnog worden gedaan en kunnen de resultaten daarvan worden toegestuurd aan de Kamer, zodat de arbeidsmarkteffecten onderdeel kunnen uitmaken van de beoordeling?
De vereenvoudigingen met betrekking tot de Awf-franchise en de premievrijstellingen en premiekortingen brengen geen wijzigingen in de doelgroep of het budgettair beslag van deze regelingen. Met de aanpassingen is alleen beoogd een vereenvoudiging en harmonisatie door te voeren, zodat in beginsel ook geen arbeidsmarkteffecten zullen optreden.
Voorts zal sprake zijn van positieve effecten op de arbeidsparticipatie omdat arbeid minder zwaar belast wordt.
De voorstellen kunnen ook (grote) inkomenseffecten met zich meebrengen. De regering wordt gevraagd daarom toe te zeggen dat de inkomenseffecten van de voorstellen in combinatie met flankerend beleid (zoals verandering van het hoge BTW-tarief) binnen de geprognosticeerde evenwichtige koopkrachtstijging zal vallen, zoals die voor de periode 2008–2011 is opgenomen in de SZW-begroting.
Bij de koopkrachtberekeningen voor de SZW-begroting is rekening gehouden met de korte termijn voorstellen voor vereenvoudiging van de premieheffing. Het koopkrachtbeeld 2008–2011 gaat al uit van het verlagen van het werknemersdeel van de Awf-premie tot nihil, onder een gelijktijdige verhoging van het hoge omzetbelastingtarief.
De regering heeft de sociale partners geconsulteerd. Hebben de werkgeversorganisaties en vakbonden ook kritiekpunten op de voorstellen en aandachtspunten geformuleerd, en zo ja, kan de regering een weergave geven van die kritiek en aandachtspunten?
Naar aanleiding van de consultatie hebben sociale partners positief gereageerd op de in de Verkenning geschetste analyse van de administratieve lastenproblematiek. Van werkgeverszijde is daarbij beklemtoond dat het van groot belang is de administratieve lasten voor het bedrijfsleven verder te verminderen en daarbij niet alleen te kijken naar de mogelijkheden binnen het huidige stelsel die op korte of middellange termijn gerealiseerd kunnen worden, maar daarbij ook het lange termijn perspectief te betrekken. Mede in reactie hierop heeft het kabinet aangegeven, naast de vereenvoudigingen binnen het huidige stelsel, ook een onderzoek te zullen doen naar de mogelijkheden van verdergaande vereenvoudiging van het stelsel van de loonheffingen. Daarbij heeft het kabinet ook aangegeven dat grote stappen mogelijk zijn als de uitgangspunten en principes van de huidige stelsels worden heroverwogen. Ook is een noodzakelijke voorwaarde voor verdergaande vereenvoudiging dat de voorstellen die gericht zijn op het verminderen van verschillen tussen de loon- en premieheffing en het realiseren van één tariefstructuur voor de premieheffing werknemersverzekeringen en één heffingsgrondslag worden overgenomen. De organisaties van werknemers vinden dat bij de concrete uitwerking van de verschillende voorstellen ook de inkomenseffecten in ogenschouw genomen moeten worden. In reactie hier op kan worden opgemerkt dat met de inkomenseffecten van de korte termijn voorstellen al rekening is gehouden in de koopkrachtberekeningen.
Na verzending van de brief van 8 oktober aan de Kamer hebben sociale partners te kennen gegeven dat zij de afschaffing van het werknemersdeel van de Awf-premie willen bezien in een bredere context. Daarbij zouden ook de totale administratieve lastenverlichting voor werkgevers en de voorstellen in het SER-advies van 2005 betrokken moeten worden.
De regering denkt voor de invoering van maatregelen die realiseerbaar zijn op de korte termijn aan invoering per 1 januari 2009. Kan de regering een overzicht geven waarin per maatregel staat aangegeven wat voor een wetgevingstraject het nodig acht voor die maatregel (Belastingplan, «gewone» wetswijziging et cetera)?
Parallel aan de korte termijn oplossingen wordt onderzoek gestart naar de mogelijkheden voor een verdere vereenvoudiging van het stelsel van de loonheffingen op langere termijn, schrijft de regering. Wie gaat dit onderzoek uitvoeren? Wanneer wil de regering dit onderzoek gereed hebben voor verzending naar de Tweede Kamer?
Elke wijziging van wet- en regelgeving betekent in eerste instantie voor de inhoudingsplichtige een verzwaring, omdat hij iets moet veranderen. Is hiermee bij de formulering van de voorstellen tot vereenvoudiging rekening gehouden? Kan de regering – al dan niet bij benadering – aangeven hoe de met implementatie van de voorstellen gepaard gaande administratieve lasten voor werkgevers en de daarmee samenhangende kosten zich verhouden tot de te boeken winst in verband met administratieve lastenverlichting?
Hoe verhouden de voorstellen zich tot de voorgenomen herziening van de Personenkring werknemersverzekeringen? Kunnen de voorstellen in deze verkenning daarvan wel los worden gezien? Wordt daarmee niet het risico gelopen dat implementatie van één of meer van deze voorstellen niet veel later overbodig zal blijken te zijn vanwege een gewijzigde Personenkring werknemersverzekeringen? Kan de regering dit toelichten?
De leden van de PvdA-fractie vragen om een overzicht waarin per maatregel wordt aangegeven welk wetgevingstraject nodig wordt geacht. Naar aanleiding van deze vraag wordt opgemerkt dat het de voorkeur heeft de wijzigingswetsvoorstellen waarin een aantal van de korte termijn voorstellen zoveel mogelijk in samenhang uit te werken. Het betreft de volgende wijzigingen.
Wet op de loonbelasting 1964 | Wet financiering sociale verzekeringen |
---|---|
Vereenvoudiging tarieven eindheffing Onderscheid tussen loon uit tegenwoordige en loon uit vroegere dienstbetrekking Loontijdvak bij heffing volgens tabellen en bij cumulatief rekenen Loonoverheveling en loonsamenvoeging | Minder verschillen, één tariefstructuur voor de premieheffing werknemersverzekeringen Premiekortingen en vrijstellingen Herleidingsregels voor de premieheffing Afschaffen teruggave boven maximum werknemersverzekeringen |
De leden van de PvdA-fractie merken op dat elke wijziging van de wet- en regelgeving in eerste instantie voor de inhoudingsplichtige een verzwaring betekent omdat hij iets moet veranderen. Bij de voorgestelde maatregelen is ervan uitgegaan dat de wijziging structureel een vereenvoudiging betekent en dat de eenmalige inspanning die moet worden verricht om de wijziging door te voeren daaraan ondergeschikt is. Bij de concretisering ervan zal aandacht worden besteed aan de invoeringsproblematiek.
Van belang is voorts dat de voorstellen voor de korte termijn leiden tot een structurele vermindering van de administratieve lasten voor werkgevers. Hierover kan het volgende worden opgemerkt. Een besparing van 10 miljoen zou worden bereikt door het afschaffen van de teruggave van heffingen bij meerdere dienstbetrekkingen1. De vereenvoudigingen in het tarief voor de eindheffingen en in de systematiek van loon uit vroegere en tegenwoordige dienstbetrekking levert 9 miljoen respectievelijk 0,35 miljoen op. Verder is in het eindrapport van de werkgroep belasting- en premiestructuur van mei 2002 aangegeven, dat een afschaffing van de franchise Awf een administratieve lastenverlichting oplevert van 10 miljoen. Het huidige voorstel gaat verder en impliceert een op 0% stellen van de werknemerspremie waarmee deze premie materieel geen rol meer speelt als aftrekpost bij de loon- en inkomstenbelasting. Hiervoor zou de administratieve lastenverlichting hoger kunnen uitkomen, in de orde van grootte van 20 miljoen.
