31 227
Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in verband met de flexibilisering en verduidelijking alsmede enkele aanvullingen van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 11 december 2007

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze wetswijziging strekt tot flexibilisering van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en hebben betrekking op het niveau waarop rechtspositionele onderwerpen worden geregeld. Hierdoor wordt het mogelijk om onderwerpen voortaan niet meer bij wet maar bij algemene maatregel van bestuur te regelen. Belangrijk vinden de leden van de CDA-fractie dat hiermee het proces van wetgeving versneld kan worden en daarmee eerder kan worden ingespeeld op veranderingen. Wel vinden deze leden het belangrijk dat ervoor gewaakt wordt dat de (grond)wettelijke kaders gerespecteerd blijven, de onafhankelijke positie van de rechterlijke macht moet gegarandeerd zijn. Zij menen dat deze kaders zorgvuldig geborgd zijn.

Met betrekking tot de concrete voorstellen hebben de leden van de CDA-fractie nog de enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben hierover enige opmerkingen en vragen.

Naar de mening van de leden van de SP fractie moet de procedure om rechterlijke ambtenaren die voor het leven zijn benoemd bij disfunctioneren te kunnen schorsen en ontslaan worden vereenvoudigd. De leden merken op dat onafhankelijkheid van rechters nooit mag uitmonden in feitelijke onaantastbaarheid van rechters.

De leden van de SP-fractie hebben geen principieel bezwaar tegen het vervallen van het vereiste dat bij overplaatsingen, zonder wijziging van functie of rang, benoemingen bij koninklijk besluit moeten plaats vinden. Wel wijzen de leden er op dat een grotere flexibiliteit niet mag leiden tot het inzetten van overplaatsing als beloning- of bestraffingmaatregel. Als waarborg zou het opnemen van een beroepsmogelijkheid tegen een besluit tot plaatsing kunnen dienen. Is de regering hiertoe bereid, zo vragen deze leden. Daarnaast vinden zij het van belang dat grotere flexibiliteit geen obstakel mag gaan vormen voor het opbouwen van specialistische kennis.

De leden van de SP fractie zijn tegenstander van prestatiebonussen, en dus ook van prestatiebonussen voor niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren. Het uitstekend vervullen van een ambt dient regel te zijn en geen met een bonus te belonen uitzondering. Dit geldt evenzeer voor de voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren. De leden van de SP-fractie pleiten voor maatregelen om het uitstekende niveau tot standaard te laten worden. Eén van die maatregelen zou kunnen zijn het beoordelen van de kwaliteit van vonnissen middels een periodieke toetsing door een onafhankelijke commissie. Doel van een dergelijke periodieke toetsing is dat disfunctioneren of kwalitatief ondermaats werk tijdig kan worden opgemerkt. Is de regering bereid deze mogelijkheid te onderzoeken, zo vragen de leden van de SP-fractie.

2. Overheveling van wet naar amvb

De leden van de CDA-fractie constateren dat het wetsvoorstel de mogelijkheid biedt om diverse onderdelen van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren te regelen bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regelingen. Hierdoor wordt voorkomen dat regelgeving en praktijk met elkaar conflicteren. Kan de regering met concrete voorbeelden toelichten in welke gevallen praktijk en regelgeving (op dit moment) niet overeenstemmen? Wat gaat de regering ondernemen om alsnog de regelgeving op de praktijk te laten aansluiten?

Het komt deze leden voor dat er op dit moment ten aanzien van rechtelijke ambtenaren al sprake is van delegatie van regelgevende en beschikkingsbevoegdheden binnen centraal overheidsverband. Deelt de regering deze visie? Zo ja, in hoeverre meent zij dan winst te halen met dit wetsvoorstel?

3. Toedeling van rechtspositionele bevoegdheden

De leden van de CDA-fractie merken op dat het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid dat in beginsel alle rechtspositionele bevoegdheden worden toegekend aan het gerechtsbestuur. Ofschoon decentralisering van bevoegdheden gewenst kan zijn, moet ervoor gewaakt worden dat gerechtbesturen bepaalde bevoegdheden verschillend gaan interpreteren. Is de regering het met deze leden eens dat gestreefd zal moeten worden naar eenheid tussen de verschillende gerechtsbesturen. Zo ja, hoe denkt zij dat te kunnen garanderen?

4. Aanpassing van de benoemingsprocedure

De leden van de CDA-fractie merken op dat de procedure voor gevallen van horizontale overgang zal worden aangepast. Voortaan zal kunnen worden volstaan met een besluit door de minister (als het een overgang binnen het Openbaar Ministerie betreft) dan wel de Raad voor de rechtspraak (bij een andere rechtbank).