Ook is gevraagd welke incidentele administratieve lastenverzwaringen er zijn door een aanpassing in de systematiek met betrekking tot de kortetermijnvoorstellen. Hierover kan worden opgemerkt dat een deel van de voorstellen op de gebruikelijke momenten dat de tarieven worden aangepast in de administraties kan worden opgenomen. Bovendien komen door een deel van de voorstellen extra handelingen van werkgevers te vervallen. In deze zin zullen de incidentele lastenverzwaringen voor werkgevers niet of nauwelijks optreden.
Verder zij bedacht dat een aantal voorstellen voornamelijk zijn gericht op het wegnemen van irritatiepunten bij werkgevers. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de voorgestelde systematiek ten aanzien van premiekortingen en -vrijstellingen en ten aanzien van de herleidingsregels. Dit levert in de gehanteerde systematiek geen administratieve lastenverlichting op maar leidt op deze onderdelen wel tot een grotere transparantie van het stelsel.
De leden van de PvdA-fractie stellen een aantal vragen over de verhouding van de voorstellen tot de voorgenomen herziening van de personenkring werknemersverzekeringen. Bij de personenkring gaat het om de vraag of iemand werknemer is in de zin van de werknemersverzekeringen. Als dat het geval is, worden premies werknemersverzekeringen geheven. De voorstellen strekken ertoe die heffing te vereenvoudigen.
De SER heeft in 2005 (advies 05/05) aanbevolen om de Awf-premie tripartiet te laten financieren door werkgevers, werknemers en overheid (elk eenderde). Als reden hiervoor noemt de SER dat werkloosheid na de eerste zes maanden in toenemende mate een collectief maatschappelijk risico is, dat gedeeld wordt door werkgevers, werknemers en de gehele samenleving. Waarom kiest de regering ervoor om af te wijken van dit SER-advies door niet alleen gedeeltelijke financiering door de overheid af te wijzen, maar door zelfs ook de bijdrage van werknemers volledig af te schaffen? Is de regering van mening dat werknemers geen belang hebben bij de financiering van het Awf? Waarom niet?
Waarom is de regering (klaarblijkelijk) van mening dat door de voorgestelde premiestelling de verantwoordelijkheid voor financiering van de WW te eenzijdig bij werkgevers komt te liggen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen we u naar het antwoord op vraag 8.
Is de regering bereid om in de langetermijnverkenningen ook premiedifferentiatie voor de wachtgeldperiode mee te nemen? Zo nee, waarom niet?
Allereerst willen wij er op wijzen dat er thans al premiedifferentiatie bestaat in de wachtgeldperiode. Eén tariefstructuur houdt de mogelijkheid tot premiedifferentiatie ook in stand: de premiepercentages voor het totaal van de werknemersverzekeringen kunnen per werkgever verschillen. Bij de langetermijnverkenning kan voor wat betreft het toekomstige stelsel gedacht worden aan een vormgeving waarbij de loon- en premieheffing verder geïntegreerd zijn. In dit verband kan ook een heroverweging van de premiedifferentiatie voor de wachtgeldperiode aan de orde zijn.
Het voorstel voor afschaffing werknemersdeel in de Awf-premie gaat gepaard met een budgettaire derving en een relatieve stijging van de kosten van laagbetaalde arbeid. Heeft de regering deze maatregelen voorgelegd aan het CPB om de effecten ervan op de werkgelegenheid van laag- en hoogopgeleiden en op de werkloosheid van laag- en hoogopgeleiden in kaart te brengen (op de manier van Reinventing the welfare state, een CPB-publicatie uit maart 2006)? Zo nee, is de regering bereid dit alsnog te doen?
Het CPB verwacht dat de maatregel een bescheiden neerwaarts effect heeft op de werkloosheid. De afschaffing van de werknemerspremie Awf heeft, in combinatie met de overige voorstellen, niet of nauwelijks een direct effect op de loonkosten voor werkgevers. De afschaffing van de werknemerspremie Awf komt, vanwege de franchise en maximumpremie-inkomensgrens, vooral ten goede aan werknemers en uitkeringsgerechtigden (werkloos of arbeidsongeschikt) met middeninkomens.
Het voorstel om de Awf-premie voor werknemers te verlagen en vervolgens af te schaffen kan vanwege de budgettaire gevolgen moeilijk los worden gezien van het voorstel om het hoge btw-tarief in 2009 te verhogen naar 20%. Dit heeft onomstotelijk gevolgen voor de inflatie (CPI). Heeft de regering bij De Nederlandsche Bank inlichtingen ingewonnen over de gevolgen van een dergelijke maatregel voor loon- en prijsinflatie, mede in het licht van de hoge loon- en prijsstijgingen begin deze eeuw ten tijde van de vorige verhoging van het BTW-tarief in een periode waarin net als nu sprake was van krapte op de arbeidsmarkt? Zo nee, is de regering bereid dit alsnog te doen? Kan de regering het standpunt van DNB aan de Kamer sturen?
In het algemeen wordt in eerste instantie het CPB geraadpleegd over dergelijke zaken. In de koopkrachtberekening over de kabinetsperiode is gebruik gemaakt van de raming voor inflatie, lonen en ziektekostenpremie die volgt uit de integrale doorrekening van het CPB.
Het kabinet heeft dan ook geen advies bij DNB ingewonnen. Tegenover de verhoging van het omzetbelastingtarief staat een verlaging van de lasten op arbeid. De verhoging van het omzetbelastingtarief is dus onderdeel van een schuif van de lasten op arbeid naar lasten op consumptie, waarbij geen aanleiding is voor angst voor bovenmatige loonstijgingen en effecten op de loon/prijsspiraal.
De inkomenseffecten van afschaffing Awf-premie voor werknemers en de bijbehorende compensatiemaatregelen (BTW etc.) moet naar mening van de leden van de PvdA-fractie passen binnen de koopkrachtprognose 2008–2011 in de SZW-begroting. De geprognosticeerde koopkrachtstijging in de SZW-begroting is evenwichtig verdeeld over alle groepen. Dat moet zo blijven. Lage inkomens mogen niet het kind van de rekening worden in deze operatie. Kan de regering de toezegging doen dat de nu voorgestelde operatie past binnen de (evenwichtige) koopkrachtprognose voor de hele kabinetsperiode die de regering in september heeft gepubliceerd?
In reactie hier op kan, zoals bij vraag 12 ook is aangegeven, worden opgemerkt dat met de inkomenseffecten van de korte termijn voorstellen rekening gehouden is in de koopkrachtberekeningen. Het koopkrachtbeeld 2008–2011 gaat al uit van het verminderen van het werknemersdeel van de Awf-premie tot nihil, onder een gelijktijdige verhoging van het hoge omzetbelastingtarief.
Hoe hoog is volgens de regering de administratieve lastenreductie voor werkgevers (in mln euro) die voortvloeit uit reductie tot 0% van de Awf-premie voor werknemers? En hoe hoog is de additionele administratieve lastenreductie die voortvloeit uit afschaffing van de Awf-premie (in plaats van een premie van 0%)?
In het antwoord op vraag 14 is aangegeven dat de administratieve lastenverlichting van het afschaffen van de franchise Awf en het op 0% stellen van de werknemerspremie Awf een administratieve lastenverlichting kan worden bereikt in de orde van grootte van € 20 miljoen. Aangenomen is dat deze verlichting voornamelijk wordt bereikt in de handelingen van de werkgevers in bijzondere gevallen en niet via de automatische berekeningen via computers. In het laatste geval gaat het immers enkel om het aanpassen van een rekenregel. Het is in dat geval logisch dat deze verlichting zowel kan worden bereikt met het op 0% stellen van de premie als met het afschaffen van de werknemerspremie.
Bij vervanging van de franchise in de Awf-premie door premiekorting zou die premiekorting één op één moeten aansluiten bij het aantal werknemers met een laag inkomen en de hoogte van het inkomen van die werknemers om goed te kunnen functioneren. Vóór alles moet worden voorkomen dat de werkgeverslasten aan de onderkant van de arbeidsmarkt verder toenemen. Of aan deze voorwaarde wordt voldaan, is niet op te maken uit de stukken. De regering wordt gevraagd daarom concreet (in cijfers) aan te geven hoe de korting van het werkgeversdeel van de Awf-premie voor werknemers met lage inkomens er volgens de regering uit zou moeten zien, en wat dit betekent voor de werkgeverslasten voor werknemers met inkomens tussen € 0 en modaal.
In de brief aan de Kamer heeft het kabinet aangegeven de franchise te willen afschaffen zonder dat dit er toe zal leiden dat de loonkosten van lager betaalden stijgen. Dit kan gerealiseerd worden door de franchise om te zetten in een nominale premiekorting. Hierdoor wordt de heffingsgrondslag voor alle premies gelijk. In bijlage 10 van het rapport vereenvoudiging premieheffing wordt verder toegelicht hoe een dergelijke korting eruit zou kunnen zien. De besluitvorming over de exacte vormgeving moet nog plaatsvinden. De Kamer wordt hierover geïnformeerd bij het indienen van het desbetreffende wetsvoorstel.
De hoogte van afzonderlijke premies voor werknemersverzekeringen moet ook afzonderlijk zichtbaar blijven voor werkgevers (in verband met premiedifferentiatie op bedrijfs-/sectorniveau en in verband met – op macroniveau – belonen voor lagere instroom in werknemersverzekeringen). Hoe blijft dit gewaarborgd wanneer wordt toegewerkt naar één totaalpercentage dat vervolgens wordt toegepast op de totale sv-loonsom?
In de brief aan de Kamer heeft het kabinet aangegeven dat één tariefstructuur er toe zal leiden dat de werkgever alle premies werknemersverzekeringen in één bedrag kan afdragen. Alle voor de werkgever geldende premiepercentages worden tot één totaalpercentage opgeteld dat vervolgens wordt toegepast op de totale SV-loonsom. Eén tariefstructuur houdt zo de mogelijkheid tot premiedifferentiatie in stand. De premiepercentages voor het totaal van de werknemersverzekeringen kunnen per werkgever verschillen; deze percentages zullen ook aan de werkgever worden meegedeeld. In het rapport vereenvoudiging premieheffing werknemersverzekeringen is in paragraaf 3.2.2. aan de hand van een voorbeeld beschreven hoe één tarief voor de werknemersverzekeringen in de praktijk kan werken. Uitgangspunt daarbij is dat de werkgever, evenals nu de praktijk is, een beschikking van de Belastingdienst krijgt waarin staat vermeld wat het totale toepasselijke percentage voor de premieheffing werknemersverzekering is en hoe dit percentage berekend is en uit welke onderdelen dit bestaat. Dit totale percentage kan de werkgever op het loon van de individuele werknemer toepassen.
Het afschaffen van de franchise in de berekening van de Awf-premie past beter in de verzekeringsgedachte, schrijft de regering. Kan zij (met verwijzing naar relevante kamerstukken) aangeven waarom destijds is besloten om in de Awf-premie een franchise in te bouwen? In hoeverre hield de beslissing om een dergelijke franchise in te bouwen samen met het feit dat via de bijstand altijd een inkomensvoorziening op het minimum is gegarandeerd?
In bijlage 10 bij het rapport vereenvoudiging premieheffing zijn de historische achtergronden van de franchise in de Awf-premie geschetst. De Awf-franchise in de werkgeverspremie Awf is in 1996 ingevoerd1. De maatregel maakte onderdeel uit van een pakket van maatregelen ter bevordering van de vraag naar met name eenvoudige arbeid2. Per 1 januari 1998 is tevens een franchise in de werknemerspremie Awf geïntroduceerd. De franchise compenseerde de inkomensgevolgen van de Pemba-operatie voor de lage inkomens. Met de Pemba-operatie werden de AAW/WAO-premies ten laste gebracht van de werkgevers om een vorm van premiedifferentiatie mogelijk te maken. Loonkostenneutraliteit werd bereikt door een verlaging van de overhevelingstoeslag. Deze uitruil van premies en overhevelingstoeslag is gecompleteerd met de invoering van de franchise in de werknemerspremie Awf om een evenwichtig koopkrachtbeeld 1998 te bereiken.
De regering schrijft dat met het ontstaan van een tariefstructuur voor de werknemersverzekeringen vervolgstappen naar verdergaande vereenvoudiging «binnen handbereik» komen. Waar doelt zij dan op?
Daarbij doelt het kabinet op vereenvoudigingen waarbij het loonbegrip en de grondslag voor de premieheffing werknemersverzekeringen en voor de loonheffing verder geharmoniseerd en vereenvoudigd worden. In de brief heeft het Kabinet aangegeven dat één tariefstructuur voor de premieheffing werknemersverzekeringen en één heffingsgrondslag voor alle loonheffingen een belangrijke bijdrage zullen leveren om tot een zo eenvoudig mogelijk systeem te komen. Alle genoemde voorstellen voor het opheffen van verschillen binnen de premieheffing en verschillen tussen loonheffing en premieheffing vormen een noodzakelijke voorwaarde. Ook zal de uniforme heffingsgrondslag minder details moeten bevatten.
De regering stelt voor om bij mensen die op non-actief zijn gesteld, aan te nemen dat in de eerste drie maanden van non-activiteit sprake is van loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en daarna van loon uit vroegere dienstbetrekking. Wat betekent dit onderscheid voor het recht op een uitkering op grond van werknemersverzekeringen? Is iemand die langer dan drie maanden op non-actief staat, in de kabinetsplannen nog steeds verzekerd? En heeft het voorstel consequenties voor de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringwet en de door de werkgever daarvoor verschuldigde vergoeding?
Kan de regering cijfers geven over het aantal mensen dat gemiddeld jaarlijks op non-actief wordt gesteld? Zijn er bijvoorbeeld cijfers beschikbaar over het aantal mensen dat sinds 2000 op non-actief is gesteld? Hoeveel mensen zijn minder en hoeveel mensen zijn meer dan drie maanden op non-actief gesteld?
Hoe verhoudt de status «non-actief» zich tot de opzegtermijn die in aanmerking moet worden genomen bij een ontslagprocedure via het CWI?
Het voorstel om in de eerste drie maanden non-activiteit uit te gaan van loon uit tegenwoordige dienstbetrekking zou een reductie van administratieve lasten opleveren van ongeveer 0,35 mln euro. Kan dit nader toegelicht worden? Het lijkt immers eerder een lastenverzwaring in te houden voor werkgevers die nu moeten bijhouden wanneer precies die 3-maandstermijn is verstreken. Als dat moment halverwege een aangiftetijdvak valt, moet het loon voor de aangifte ook nog gesplitst worden in een stukje loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en een stukje loon uit vroegere dienstbetrekking. Kan aangeven worden waar voor de werkgever de administratieve lastenverlichting zit? Kan ook aangeven worden welk bedrag aan uitgespaarde arbeidskorting met dit voorstel is gemoeid?
Op het recht op uitkering heeft het voorstel geen invloed. Personen die nog in dienstbetrekking staan en op non-actief zijn gesteld met behoud van loon, blijven verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Bij ziekte, arbeidsongeschiktheid of werkloosheid is er dan ook, mits aan de gewone voorwaarden voor dat recht is voldaan, recht op uitkering. De weken waarin niet is gewerkt en wel loon is ontvangen, tellen voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Werkloosheidswet mee als gewerkte weken en daarmee ook voor de referte-eis. Het loon over de periode waarin het loon wordt aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking telt echter niet mee voor het dagloon voor de uitkering. Het is immers geen loon voor de premieheffing op grond van de Wfsv. Het dagloon zal dan ook lager zijn naarmate een langere periode van loon uit vroegere dienstbetrekking deel uitmaakt van de referteperiode.