Deze leden vragen, mede met het oog op de onlangs opgetreden situatie in het gerecht in ’s-Hertogenbosch, of het verstandig is de eis van het koninklijk besluit voor benoeming in dezelfde rang bij een ander gerecht/parket te laten vallen. Het betrof hier weliswaar geen horizontale overstap maar het benadrukt wel het belang van het koninklijk besluit. Per slot van rekening wordt een besluit van een lager orgaan, een gerecht, parket, de Raad of het College van Procureurs-generaal toch informeler beleefd. Gevoelsmatig kan daar meer mee misgaan.

Overigens merken de leden van de CDA-fractie op dat voor een overstap binnen dezelfde rang naar een ander gerecht wél een beëdiging nodig is maar geen koninklijk besluit, terwijl bij een functieverschuiving in hetzelfde gerecht wél een koninklijk besluit maar geen beëdiging nodig is. Is het niet beter het simpel te houden en altijd een koninklijk besluit te verlangen en beëdiging alleen te reserveren voor het geval men naar een ander gerecht/parket gaat?

Overigens zal bij horizontale overgang het afleggen van de eed of belofte niet meer vereist zijn. Genoemde leden hebben daar nog wel wat vraagtekens bij. Waarom is gekozen om deze waardevolle plechtigheid te schrappen?

5. Bezwaar en beroep

De leden van de CDA-fractie merken op dat in de memorie van toelichting staat dat in het vervolg gerechtsbesturen, presidenten van de gerechten en de procureur-generaal bij de Hoge Raad ook als bestuursorganen worden aangemerkt als zij beslissingen nemen ten aanzien van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren. Nu de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zal zijn op de eerder genoemde organen, vragen deze leden welke invloed dit zal hebben op de uitoefening van hun taken. Wil de regering toelichten in welke gevallen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing zijn op de gerechtsbesturen, presidenten van de gerechten en de procureur-generaal? De leden van de CDA-fractie hebben behoefte aan een nadere toelichting op de consequenties die dat met zich meebrengt.

Voorts hebben zij behoefte aan de visie van de regering op de wijze waarop niet goed functionerende leden van de rechterlijke macht kunnen worden gesanctioneerd. Acht de regering aanpassing van de regelgeving in dit opzicht wenselijk? Zo neen, waarom niet?

9 Artikelsgewijs

Artikel I (Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren)

C

Met betrekking tot het voorgestelde vijfde lid van artikel 2 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren vragen de leden van de CDA-fractie of het auditeursjaar voor rechterlijke ambtenaren in opleiding gehandhaafd moet blijven en of het bij dit wetsvoorstel voorgeschreven voorstel van de functionele autoriteit dan ook voor hen moet gelden. Doet dat recht aan de vier tot zes jaar opleiding die de rechterlijke ambtenaren in opleiding reeds hebben genoten?

I

Ten aanzien van de wijziging van artikel 13, tweede lid, vragen de leden van de CDA-fractie of de mogelijkheid om voor de salariëring af te wijken alleen ten gunste of ook ten nadele van de betrokken ambtenaar is. Genoemd wordt in dit verband bijvoorbeeld de financiële schaarste van een gerecht. Onder de oude regeling gebeurde het bij het benoemingsbesluit en dus bij koninklijk besluit. Die bevoegdheid komt nu blijkbaar bij het gerechtsbestuur te liggen. het benoemingsbesluit blijft echter voor eerste benoemingen wel bij koninklijk besluit. De leden van de CDA-fractie vragen of dit wenselijk is.

L

De leden van de CDA-fractie vragen of het gerechtsbestuur met financiële prikkels (of het weer wegnemen daarvan, zie daarvoor het vijfde lid van dit artikel) de beslissingen van de rechters mogelijk zou kunnen beïnvloeden. Hoe kijkt de regering hier tegenaan?

W

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de bevoegdheidstoedeling ten aanzien van rechterlijke ambtenaren in opleiding aan de Raad voor de rechtspraak zich verhoudt tot de verantwoordelijkheid van het College Procureurs-generaal de opleiding van rechterlijke ambtenaren in opleiding. Per slot van rekening functioneren rechterlijke ambtenaren in opleiding per definitie bij de zittende én de staande magistratuur. SSR kent nu een college van opdrachtgevers, waar één lid van de raad en één procureur-generaal zit. Komt de beslissingsbevoegdheid voor rechterlijke ambtenaren in opleiding bij het parket nu bij de Raad te liggen? Kan de regering ingaan op de consequenties van dit besluit voor de rechterlijke ambtenaren in opleiding die werkzaam zijn bij de staande magistratuur?

AA

De leden van de CDA-fractie geven de regering in overweging om de woorden «aan hem bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslag verleend» te handhaven. Dit doet gevoelsmatig meer recht aan het ambt dan de nu voorgestelde bewoording «hij bij koninklijk besluit op voordracht van Onze minister ontslagen».

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

De griffier van de commissie,

Nava


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Velzen (SP), Azough (GL), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), Kalma (PvdA), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Weekers (VVD), Smeets (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), De Vries (CDA), Abel (SP), Halsema (GL), Dezentjé Hamming (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Van Gijlswijk (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (CU).

Naar boven