De voorgestelde driemaandstermijn voor op non-actief gestelde werknemers die jonger zijn dan 65 jaar heeft geen consequenties voor de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet en de hiervoor door de werkgever verschuldigde vergoeding. Het bijdragepercentage is zowel voor als na deze termijn op grond van artikel 5.2 van de Regeling Zorgverzekering 7,2 (2008). Voorts moet de werkgever een volledige vergoeding voor de inkomensafhankelijke bijdrage geven met betrekking tot het loon dat voor en na de periode van drie maanden van non-activiteit wordt doorbetaald (artikel 46 van de Zorgverzekeringswet in samenhang met artikel 5.4 van de Regeling Zorgverzekering).
De reductie van de administratieve lasten met circa 0,35 mln. euro bij invoering van de driemaandstermijn is als volgt toe te lichten. De rechtspraak over de vraag of de loondoorbetaling aan een op non-actief gestelde werknemer loon uit vroegere arbeid dan wel loon uit tegenwoordige arbeid vormt, is nog onvoldoende uitgekristalliseerd. Voor deze beoordeling zou als richtsnoer kunnen gelden dat onderscheid moet worden gemaakt tussen een tijdelijke non-actiefstelling waarbij sprake is van loon uit tegenwoordige arbeid, en een permanente situatie waarbij vaststaat dat het dienstverband zal worden verbroken en sprake is van loon uit vroegere arbeid. In de praktijk is echter lastig vast te stellen vanaf wanneer een permanente situatie ontstaat. De administratieve lasten kunnen worden verminderd door voor het onderscheid tussen de tijdelijke en permanente situatie een praktische driemaandstermijn te hanteren. Ook thans kan de overgang van loon uit tegenwoordige arbeid en loon uit vroegere arbeid bij loondoorbetaling aan een op non-actief gestelde werknemer overigens halverwege het aangiftetijdvak vallen. Op dit punt betekent de driemaandstermijn dus geen wijziging.
De vraag naar het bedrag aan arbeidskorting dat met het voorstel gemoeid is, is niet exact te beantwoorden. Daarvoor zou bekend moeten zijn hoeveel op non-actief gestelde werknemers thans in de eerste drie maanden geen recht hebben op de arbeidskorting en in het voorstel zonder meer wel. Dat gegeven is er niet. Het zou naar verwachting ten hoogste om enkele duizenden werknemers kunnen gaan, waardoor de hiermee gemoeide derving ten hoogste € 2 mln. euro per jaar beloopt.
Hoe zou de voorgestelde nominale korting op de premies werknemersverzekeringen voor arbeidsgehandicapten en ouderen in de praktijk moeten worden berekend? Op een logisch en eenvoudige wijze, zoals aantal arbeidsgehandicapten maal bedrag x, waarbij bedrag x voor elke arbeidsgehandicapte even hoog is, en idem dito voor 50-plussers? De vormgeving van deze prikkel is essentieel voor de mate waarin deze effect kan sorteren en daarom ook essentieel voor de beoordeling van dit voorstel. Hoe wil de regering deze prikkel concreet vorm geven? Hoe denkt de regering een nominale premiekorting te kunnen introduceren die (a) één op één gebaseerd is op het aantal werknemers in de betreffende categorieën, (b) werkgevers van deeltijdwerkers niet onevenredig bevoordeelt en (c) geen nieuwe rompslomp met zich meebrengt?
In bijlage 5 van het rapport vereenvoudiging premieheffing is een nadere technische analyse gegeven van de mogelijke vereenvoudigde vormgeving van premiekortingen en vrijstellingen. Daarbij is aangegeven dat de meest voor de hand liggende en eenvoudige systematiek die van een vaste nominale korting op het totaal van de werkgeverspremies is. De werkgever kan dan bij de toepasselijke doelgroep (oudere werknemer, arbeidsgehandicapte of Wajonger) deze korting toepassen over de totale premie die is verschuldigd over het loon van al zijn werknemers. In bijlage 5 van het rapport is dit aan de hand van een voorbeeld toegelicht. Bij een dergelijke kortingsregeling kan rekening gehouden worden met deeltijdwerk, bijvoorbeeld door de korting te laten oplopen met het loon tot een bepaald vast bedrag, maar de regeling wordt hierdoor wel minder eenvoudig. Over de concrete uitwerking zal het Kabinet de Kamer informeren in het kader van het voorstel tot wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen, als bedoeld in het antwoord op vraag 14.
Hoe wil de regering het begrip loontijdvak verduidelijken en transparanter maken?
Het loontijdvak moet zo nauwkeurig mogelijk worden afgestemd op de periode waarin het loon is verdiend. Bij aannemers van werk, gelijkgestelden en thuiswerkers is vaak onduidelijk wat het loontijdvak is omdat zij veelal naar productie in plaats van tijd worden betaald. De uitwerking van de desbetreffende verduidelijking vergt nog nader onderzoek, waarbij technisch nog van belang is of de franchise in de Awf-premie inderdaad kan worden afgeschaft. Bij het onderzoek worden (organisaties van) werkgevers, uitkeringsinstanties en werknemers betrokken.
Wie zal te maken krijgen met inkomenseffecten wanneer wordt overgegaan op een uniforme systematiek van 260 dagen? Hoe groot zijn de maximale effecten ten opzichte van de huidige systematiek? Hoeveel mensen betreft dit?
Wanneer op een uniforme systematiek van 260 dagen wordt overgegaan, worden voor werknemers met daglonen, weeklonen of vier wekenlonen de franchise, het maximumpremieloon/maximumdagloon en het maximum bijdrageloon ZVW marginaal hoger vastgesteld. De inkomenseffecten blijven echter beperkt omdat de werknemerspremie Awf op nul wordt vastgesteld. Werknemers met een inkomen boven het maximale bijdrageloon ZVW (2008: € 31 231) en die per dag, week of vier weken uitbetaald krijgen, kunnen er hierdoor maximaal € 0,40 per maand op achteruit gaan. Het is niet bekend om hoeveel mensen het hier gaat.
Hoe wil de regering de regels over «loonoverheveling» en «loonsamenvoeging» concreet stroomlijnen?
Het gaat hier om technische en zeer gedetailleerde regelingen. Harmonisatie vergt nog nader onderzoek, waarbij van belang is wanneer de franchise in de Awf-premie kan worden afgeschaft. Bij het onderzoek worden (organisaties van) werkgevers, uitkeringsinstanties en werknemers betrokken.
De regering schrijft dat het de huidige vormgeving van de inkomensafhankelijke bijdrage «vooralsnog» (Dikke van Dale: «voor het ogenblik») wil handhaven: kan de regering de toezegging doen tijdens deze kabinetsperiode niet met voorstellen te komen om de inkomensafhankelijke bijdrage af te schaffen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen we u naar het antwoord op vraag 7.
Is de regering er wel of geen voorstander van om de bijtelling van het privégebruik van de auto van de zaak te verwerken in een globaler loonbegrip en dit ook toe te passen voor de premieheffing werknemersverzekeringen?
Het kabinet is van mening is dat het onderzoek naar een globaler loonbegrip moet worden afgerond voordat kan worden beslist of het privégebruik van de auto van de zaak daarin kan worden verwerkt en of dit ook toegepast kan worden voor de premieheffing werknemersverzekeringen. In ieder geval is het de bedoeling waar mogelijk de discoördinatie binnen de loonheffingen weg te nemen. Aan alle in die bijlage beschreven mogelijkheden daartoe zijn voor- en nadelen verbonden. Nadere afweging daarvan kan dus plaatsvinden bij het onderzoek naar een globaler loonbegrip.
Door wie en wanneer moet volgens de regering de inventarisatie van de omvang van de huidige vergoedingen en verstrekkingen en het daarmee gemoeide fiscale belang worden uitgevoerd? Wanneer denkt de regering te kunnen bezien welke uitruilmogelijkheden er bestaan tussen loon en vergoedingen en verstrekkingen, en wanneer denkt de regering vervolgens vereenvoudigingen te kunnen uitwerken?
Wenst de regering hierbij ook de fiscale bijtelling voor privégebruik van leaseauto’s te betrekken?
De administratieve lasten die in absolute en relatieve zin worden veroorzaakt door het regime van vergoedingen en verstrekkingen, worden meegenomen bij de zogenoemde nulmeting van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Deze nulmeting zal in de eerste helft van 2008 worden uitgevoerd. In de nulmeting zal ook de bijtellingsregeling voor privégebruik van de auto van de zaak worden meegenomen. De nulmeting zal worden meegenomen om te bezien op welke wijze vereenvoudiging kan worden gerealiseerd. Beoogd wordt ook enig inzicht te krijgen in het financiële belang dat met het huidige vergoedingen- en verstrekkingenregime is gemoeid.
Op de vraag welke uitruilmogelijkheden bestaan tussen loon en vergoedingen en verstrekkingen en waar de grenzen van deze uitruilmogelijkheden liggen, is pas een antwoord mogelijk nadat de inventarisatie is voltooid. Het streven is de inventarisatie in 2008 af te ronden. Omdat de vereenvoudiging van het regime ook raakvlakken heeft met de gewenste complexiteitsreductie bij de Belastingdienst, zal de Belastingdienst nadrukkelijk bij dit vereenvoudigingstraject worden betrokken.
In hoeverre wenst de regering de mogelijkheid open te houden de premieheffing voor werknemersverzekeringen te fiscaliseren?
Er wordt een nog verdergaand stelsel geschetst, waarbij de werkgever een bedrag aan loonheffing inhoudt over de totale door hem betaalde loonsom, zonder dat die loonheffingen aan individuele werknemers wordt toegekend. Wat betekent een dergelijk stelsel voor de vulling van de Polisadministratie en de gegevensbehoeften van haar afnemers? Kan de Polisadministratie dan nog wel functioneren en kunnen de daarmee beoogde doelen dan nog worden bereikt?
In hoeverre acht de regering de invoering van een vlaktaks wenselijk?
In hoeverre heeft de regering overwogen de dilemma’s van verdere integratie van loon- en premieheffing en de daarbij voorliggende keuzes in inventariseren, openbaar te maken en onderwerp te maken van publiek debat?
Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat het onwenselijk is het principe van heffing naar draagkracht ter discussie te stellen?
Heeft de regering het CPB gevraagd om de gevolgen van de denkbare verschillende en ingrijpende keuzes bij verdere integratie van loon- en premieheffing in kaart te brengen, zoals het CPB eerder opties voor herziening van de welvaartsstaat in kaart heeft gebracht in «Reinventing the welfare state»? Heeft de regering het CPB reeds gevraagd hiermee rekening te houden in de planning van werkzaamheden voor de komende periode? Wanneer zijn uitkomsten van een dergelijke exercitie door het CPB te verwachten?
Betekent het streven naar een bodem in de administratieve lasten die bereikt wordt wanneer werkgevers voor de loon- en premieheffing geen andere administratie hoeven te voeren dan voor de eigen bedrijfsvoering en loonbetalingen noodzakelijk is, dat werkgevers die een loon-over systematiek hanteren niet gedwongen zullen worden over te schakelen op een loon-in systematiek?
De Verkenning vereenvoudiging premieheffing gaat vooral over de vereenvoudiging van premieheffing voor werkgevers met als doel voor hen de regeldruk te verminderen. Uit de verkenning blijkt dat de mogelijkheden binnen de huidige stelsels grotendeels zijn uitgeput. Desondanks lijkt het mogelijk winst te behalen als de bestaande stelsels van loonheffing en premieheffing worden geïntegreerd. Dat heeft echter ook consequenties voor andere belanghebbenden, zoals werknemers, andere burgers en pensioenfondsen maar ook voor de Belastingdienst en UWV. Het belang van de vermindering van de regeldruk voor werkgevers moet dan afgezet worden tegen de belangen van anderen. Of de winst aan vereenvoudiging daadwerkelijk behaald kan worden, hangt af van de wijze waarop een geïntegreerd stelsel wordt ingericht. Welke mogelijkheden er daartoe zijn, ligt buiten het bestek van de verkenning en vereist nader onderzoek. Het kabinet stelt voor dit onderzoek uit te voeren, waarbij een aantal scenario’s en de gevolgen daarvan kunnen worden uitgewerkt. De gevolgen voor de polisadministratie zijn vooralsnog niet aan te geven, omdat die vooral zullen afhangen van de uit te werken scenario’s.
Naar aanleiding van de vraag of het streven naar een bodem in de administratieve lasten ertoe zal leiden dat werkgevers die een loon-over systematiek hanteren gedwongen zullen worden over te schakelen op een loon-in systematiek wordt opgemerkt dat de Kamer met betrekking tot dit onderwerp inmiddels nader is geïnformeerd (Kamerstukken II 2007–08, 26 448 en 31 066, nr. 358).
Waarom is de WGA-premie voor zover die door werknemers wordt betaald niet in de vereenvoudiging premieheffing werknemersverzekeringen betrokken? Hoeveel extra administratieve lasten levert het werkgevers op dat die WGA-premie (anders dan de huidige Awf-werknemerspremie) uit het netto in plaats van uit het bruto loon wordt betaald? Waarom acht de regering het niet verkieslijk WGA-premie door werknemers uit het bruto loon te laten betalen? Waarom zou zowel de (een gedeelte) van de premie als de uitkering moeten worden belast (dubbele belastingbetaling)?
De premie voor de WGA is alleen verschuldigd door de werkgever. Er is geen sprake van een wettelijke WGA-premie die door werknemers wordt betaald. De overheid heeft als gevolg van het najaarsakkoord van 5 november 2004 en op verzoek van de sociale partners de mogelijkheid geboden aan werkgevers om maximaal de helft van de WGA-premie te verhalen op de werknemers. Het verhaal op het loon van de werknemers blijft een zaak tussen sociale partners, waarbij de overheid verder geen partij is. De overheid heeft de sociale partners willen faciliteren en op hun verzoek alleen wettelijk geregeld dat verhaal mogelijk is en wat er dan verhaald kan worden.
Het kabinet is van mening dat er geen sprake is van een dubbele heffing. Er is geen werknemersaandeel in de premie. Voor de vraag of de werknemer recht heeft op een WGA-uitkering is niet van belang of een deel van de WGA-premie door de werkgever op de werknemer is verhaald. Omdat het eventuele verhaal van de WGA-lasten op het loon een zaak is tussen sociale partners en niet een door de overheid opgelegde verplichting betreft, is er geen sprake van administratieve lasten.
Als oplossing voor het probleem bij loon uit verschillende vroegere dienstbetrekkingen wordt overwogen een uniform tarief Zvw te hanteren. Betekent dit een lagere heffing over AOW-inkomen? Welk uniform tarief wordt overwogen?
Voor sommige lonen uit vroegere dienstbetrekking geldt het hoge tarief voor de Zvw met recht op vergoeding door de inhoudingsplichtige, en voor andere lonen het lage tarief voor de Zvw zonder recht op vergoeding door de inhoudingsplichtige. Deze bepalingen zijn soms niet gemakkelijk toe te passen (bijvoorbeeld bij uitkeringen uit bepaalde arbeidsongeschiktheidsverzekeringen) en zouden gestroomlijnd kunnen worden, zonder dat de beide tarieven voor de Zvw als zodanig hoeven te wijzigen. De positie van de AOW-gerechtigde is een bijzondere omdat de AOW-uitkering netto-netto is gekoppeld aan het netto inkomen van een werknemer op minimumniveau. Dit betekent dat de verplichte vergoeding die een werknemer ontvangt meegenomen wordt in de vaststelling van de AOW-uitkering. Met andere woorden, in de AOW-uitkering zit een vergoeding voor de inkomensafhankelijke bijdrage. In zoverre is er dus geen reden om een ander tarief te overwegen.
Wanneer kan de Polisadministratie zodanig zijn aangepast dat het UWV wél onderscheid kan maken tussen uitkeringen en werkgeversbetalingen?
In de Integrale Probleemanalyse van de loonaangifteketen (Kamerstukken II 2007/08, 31 066 en 28 219, nr. 14) is een onderzoek voorzien naar de omvang en inhoud van de gegevensset van de loonaangifte, waarmee de polisadministratie wordt gevoed. Bezien wordt of die gegevensset kan worden vereenvoudigd, omdat dit kan bijdragen aan de totstandkoming van een meer robuuste keten. In dat kader kan deze vraag worden meegenomen en ook worden beoordeeld op uitvoerbaarheid en administratieve lasteneffecten.
Opmerkingen en vragen van de leden van SP-fractie
Hoe hoog is het bedrag, afkomstig van Awf-werknemerspremie, dat jaarlijks in het Algemeen Werkloosheidsfonds wordt gestort?
De opbrengsten van de Awf-werknemerspremie zijn afhankelijk van de hoogte van de premie. Voor 2008 wordt verwacht dat een werknemerspremie van 3,50% een opbrengst heeft van € 2,3 mld.
Wat zijn de gevolgen van afbouw van de Awf-werknemerspremie voor de omvang van het Algemeen Werkloosheidsfonds?
Zie het antwoord op vraag 9.
Welke aanvullende maatregelen wil de regering treffen om de hoogte van het Algemeen Werkloosheidsfonds op peil te houden?
Zie het antwoord op vraag 9.
Hebben de voorgestelde wijzigingen in geval van grote werkloosheid effect op de betaalbaarheid van werkeloosheidsuitkeringen?
De voorgestelde wijziging heeft in geen geval effect op de betaalbaarheid van werkloosheidsuitkeringen. Binnen de huidige begrotingsregels en op basis van geïntegreerd middelenbeheer is het even goed mogelijk dat een fonds een tekort heeft als een overschot, zonder dat direct aanvullende maatregelen genomen moeten worden. Het kabinet streeft echter naar lastendekkende premies, wat inhoudt dat de premies over een conjunctuurcyclus heen de uitkeringslasten dekken.
Is de regering voornemens om de loonkosten gelijk te laten blijven voor werknemers, waarbij eerst de premievrije voet gold en in de toekomst een premiekorting?
Ja. Voor een antwoord hierop verwijzen we u ook naar het antwoord bij vraag 21.
De regering stelt voor om de Belastingdienst teveel ingehouden belasting over de werkgeversvergoedingen van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw door de Belastingdienst te laten teruggeven. Hiervoor moeten automatiseringssystemen worden aangepast of ontworpen. Kunnen deze extra inspanningen en automatiseringsaanpassingen gezien de chaos wel aan de Belastingsdienst worden overgedragen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen we u naar het antwoord op vraag 7.
Staan de problemen met de operatie WALVIS een wijziging van de premieheffing in de weg danwel kan deze wijziging worden vertraagd door de problemen bij de operatie WALVIS?
De integrale probleemanalyse van de loonaangifteketen (Kamerstukken II 2007/08, 31 066 en 28 219, nr. 14) schetst een pad van gefaseerde verbetering en doorontwikkeling van de loonaangifteketen. De fasering kent drie plateaus: eerst de werkende keten, dan de stabiele keten en ten slotte de robuuste keten.
Het eerste plateau, de werkende keten, wordt gerealiseerd binnen de vigerende wet- en regelgeving. De door het kabinet aangekondigde vereenvoudigingen naar aanleiding van de motie Verhagen/Rutte (Kamerstukken II 2006/07, 30 800, nr. 13) die binnen de huidige wet- en regelgeving en de huidige inrichting van de loonaangifteketen passen, worden meegenomen vanaf het eerste plateau.
Vereenvoudigingsvoorstellen die nieuwe wet- en regelgeving of een nieuwe inrichting van de keten vergen, kunnen eveneens bijdragen aan het derde plateau, de robuuste keten, en worden vanzelfsprekend betrokken bij de ontwikkeling van die robuuste keten. Het tijdstip waarop vereenvoudigingsvoorstellen kunnen worden gerealiseerd maakt onderdeel uit van deze exercitie.
Is de regering voornemens eventuele wijzigingen door te voeren in geval de loonaangifteketen bij de Belastingdienst niet op orde is?
Zie het antwoord bij vraag 43.
Opmerkingen en vragen van de leden van de VVD-fractie
Kan de regering ingaan op de kritiek van het FNV die zich niet kan vinden in de keuze van de regering om de Awf af te bouwen en uiteindelijk af te schaffen? De FNV wil vasthouden aan het SER-advies betreffende de werkloosheidswet.
Zie het antwoord op vraag 8.
Kan de regering nader concretiseren wat zij bedoelt met «mogelijkheden op kortere termijn» en «mogelijkheden op langere termijn» wat betreft maatregelen die vereenvoudiging van de premieheffing mogelijk maken? Met andere woorden zijn er concrete tijdspaden te benoemen?
Met de mogelijkheden op korte termijn heeft het kabinet de maatregelen op het oog, die zoals hiervoor in het antwoord op vraag 14 is beschreven, via wetsvoorstellen aan uw Kamer zullen worden voorgelegd. Bij deze voorstellen staat het kabinet, zoals gezegd, op dit moment invoering per 1 januari 2010 voor ogen. Met betrekking tot de mogelijkheden op langere termijn doelt het kabinet op de maatregelen waarvoor eerst nog nader onderzoek nodig is zoals het onderzoek naar het regime van vergoedingen en verstrekkingen en het onderzoek naar de mogelijkheden voor een verdere vereenvoudiging van het stelsel van de loonheffingen, bijvoorbeeld de situatie waarin de loonheffing en de premieheffing volledig geïntegreerd of gecombineerd zijn.
Kan de regering een indicatie geven van de administratieve lastenreductie die de maatregelen opleveren?
Zie voor het antwoord op deze vraag het antwoord bij vraag 14.
Vormen de problemen die zich op dit moment voordoen bij Belastingdienst en UWV een bedreiging voor het invoeren van de maatregelen?
Zie het antwoord bij vraag 43.
Wat zijn de vervolgstappen die de regering neemt wat betreft vereenvoudiging van de premieheffing?
Zie het antwoord bij vraag 14.
Opmerkingen en vragen van de leden van de fractie van de ChristenUnie
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennis genomen van de voorgestelde vereenvoudiging premieheffing werknemersverzekeringen. Zij zijn voorstander van administratieve lastenverlichting maar menen dat hierbij wel goed in kaart moet worden gebracht welke consequenties de wijzigingen hebben voor burgers en bedrijven.
Kan de regering een schematisch overzicht geven van de consequenties van de voorgestelde wijzigingen op korte termijn voor werknemers, waarbij een onderscheid wordt gemaakt naar werknemers met een minimuminkomen, modaal inkomen, twee keer modaal inkomen en daarboven.
De effecten van de korte termijnvoorstellen maken onderdeel uit van de voorstellen die zijn opgenomen in artikel 41 van de SZW-begroting. Bij de berekening van de koopkrachtontwikkeling 2008–2011 is dus reeds rekening gehouden met deze voorstellen. Overigens zal uiteraard jaarlijks met de Kamer overlegd worden over de koopkrachtontwikkeling waarbij eventuele corrigerende maatregelen aan de orde kunnen komen.
Hoe verhoudt de afschaffing van de franchise in het werkgeversdeel Awf-premie en de daaruit voortvloeiende loonkostenstijging voor laagbetaalde arbeid, zich tot het kabinetsbeleid om arbeid goedkoper te maken? Wordt het effect van een in te voeren EITC teniet gedaan door het afschaffen van de franchise?
Nee, het negatieve effect van het afschaffen van de franchise voor de loonkosten aan de onderkant van de arbeidsmarkt zou worden gecompenseerd door de invoering van een premiekorting. Zie ook vraag 21 en 41.
Wordt met de voorgestelde premiekorting, als compensatie voor de afschaffing van de franchise, niet de ene regeling ingewisseld voor de andere? Wat is dan nog het effect op de administratieve lastenverlichting als er slechts sprake is van het «inwisselen» van regelingen?
Hoe de premiekorting er precies uit zou gaan zien, wordt nog nader uitgewerkt. Een mogelijkheid is om een nominale korting op werkgeversniveau uit te keren. In dat geval treedt een administratieve lastenverlichting op. De huidige franchise moet immers per werknemer worden vastgesteld; dat betekent dat bij de premieheffing op individueel niveau rekening moet worden gehouden met de franchise. Bij een premiekorting mag de werkgever het nominale bedrag inhouden op het totaal van al zijn verschuldigde premies; dit is derhalve aanzienlijk eenvoudiger voor de loonadministratie. In bijlage 10 van het rapport vereenvoudiging premieheffing wordt verder toegelicht hoe een dergelijke korting eruit zou kunnen zien.
De regering geeft aan dat premiedifferentiatie mogelijk blijft, wanneer gekozen wordt voor één totaalpercentage voor premieafdracht. Zijn er ook situaties mogelijk waarbij er meerdere werkgevers zijn, maar waarbij één premieafdracht plaatsvindt? Zo ja, hoe dient de premiedifferentiatie dan te worden vormgegeven?
De premie wordt per werkgever vastgesteld en elke werkgever doet aangifte van de verschuldigde premie en draagt deze premie af. Het is mogelijk dat een werknemer op grond van zijn dienstbetrekking bij zijn hoofdwerkgever tevens in dienst is bij een andere werkgever en het loon door de andere werkgever geheel wordt doorgestort naar de hoofdwerkgever. Als aan de voorwaarden van de zogenoemde doorbetaaldloonregeling wordt voldaan, doet in dergelijke gevallen alleen de hoofdwerkgever loonaangifte. Daarbij draagt hij de premie af volgens de percentages die door de hoofdwerkgever verschuldigd zijn.
De regering overweegt voor de eindheffing bij werknemers met lage lonen een ander, lager tarief in te voeren. Kan de regering al uitsluitsel geven of dit lager eindheffingstarief er gaat komen? Wat wordt verstaan onder «lage lonen»? Zijn er, naast een lager tarief, overige mogelijkheden om te voorkomen dat werknemers met een laag inkomen gedupeerd worden door het invoeren van een vast eindheffingstarief? Hoe treedt administratieve lastenverlichting op als werkgevers alsnog moeten vaststellen of werknemers een laag inkomen hebben of niet, mocht gekozen worden voor een lager eindheffingstarief?
Wat eenvoud betreft verdient het verre de voorkeur bij de eindheffing geen onderscheid te maken tussen werknemers met hoge lonen en werknemers met lage lonen. Een dergelijk onderscheid zou tot gevolg hebben dat de vermindering van administratieve lasten ongeveer € 5 miljoen bedraagt in plaats van ongeveer € 9 miljoen. Hierbij is er vanuit gegaan dat de grens ligt bij een loon van ongeveer € 17 500 op jaarbasis (met eventueel ook nog een grens bij een loon op jaarbasis van ongeveer € 6200 bij werknemers die recht hebben op de heffingskorting). In bijlage 2 bij de Verkenning is hierop, uitgaande van de gegevens voor het jaar 2007, nader ingegaan. Voor een werkgever die werknemers met lagere lonen in dienst heeft, zou een uniform eindheffingstarief nadelig uitpakken. Daar staat tegenover dat de meeste werkgevers ook hoger betaalde werknemers in dienst hebben, waardoor zij er ook voordeel van hebben. Dat een uniform eindheffingstarief voor de ene werkgever een voordeel en voor de andere werkgever een nadeel betekent, is echter niet te vermijden. Dit heeft overigens geen gevolgen voor de koopkracht van deze werknemers. Bij eindheffing neemt de werkgever de verschuldigde loonbelasting/premie volksverzekeringen voor eigen rekening. Loonbelasting en premie volksverzekeringen komen dus niet voor rekening van de werknemers. Wel is het denkbaar dat een eindheffingstarief dat hoger is dan het reguliere tarief ertoe leidt dat de werkgever geen of minder gebruik maken van de eindheffing en dat op het desbetreffende loonbestanddeel van de werknemer loonbelasting/premie volksverzekeringen wordt ingehouden. De beslissing met betrekking tot een lager eindheffingstarief is op verzoek van de werkgeversorganisaties uitgesteld. De werkgeversorganisaties willen eerst de mogelijkheden voor verdergaande vereenvoudiging zien.
De regering stelt voor de premiekorting voor arbeidsgehandicapte werknemers en de premievrijstelling voor het in dienst nemen/houden van oudere werknemers te uniformeren en er één korting van te maken. Zijn deze premievrijstelling en premiekorting te uniformeren, zodanig dat één van de regelingen er niet op vooruit of achteruit gaat? Wat wordt de hoogte van de beoogde korting op de totale werkgeverspremies en wat is het budgettaire beslag van het voorstel?
Mogelijkheden tot vereenvoudigingen met betrekking tot de Awf-franchise en de premievrijstellingen en premiekortingen zullen worden bezien met als uitgangspunt dat geen wijzigingen in de doelgroep optreden en dat het budgettair beslag van deze regelingen niet zal wijzigen. Zie voor het antwoord op deze vraag ook het antwoord bij vraag 11, vraag 21 en vraag 26.
De werkgevers worden generiek gecompenseerd voor de afschaffing van de teruggave. Betekent dit ook dat werkgevers, die nu niets aan hun werknemers hoeven terug te betalen, bevoordeeld worden met deze maatregel, aangezien de werkgeverslasten generiek verlaagd worden?
Bij het antwoord op vraag 6 is aangegeven dat als gevolg van het afschaffen van de bewerkelijke teruggave voor de individuele werkgever wel effecten kunnen optreden, maar dat daarbij van belang is dat werkgevers, als zij een werknemer in dienst nemen, bij de beoordeling van de loonkosten van die werknemer geen rekening zullen houden met de omstandigheid dat de werknemer nog een dienstbetrekking elders heeft (of kan krijgen). Een werkgever kan dus ook niet rekenen op een dergelijke teruggave. Het is niet logisch dat de hoogte van de loonkosten afhangt van de omstandigheid dat de werknemer nog een andere dienstbetrekking heeft. De werkgevers worden gecompenseerd doordat de hogere premie-inkomsten als gevolg van het afschaffen van de teruggave, naar hen terugvloeien via een generieke premieverlaging. Dit betekent dus dat alle werkgevers profiteren van deze generieke premieverlaging.
Is het reëel om de verantwoordelijkheid voor de terugbetaling volledig bij de Belastingdienst neer te leggen, aangezien de problemen daar nu al groot genoeg zijn? En wat verstaat de regering onder «niet te lang op teruggave of verrekening hoeven wachten»? Aan welke periode wordt dan gedacht?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen we u naar het antwoord op vraag 7.
De regering noemt nog andere mogelijkheden om op middel-lange termijn de verschillen tussen loon- en premieheffing weg te nemen. Voor veel van deze punten loopt een onderzoek of wordt het nog gestart. Worden deze punten afzonderlijk beoordeeld of wordt straks eventueel één voorstel ingediend voor verdere vereenvoudiging? Worden de gevolgen voor de werknemer ook in die onderzoeken meegenomen?
Zoals eerder opgemerkt zal het kabinet de verkenning naar verdere mogelijkheden voor vereenvoudiging aan de Kamer zenden. Daarnaast zijn andere onderzoeken aan de orde. Zo zullen bijvoorbeeld in 2008 de resultaten beschikbaar komen van een bredere studie naar de mogelijkheden van een vereenvoudiging van de bestaande regelingen voor inkomensreservering, die van belang zijn voor de voornemens van het kabinet om de huidige levensloopregeling aan te passen. Het heeft niet de voorkeur van het kabinet om deze studie vast te houden zolang andere onderzoeken lopen. Wel zullen bij de beoordeling van de studie de gevolgen voor de regeldruk zwaar wegen en zal daarbij het principe van minimum lasten voor bedrijven en burgers als referentiepunt dienen. Bij de verschillende onderzoeken worden vanzelfsprekend ook de gevolgen voor de werknemer meegenomen.
Opmerkingen en vragen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de heldere uiteenzetting over de verkenning en van de mogelijke maatregelen om te komen tot een verdere vereenvoudiging van de premieheffing voor werkgevers. Voor de grondige wijze waarop de verkenning in afstemming met sociale partners heeft plaatsgevonden, spreken de leden van de SGP-fractie hun waardering uit.
Ook de leden van de SGP-fractie zien het gebrek aan transparantie, de soms zeer gedetailleerde regelgeving en onnodige verschillen tussen de premie- en loonheffing als een hoge administratieve belasting voor werkgevers. Positief is dat gefocust wordt op minder details en minder verschillen in de wetgeving.
De regering ziet mogelijkheden om de verschillen binnen de premieheffing van de werknemersverzekeringen op te heffen. Om te komen tot één tariefstructuur vindt de regering het nodig om het werknemersdeel van de Awf-premie op termijn af te schaffen. Daarbij wordt opgemerkt dat aanvullende maatregelen en budgettaire derving en een inkomensvoordeel voor werknemers vanaf het minimumloon betekent. Kan de regering dit toelichten?
Het afschaffen van het werknemersdeel van de Awf-premie leidt tot een inkomensvoordeel voor personen met een inkomen dat hoger is dan 90% van het minimumloon (dit is de hoogte van de franchise). Er is rekening gehouden met deze effecten in het koopkrachtbeeld voor 2008–2011 zoals gepresenteerd in de begroting van SZW.
Kan de regering toelichten waarom het afschaffen van de franchise in het werkgeversdeel van de Awf-premie een loonkostenstijging voor laagbetaalde arbeid en een loonkostendaling voor hoogbetaalde arbeid betekent? Welke eerste stappen binnen deze ontwikkelingsrichting worden in deze kabinetsperiode door dit kabinet ingezet?
Het afschaffen van de franchise zal zonder compenserende maatregelen leiden tot een loonkostenstijging voor laag betaalde arbeid omdat werkgevers op dit moment geen werkgeversdeel van de Awf-premie betalen over de premievrije voet van het loon (de franchise). Deze premievrije voet bedraagt circa het minimumloon. In de huidige situatie betaalt de werkgever dus geen werkgeversdeel van de Awf-premie indien sprake is van het minimumloon.
Als de premievrije voet vervangen wordt door een premiekorting, zullen er geen gevolgen voor de loonkosten zijn. In dat geval zal de werkgever dus een premiekorting ontvangen die voor de loonkosten hetzelfde effect heeft als de huidige franchise. Het vervangen van de franchise of premievrije voet door een korting, leidt er toe dat alle premies werknemersverzekeringen over dezelfde grondslag geheven kunnen worden.
De regering stelt voor om de bewerkelijke teruggave aan de werkgevers af te schaffen in het geval dat verschillende werkgevers samen te veel inkomensafhankelijke bijdragen hebben betaald. Als motivatie wordt hiervoor aangevoerd dat het niet redelijk is dat de hoogte van de werkgeverslasten afhangt van de omstandigheid dat de werknemer nog een andere dienstbetrekking heeft. Maar kan de regering inzicht geven in de gevolgen van de lastenverzwaring voor werkgevers? En kan zij specifieker toelichten op welke manier generieke verlagingen van werkgeverslasten naar de werkgevers terugvloeien?
De maatregel leidt ertoe dat de totale premiegrondslag toeneemt. In de Verzamelwet sociale verzekeringen 2006 (TK vergaderjaar 2004–2005, Kamerstuk 30 238, nr. 3) is berekend dat dit € 100 mln aan extra premies werknemersverzekeringen en € 175 mln aan extra Zvw-premie oplevert. Door de toe te passen afrondingen is het echter mogelijk dat het beoogde effect niet volledig kan worden bereikt. Uiteindelijk zal dit worden ingepast in de totale lastenontwikkeling. De Zvw premie wordt automatisch verlaagd voor werkgevers, een evt. premieverlaging voor werkgevers voor de overige sociale verzekeringen zal ingepast moeten worden in het totale lastenbeeld. Voor individuele werkgevers kunnen er overigens wel effecten optreden, afhankelijk van het aantal werknemers dat tevens voor een andere werkgever werkt.
Inmiddels is echter besloten de teruggaven aan werkgevers nog niet af te schaffen. De reden daarvoor is genoemd in het antwoord op vraag 7.
Wanneer de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw niet langer meer meegeteld wordt bij het fiscale loon, zal een belastingderving van 5,5 miljard euro optreden. De leden van de SGP-fractie begrijpen dat de regering er daarom voor kiest om de inkomensafhankelijke bijdrage vooralsnog te handhaven, maar vragen wanneer de regering wel iets gaat doen met de inkomensafhankelijke bijdrage.
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij u naar het antwoord op vraag 7.
De regering maakt duidelijk dat in de toekomst voor het maken van ingrijpende keuzes verschillende dilemma’s zullen oprijzen. Zo zal een geïntegreerde lonen- en premieheffing inkomenseffecten gevolgen met zich meebrengen voor de heffing naar draagkracht en de equivalentie tussen premies en uitkeringen en de preventieve en activerende werking van het stelsel. Ook is sprake van een verlies aan instrumenten om de inkomensontwikkeling te sturen, en kunnen (administratieve) lasten verschuiven van de werkgever naar de overheid en de burger. Kan de regering aangeven op welke manier zij voornemens is om met deze dilemma’s om te gaan?
Zoals aangegeven zal het kabinet de Kamer een brief over verdere vereenvoudigingen zenden. Daarbij zal ook worden ingegaan op de verschillende dilemma’s.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), De Wit (SP), voorzitter, Van Gent (GL), Blok (VVD), Tichelaar (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), ondervoorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Thieme (PvdD), Karabulut (SP) en Vos (PvdA).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gerkens (SP), Vendrik (GL), De Krom (VVD), Heerts (PvdA), Weekers (VVD), Smilde (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Uitslag (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), Lempens (SP), Cramer (CU), Biskop (CDA), Kamp (VVD), Joldersma (CDA), Fritsma (PVV), Tang (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gesthuizen (SP) en Heijnen (PvdA).
Doordat de evenredige teruggaven inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voorlopig niet worden afgeschaft, wordt dit bedrag echter meer dan gehalveerd.
Wijziging van de Coördinatiewet sociale verzekering en Werkloosheidswet (franchise Werkloosheidswet) Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 483, nr. 3.
In het pakket van maatregelen was ook opgenomen een autonome verlaging van de overhevelingstoeslag, de introductie van de afdrachtvermindering lage lonen en een rijksbijdrage aan de ZFW ten gunste van het werknemersdeel van de procentuele ZFW-premie onder gelijktijdig vervallen van de franchise voor het werkgeversdeel van de ZFW-premie.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31236-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.